In deze zaak hebben eisers, de ouders van een minderjarige, [minderjarige], [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die hen beschuldigd wordt van seksueel misbruik van hun dochter. De kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland heeft op 26 november 2020 een mondelinge uitspraak gedaan. De eisers hebben [gedaagde] bij dagvaarding van 20 juli 2020 gedagvaard en een vordering ingesteld, waarbij [gedaagde] verweer heeft gevoerd. De kantonrechter heeft de zaak mondeling behandeld en na afloop van de zitting uitspraak gedaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] door de rechtbank Amsterdam is veroordeeld voor ontucht, maar dat dit vonnis nog niet onherroepelijk is door de schorsing van de vervolging in hoger beroep wegens de geestelijke toestand van [gedaagde]. Dit creëert een vacuüm in de rechtsbescherming van het slachtoffer. De kantonrechter heeft zelfstandig beoordeeld of er sprake is van een onrechtmatige daad en heeft geoordeeld dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik. De kantonrechter heeft eisers een schadevergoeding van € 1.691,96 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter heeft zich gebonden aan de eerdere uitspraak van de strafrechter voor wat betreft de reeds toegewezen schadeposten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.