ECLI:NL:RBMNE:2020:5767

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
8669983 UC EXPL 20-5777 HV/1316
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijging van executoriale titel voor schadevergoeding benadeelde partij na schorsing vervolging

In deze zaak hebben eisers, de ouders van een minderjarige, [minderjarige], [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een vordering ingesteld tegen [gedaagde], die hen beschuldigd wordt van seksueel misbruik van hun dochter. De kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland heeft op 26 november 2020 een mondelinge uitspraak gedaan. De eisers hebben [gedaagde] bij dagvaarding van 20 juli 2020 gedagvaard en een vordering ingesteld, waarbij [gedaagde] verweer heeft gevoerd. De kantonrechter heeft de zaak mondeling behandeld en na afloop van de zitting uitspraak gedaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] door de rechtbank Amsterdam is veroordeeld voor ontucht, maar dat dit vonnis nog niet onherroepelijk is door de schorsing van de vervolging in hoger beroep wegens de geestelijke toestand van [gedaagde]. Dit creëert een vacuüm in de rechtsbescherming van het slachtoffer. De kantonrechter heeft zelfstandig beoordeeld of er sprake is van een onrechtmatige daad en heeft geoordeeld dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik. De kantonrechter heeft eisers een schadevergoeding van € 1.691,96 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter heeft zich gebonden aan de eerdere uitspraak van de strafrechter voor wat betreft de reeds toegewezen schadeposten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8669983 UC EXPL 20-5777 HV/1316
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter op
26 november 2020
inzake

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder gezamenlijk ook te noemen eisers,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.M.P.M. Lousberg,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. D.E. Post.

1.De procedure

1.1.
Eisers hebben [gedaagde] bij dagvaarding van 20 juli 2020 met 7 producties, voor de kantonrechter gedagvaard en een vordering tegen hem ingesteld. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met een conclusie van antwoord met 1 productie, betreffende een algemene notariële volmacht van [gedaagde] aan zijn kleinzoon [kleinzoon] (hierna: [kleinzoon] ), onder meer met betrekking tot alle zaken en rechtshandelingen op het gebied van het verbintenissenrecht De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat de zaak mondeling wordt behandeld. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben eisers productie 8 ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Eisers zijn verschenen en zijn bijgestaan door mr. C. Bijl (waarnemend voor mr. Lousberg). [gedaagde] en [kleinzoon] zijn beiden niet verschenen. Namens hen was mr. Post wel aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de standpunten van partijen toegelicht. Mr. Bijl heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen die zij ook heeft overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter met toepassing van artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan eisers tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.691,96, te vermeerderen de wettelijke rente over onderstaande bedragen tot de voldoening:
  • € 1.500,00 vanaf 14 maart 2015
  • € 2,60 vanaf 1 mei 2015
  • € 2,60 vanaf 5 juni 2015
  • € 11,86 vanaf 7 juni 2015
  • € 23,72 vanaf 18 juni 2015
  • € 14,87 vanaf 20 november 2015
  • € 12,17 vanaf 29 januari 2016
  • € 12,69 vanaf 16 maart 2016
  • € 16,33 vanaf 24 januari 2017
  • € 2,60 vanaf 2 juni 2017
  • € 12,17 vanaf 29 juni 2017
  • € 20,19 vanaf 25 mei 2018
  • € 23,83 vanaf 4 juni 2018
  • € 36,33 vanaf 7 juni 2018;
2.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van eisers, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 696,89, waarin begrepen € 360,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
2.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door eisers volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde;
2.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
2.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.

