ECLI:NL:RBMNE:2020:5781

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/1116
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van persoonsgebonden budget en terugvordering van onterecht uitgekeerde bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die onder bewind staat, en Zilveren Kruis Zorgkantoor, de verweerder. Eiseres ontving zorg in natura en heeft op 16 januari 2018 verzocht om omzetten naar een persoonsgebonden budget (pgb), waarbij haar moeder als gewaarborgde hulp optreedt. De rechtbank behandelt de intrekking van het pgb en de terugvordering van eerder uitgekeerde bedragen. Verweerder heeft het pgb van eiseres ingetrokken met terugwerkende kracht en een bedrag van € 73.018,30 teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit is gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de terugvordering is verlaagd tot € 7.910,81. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar gewaarborgde hulp het pgb niet correct hebben verantwoord. Er zijn onvolledige en onjuiste gegevens verstrekt aan verweerder, en de bewindvoerder en gewaarborgde hulp zijn niet in staat gebleken om de verplichtingen die bij het pgb horen na te komen. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen besproken en geconcludeerd dat verweerder terecht het pgb heeft ingetrokken en de terugvordering heeft ingesteld. Eiseres heeft onvoldoende aangetoond dat het bestreden besluit niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A. van Ham),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Gezer).

Inleiding en procesverloop

Eiseres staat sinds 10 november 2017 onder bewind bij [bewindvoerder] (de bewindvoerder). Eiseres ontving zorg in natura. Op 16 januari 2018 heeft zij verzocht om deze vorm van zorg om te zetten in een persoonsgebonden budget (pgb). Daarbij heeft zij aangegeven dat haar moeder, mevrouw [moeder] ( [moeder] ), optreedt als gewaarborgde hulp. Op 23 februari 2018 heeft eiseres een zorgovereenkomst afgesloten met Stichting [zorgverlener] (de zorgverlener).
Bij besluit van 6 maart 2018 heeft verweerder aan eiseres een pgb toegekend van € 46.160,- over het jaar 2018.
Bij besluit van 6 december 2018 heeft verweerder aan eiseres een pgb toegekend van
€ 47.835,- over het jaar 2019.
Bij besluit van 14 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het pgb van eiseres ingetrokken met ingang van 1 januari 2018. Verweerder heeft verder een bedrag van
€ 73.018,30 van eiseres teruggevorderd aan ten onrechte uitgekeerde pgb over 2018 en 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij besluit van 28 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van 23 september 2019 gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het pgb van eiseres met ingang van 1 juni 2019 wordt ingetrokken. Verweerder heeft de pgb’s over 2018 en 2019 opnieuw vastgesteld. Op basis van deze nieuwe vaststellingen heeft verweerder heeft de terugvordering over 2018 en 2019 verlaagd tot een bedrag van in totaal € 7.910,81.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De standpunten van partijen

1. Verweerder legt de volgende argumenten aan het bestreden besluit ten grondslag:
- eiseres (als budgethouder) en de gewaarborgde hulp hebben het pgb niet correct verantwoord. Zij hebben immers geen volledige en juiste gegevens verstrekt aan verweerder;
- de bewindvoerder en de gewaarborgde hulp zijn allebei onvoldoende in staat om waarborgen te bieden voor het nakomen van de verplichtingen die een pgb met zich brengt.
2. Eiseres betwist deze argumenten en meent dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt. Verder voert zij aan dat het bestreden besluit ook om andere redenen niet overeind kan blijven.
3. De rechtbank bespreekt hierna de geschilpunten. Zij gaat daarbij eerst in op de argumenten die tot intrekking van het pgb hebben geleid (rechtsoverwegingen 4 tot en met 13). Aansluitend bespreekt de rechtbank de overige de beroepsgronden van eiseres met betrekking tot de rechtmatigheid van het betreden besluit (rechtsoverwegingen 15 tot en met 26). Daarna komt de rechtbank tot haar eindconclusie.

Overwegingen

De verantwoording van het pgb
4. In de zorgovereenkomst tussen eiseres en de zorgverlener is vastgelegd dat een vast aantal uren aan zorg geleverd zal worden, te weten 182,5 uur per maand. Hiertegenover staat een vaste vergoeding van € 3.836,90 per maand. Uit de urenverantwoording blijkt dat de zorgverlener gemiddeld 75 tot 85 uur per maand aan zorg aan eiseres heeft verleend. Verweerder stelt zich daarom terecht op het standpunt dat de daadwerkelijk geleverde zorg niet aansluit bij het aantal uren dat hiervoor in de zorgovereenkomst is vastgelegd. Hieraan doet niet af dat de zorgverlener alleen die daadwerkelijk gewerkte uren heeft gedeclareerd en dat de aard van de geleverde zorg aansloot bij de zorgovereenkomst. Dit verklaart immers nog niet hoe het mogelijk is dat de zorgverlener elke maand ongeveer de vaste vergoeding heeft gefactureerd, terwijl hij hiervoor telkens (fors) minder dan de overeengekomen 182,5 uren aan zorg heeft verleend.
5. Verweerder stelt dat uit de urenverantwoording blijkt dat bepaalde onderdelen van de te verlenen zorg variabel is ingezet. Dit is in afwijking van hetgeen in de zorgovereenkomst is vastgelegd. Eiseres brengt hiertegen in dat er ongeveer tussen 89 en 106 uur per maand op vaste tijdstippen aan zorg is verleend, hetgeen duidt op regelmaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de zorg volgens een vast patroon is geleverd. De rechtbank volgt verweerder dus in zijn standpunt dat de zorg (deels) op variabele momenten is verleend. Het had op de weg van eiseres, de gewaarborgde hulp en/of de bewindvoerder gelegen om verweerder van deze wijziging op de hoogte te stellen. Aangezien dit niet is gebeurd, is er gehandeld in strijd met de verplichtingen die horen bij het verkrijgen van een pgb.
6. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank afdoende gebleken dat er met betrekking tot een aantal dagen in 2018 voor het vervoer van eiseres is gedeclareerd, terwijl zij op die dagen van die vervoersvoorziening geen gebruik had gemaakt. De overgelegde rittenlijsten waren dus niet geheel adequaat.
7. Verweerder voert verder aan dat de hoeveelheid verleende zorg in de urenverantwoording niet aansluit bij de facturen van de zorgverlener. Verweerder constateert dat hij over 2018 en 2019 meer aan de zorgverlener heeft uitbetaald dan uit de urenverantwoording van de geleverde zorg volgt. De verschillen bedragen € 104,22 respectievelijk € 131,94. Dat het om een optelsom van kleine maandelijkse verschillen gaat, laat onverlet dat de bedragen onvoldoende verantwoord zijn.
8. Op basis van het samenstel van de rechtsoverwegingen 4 tot en met 7, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat het pgb niet correct en volledig is verantwoord.
9. Partijen zijn ook verdeeld over andere aspecten die raken aan de verantwoording van het pgb. De rechtbank noemt in dit verband de vraag of de zorgovereenkomst rechtsgeldig is en de vraag of eiseres verweerder tijdig heeft geïnformeerd over haar bewindvoering. Het oordeel van de rechtbank over deze discussiepunten zal geen verandering kunnen brengen in het oordeel als vermeld onder 8. De rechtbank laat deze overige discussiepunten daarom onbesproken.
De bewindvoerder
10. Verweerder stelt dat de bewindvoerder onvoldoende in staat is om waarborgen te bieden voor het nakomen van de verplichtingen die horen bij het pgb van eiseres. Verweerder voert hiertoe aan dat de bewindvoerder het beheer van het pgb heeft overgelaten aan de gewaarborgde hulp. Ook heeft de bewindvoerder geen verantwoording gegeven over de betalingen vanuit het pgb. Eiseres heeft één en ander toegelicht, maar niet uitdrukkelijk bestreden.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft onderbouwd dat en waarom de bewindvoerder onvoldoende in staat is om waarborgen te bieden voor het nakomen van de verplichtingen die horen bij het pgb van eiseres. De bewindvoerder is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de kosten, het sluiten van de contracten en het betaalbaar stellen van de declaraties. Verder moet de bewindvoerder ervoor zorgdragen dat hij tijdig en volledig verantwoording over de besteding van het pgb aflegt aan verweerder. De bewindvoerder dient immers te voorkomen dat nieuwe schulden ontstaan doordat verweerder tot terugvordering overgaat. [1] Verder geldt dat tijdens het bewind het beheer over de goederen van eiseres niet aan haar toekomt, maar aan de bewindvoerder. [2] Het stond de bewindvoerder van eiseres daarom niet vrij om het beheer van het pgb geheel aan de moeder van eiseres over te laten zonder zich rekenschap te geven van de besteding en verantwoording ervan.
De gewaarborgde hulp
12. Verweerder stelt dat ook de bewindvoerder onvoldoende in staat is om waarborgen te bieden voor het nakomen van de verplichtingen die horen bij het pgb van eiseres. Verweerder voert hiertoe aan dat de gewaarborgde hulp tijdens twee huisbezoeken en een telefoongesprek niet in staat is gebleken om relevante vragen over het pgb en de verleende zorg te beantwoorden en om de administratie met betrekking tot het pgb zelfstandig en zorgvuldig te verrichten. Ook bleek de gewaarborgde hulp niet op de hoogte te zijn van het feit dat er een budgettekort was. Eiseres heeft één en ander slechts in algemene zin betwist.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende onderbouwd dat en waarom de gewaarborgde hulp onvoldoende in staat wordt geacht om het pgb van eiseres te beheren.