3.De gronden van de beslissing

3.1.
Eisers hebben gesteld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens hun dochter door het plegen van ontucht met haar. De dochter (en haar ouders) heeft hierdoor schade geleden en [gedaagde] dient deze schade te vergoeden. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De kantonrechter heeft het volgende overwogen.
Onrechtmatig handelen
3.2.
[gedaagde] is door de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer (hierna te noemen: de strafrechter), bij vonnis van 12 juli 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar (waarvan één jaar voorwaardelijk) voor het plegen van ontucht met de destijds vijfjarige dochter van eisers. [gedaagde] ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten ontuchtige handelingen en is in hoger beroep gegaan. Bij arrest van 24 juni 2019 heeft het gerechtshof Amsterdam de vervolging van [gedaagde] op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering geschorst in verband met vastgestelde dementie bij [gedaagde] . Dit betekent dat het vonnis van de strafrechter van 12 juli 2017 (nog) niet onherroepelijk is en dus geen dwingende bewijskracht heeft in de zin van artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.3.
De kantonrechter zal daarom zelfstandig beoordelen of er door [gedaagde] een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) is gepleegd jegens de dochter van eisers. Daarover kan de kantonrechter kort zijn. Ter onderbouwing van het gestelde seksueel misbruik van de destijds vijfjarige dochter van eisers, hebben zij het volledige strafdossier in het geding gebracht op grond waarvan de strafrechter tot een overtuigende bewezenverklaring van het seksueel misbruik is gekomen. De kantonrechter ziet geen enkele aanleiding om op dit punt tot een ander oordeel te komen dan de strafrechter. Voor de enkele stelling van [gedaagde] dat het seksueel misbruik niet zou hebben plaatsgevonden en dat hij het slachtoffer zou zijn geworden van roddel en achterklap, ziet de kantonrechter geen enkel aanknopingspunt. De kantonrechter is derhalve met de strafrechter van oordeel dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van de destijds vijfjarige dochter van eisers, hetgeen zonder meer een onrechtmatige daad oplevert op grond waarvan hij gehouden is de materiële en immateriële schade die daarvan het gevolg is te vergoeden.
Schade
3.4.
Eisers maken allereerst aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 80,35 aan aanvullende materiële schade (in de vorm van reis- en parkeerkosten in hoger beroep). Nu deze schade nog niet eerder door de (straf)rechter is beoordeeld, voldoende aannemelijk is en zonder meer kan worden aangemerkt als vermogensschade als gevolg van het seksueel misbruik, komt deze schade voor vergoeding in aanmerking.
3.5.
Voor de overige materiële schade (reiskosten in eerste aanleg) en de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 3.000,00 ligt het ingewikkelder. Over deze schadeposten heeft de strafrechter zich immers al gebogen en in zijn vonnis van 12 juli 2017 ook geoordeeld, waarbij een bedrag van € 111,59 aan materiële schade (reiskosten in eerste aanleg) en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade is toegewezen. Hierbij is voor het totaal toegewezen bedrag van € 1.611,59 ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. In beginsel kunnen deze schadeposten niet nogmaals ter beoordeling aan de civiele rechter worden voorgelegd.
3.6.
Door de eerdergenoemde schorsing van de vervolging van [gedaagde] in hoger beroep, is het strafvonnis in eerste aanleg echter nog altijd niet onherroepelijk. Dat brengt mee dat het vonnis voor wat betreft de aan de dochter van eisers toegekende schadevergoeding (nog) niet geëxecuteerd kan worden en de schadevergoedingsmaatregel (formeel) evenmin ten uitvoer kan worden gelegd. Het is daarbij zeer onwaarschijnlijk dat de geestelijke toestand van [gedaagde] in de toekomst nog zal verbeteren en het ligt dus ook niet in de lijn der verwachting dat de strafzaak in hoger beroep zal worden voortgezet. Deze uitzonderlijke situatie creëert in het onderhavige geval een onwenselijk vacuüm in de door de wetgever zo belangrijk geachte rechtsbescherming van slachtoffers van misdrijven. Onder deze omstandigheden acht de kantonrechter zich derhalve bevoegd zich over de vordering uit te spreken, zodat eisers voor de toegewezen schadevergoeding aan hun dochter over een executoriale titel beschikken die ook daadwerkelijk ten uitvoer kan worden gelegd.
3.7.
Daarbij acht de kantonrechter zich inhoudelijk echter wel gebonden aan het oordeel van de strafrechter in het vonnis van 12 juli 2017, zowel voor wat betreft de reeds toegewezen materiële schade van € 111,59 (reiskosten in eerste aanleg), als de reeds toegewezen immateriële schadevergoeding van € 1.500,00.
3.8.
Inzake de immateriële schade heeft de strafrechter overwogen dat de dochter van eisers als benadeelde partij op grond van artikel 6:106 BW recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. Daarbij rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, heeft de strafrechter de immateriële schade naar billijkheid begroot op een bedrag van € 1.500.00. De kantonrechter acht zich niet vrij deze inhoudelijke beoordeling over te doen.
3.9.
Dat de strafrechter daarbij heeft overwogen dat de dochter van eisers als benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering en deze aangebracht kan worden bij de civiele rechter, maakt niet dat er thans ruimte bestaat voor het toekennen van een (substantieel) hogere immateriële schadevergoeding. Ook de strafrechter heeft de door eisers genoemde rechtspraak meegewogen in zijn oordeel. De omstandigheid dat de dochter van eisers in de periode van oktober tot en met december 2017 (dus na het strafvonnis in eerste aanleg) kort psychologische begeleiding heeft gehad, leidt evenmin tot een ander oordeel. Zonder afbreuk te willen doen aan de impact van het misbruik op het (geestelijk) welzijn van de dochter van eisers, is niet gebleken van na de uitspraak van de strafrechter opgekomen feiten en omstandigheden die een hogere immateriële schadevergoeding rechtvaardigen.
Slotsom
3.10.
Op grond van het voorgaande is in totaal toegewezen een bedrag van € 1.691,96 aan schadevergoeding, bestaande uit € 191,96 aan reiskosten (in eerste aanleg en in hoger beroep) en € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding.
3.11.
De gevorderde wettelijke rente, die niet is weersproken, is toegewezen.
3.12.
[gedaagde] is als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers zijn begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht € 236,00
- salaris gemachtigde €
360,00(2 punten x tarief € 180,00)
Totaal € 696,89
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toegewezen met inachtneming van de in de beslissing genoemde termijn.
3.13.
De gevorderde nakosten zijn eveneens toegewezen.
3.14.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A. Wilken, rechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op:
De griffier De kantonrechter