Overige geschilpunten
14. Eiseres voert diverse beroepsgronden aan die betrekking hebben op de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank gaat hierna in op deze geschilpunten.
Het rechtszekerheidsbeginsel
15. Artikel 4:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a.de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
b.de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c.de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
(…).”
16. Eiseres betwist dat aan de vereisten van artikel 4:48, eerste lid, onder a, b en c, van de Awb is voldaan. Volgens haar is er daarmee voor verweerder geen wettelijke basis geweest om het pgb in te trekken. Indien aan voornoemde vereisten wel zou zijn voldaan, dan stelt eiseres subsidiair dat de besluitvorming van verweerder niet is geschied overeenkomstig de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
17. Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat het pgb niet correct en volledig is verantwoord en dat bewindvoerder en de gewaarborgde hulp onvoldoende in staat zijn om waarborgen te bieden voor het nakomen van de verplichtingen die horen bij het pgb. Uit dit oordeel vloeit voort dat aan genoemde vereisten is voldaan. Verweerder heeft dus een wettelijke basis gehad om tot over te gaan tot intrekking van het pgb. Eiseres heeft verder onvoldoende toegelicht dat en waarom verweerder bij de besluitvorming in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Deze beroepsgrond faalt dus.
Te goeder trouw-regeling
18. Eiseres heeft haar beroepsgrond op dit onderdeel ter zitting prijsgegeven.
De gang van zaken met betrekking tot het huisbezoek van 23 mei 2019
19. Eiseres voert aan dat er geen ambtsedig opgemaakt en ondertekend proces-verbaal van het huisbezoek op 23 mei 2019 is. Dit doet volgens eiseres afbreuk aan de bewijskracht van het verslag van dit huisbezoek. Verder stelt eiseres dat verweerder het onderzoek onzorgvuldig heeft verricht, omdat hij heeft nagelaten de zorgverlener te horen.
20. Deze beroepsgronden falen. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
21. Om als onderbouwing voor enig standpunt van verweerder te kunnen dienen, is het niet vereist geweest dat het bedoelde verslag op ambtseed of -belofte was opgemaakt en ondertekend. Van belang is slechts dat dit verslag een zakelijke en adequate weergave is geweest van de inhoud van het gesprek tussen de medewerkers van verweerder en de overige aanwezigen van de zijde van eiseres. Eiseres heeft kennis genomen van de inhoud van het verslag en van de geluidsopname die van het gesprek gemaakt is. Eiseres heeft slechts in algemene bewoordingen twijfels geuit over de juistheid van de inhoud van het verslag. Eiseres heeft dit echter niet met concrete voorbeelden onderbouwd. De rechtbank is ook niet gebleken van evidente onjuistheden in het verslag. Verweerder heeft daarom elementen uit het verslag mogen gebruiken ter onderbouwing van zijn standpunten.
22. Het onderzoek van verweerder had betrekking op de verantwoording van de pgb. Die verantwoording rustte op eiseres, de gewaarborgde hulp en de bewindvoerder. De zorgverlener is in dit verband geen belanghebbende. Er heeft voor verweerder daarom geen aanleiding bestaan om de zorgverlener in het onderzoek te betrekken of te bevragen. Dat verweerder dit dan ook niet gedaan heeft, leidt dus niet tot het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
De ingangsdatum van de intrekking
23. Volgens eiseres is het niet consistent dat verweerder het pgb heeft ingetrokken met ingang van 1 juni 2019. Immers, als haar aanspraak op het pgb vóór die datum aan de wettelijke voorwaarden voldeed, dan moet dat ook ná die datum het geval zijn geweest. Er zijn vanaf 1 juni 2019 namelijk geen omstandigheden gewijzigd, aldus eiseres.
24. Naar het oordeel van de rechtbank faalt dit betoog. Eerder in deze uitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld dat eiseres vóór 1 juni 2019 nu juist níet voldeed aan bepaalde voorwaarden voor het verkrijgen van een pgb.
De belangenafweging
25. Eiseres voert aan dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke en financiële belangen.
26. Naar het oordeel van de rechtbank treft ook deze beroepsgrond geen doel. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat het algemene belang van de uitvoering van en de controle op de pgb-regels zwaarder weegt dan de belangen van eiseres. Verweerder heeft daarbij extra gewicht mogen toekennen aan de rol van eiseres, de gewaarborgde hulp en de bewindvoerder.
Conclusie
27. Uit de rechtsoverwegingen 8, 11 en 13 in onderling verband bezien, vloeit voort dat verweerder heeft mogen overgaan tot intrekking en terugvordering van het pgb van eiseres. Tegen de (hoogte van de) terugvordering heeft eiseres geen beroepsgronden gericht.
28. Het beroep is ongegrond, eiseres krijgt dus geen gelijk. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf , rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deuitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie in dit verband onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
2.Dit volgt uit artikel 1:438, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.