ECLI:NL:RBMNE:2020:576

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
16/705236-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de productie van cocaïne en heroïne in een drugslaboratorium

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die samen met zijn echtgenote en medeverdachte een loods verhuurde op hun perceel. In deze loods was een drugslaboratorium gevestigd dat werd gebruikt voor de productie van cocaïne en heroïne. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de productie van deze harddrugs door de loods ter beschikking te stellen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, forensisch bewijs en de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van feit 1 en feit 3, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, voor feit 2, de medeplichtigheid aan de productie van cocaïne en heroïne, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat in de loods harddrugs werden geproduceerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid, maar heeft ook de ernst van het feit en het recidiverisico in overweging genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705236-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1944] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 maart 2019, 19 augustus 2019, 13 en 14 januari 2020. Op de genoemde data in januari 2020 is de strafzaak tegen verdachte inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
In de periode van 1 oktober 2016 tot en met 30 januari 2018 te Hagestein, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, heroïne en benzylecgonine.
Feit 2
In de periode van 1 oktober 2016 tot en met 30 januari 2018 te Hagestein/ Zoeterwoude/ Nieuwekerk aan den IJssel/ Schiedam/ Rotterdam, medeplichtig is geweest aan het vervaardigen en aanwezig hebben van cocaïne, heroïne en benzylecgonine door een loods op zijn erf ter beschikking te stellen en/of te verhuren.
Feit 3
In de periode van 1 mei 2017 tot en met 30 januari 2018 te Hagestein/ Zoeterwoude/ Nieuwekerk aan den IJssel/ Schiedam/ Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het vervaardigen van cocaïne en heroïne door het voorhanden hebben van productieopstellingen en apparaten en hoeveelheden (hulp)stoffen en chemicaliën.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK FEIT 1 EN FEIT 3

Vrijspraak feit 1:
Onder feit 1 is ten laste gelegd het medeplegen dan wel het zelfstandig plegen van – kort gezegd – de productie dan wel het aanwezig hebben van cocaïne, heroïne en benzylecgonine.
De officier van justitie heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde feit nu niet kan worden bewezen dat verdachte de feitelijke heerschappij heeft gehad (of had kunnen hebben) over de harddrugs. De verdachte had geen beschikkingsmacht over hetgeen in de loods gebeurde.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Niet kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van een drugslab in de loods op zijn erf en bovendien had de verdachte geen beschikkingsmacht over de harddrugs die in de loods geproduceerd werden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Hoewel de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen concludeert dat in het aangetroffen drugslaboratorium op het erf van de verdachte daadwerkelijk harddrugs zijn vervaardigd, bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. De rechtbank is van oordeel dat verdachte na het beschikbaar stellen van de loods niet langer de beschikkingsmacht had over hetgeen in die loods gebeurde. Nu verdachte geen beschikkingsmacht had over de loods en niet gebleken is dat hij op andere wijze actief betrokken was bij hetgeen zich in het drugslaboratorium afspeelde, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde aanwezig hebben van cocaïne, heroïne en benzylecgonine, ook al was het opzet van verdachte, zoals hierna nog zal blijken, in voorwaardelijke zin wel gericht op de productie van harddrugs en daarmee, noodzakelijkerwijs, ook op de aanwezigheid daarvan.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Vrijspraak feit 3
Onder feit 3 is ten laste gelegd het medeplegen dan wel het zelfstandig plegen van – kort gezegd – het treffen van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne en heroïne.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 3.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Volgens de raadsvrouw bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen waaruit zou volgen dat de verdachte op enig moment voldoende wetenschap heeft gehad van hetgeen zich in de door hem beschikbaar gestelde ruimte afspeelde.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een deel van een loods op zijn terrein heeft verhuurd. De vraag luidt of deze betrokkenheid strafbare voorbereiding van de productie van harddrugs oplevert. Voor een bewezenverklaring voor dit feit moet komen vast te staan dat de verdachte de productieopstellingen, apparatuur en de hoeveelheden (hulp)stoffen en chemicaliën die in de loods zijn aangetroffen, voorhanden heeft gehad. Het voorhanden hebben van deze goederen impliceert dat verdachte de beschikkingsmacht moet hebben gehad over deze goederen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte na het beschikbaar stellen van de loods niet langer de beschikkingsmacht had over hetgeen in die loods gebeurde en derhalve geen beschikkingsmacht had over de in de tenlastelegging genoemde goederen.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS: FEIT 2

Onder feit 2 is ten laste gelegd de medeplichtigheid aan – kort gezegd – de productie van cocaïne, heroïne en benzylecgonine door een loods op verdachtes erf ter beschikking te stellen en/of te verhuren.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat de verdachte medeplichtig is aan het vervaardigen van cocaïne en heroïne doordat hij zijn loods ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van de productie van harddrugs. Verdachte moet zich ervan bewust zijn geweest wat er in die loods gebeurde en heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat in de door hem verhuurde loods synthetische drugs werd geproduceerd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. Volgens de raadsvrouw bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen waaruit volgt dat de verdachte op enig moment voldoende wetenschap heeft gehad (of had moeten hebben) van hetgeen zich in de door hem beschikbaar gestelde ruimte afspeelde.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Bewijsmiddelen feit 2 [1]
DRUGSLAB [adres] [woonplaats]
In de loods aan de [adres] te [woonplaats] ontdekt de politie het volgende:
“Op dinsdag 30 januari 2018, omstreeks 13.00 uur werd ik (…) verzocht te gaan naar perceel [adres] te [woonplaats] . Volgens opgave was op dit perceel in een loods een grote hoeveelheid chemicaliën aangetroffen. [2] (…) Aangetroffen:
Chemicaliën:
• zwavelzuur
• ethylacetaat
• hexaan
• methanol
• zoutzuur
• ammoniak
• methylethylketon (MEK)
• aceton
• calciumchloride
• kaliumpermanganaat
• metabisulfïet
• azijnzuuranhydride [3]
• citroenzuur (…)
De totale hoeveelheid wordt geschat op meer dan 10.000 liter-kg.
Apparatuur:
• 2 verwarmingsketels met verwarmingselementen
• reactievat
• 2 opvang-scheiding vaten
• centrifuge
• 2 grote 40-tons hydraulische persen met bijbehorende mallen en persplaten
• droogkast
• magnetrons
• verpakkingsmaterialen zoals ballonnen, zakken, tape, folie e.d.
• mengtonnen
• zeeftafels (…)
Gelet op de aanwezige productieapparatuur, de hoeveelheid chemicaliën, de hoeveelheid lege verpakkingen van chemicaliën kan worden gesteld dat deze locatie is geschikt en/of vermoedelijk is gebruikt voor de grootschalige terugwinning van cocaïne en/of omzetting van cocaïne-base in cocaïne-hydrochloride. Daarnaast is een aanzienlijke hoeveelheid azijnzuuranhydride aangetroffen. (…) Azijnzuuranhydride kan worden gebruikt voor de omzetting van morfine in heroïne.” [4]
Het Nederlands Forensisch Instituut [5] (hierna: NFI) onderzoekt de aangetroffen chemicaliën en concludeert het volgende:
“Uit de resultaten van zowel het onderzoek ter plaatse als het laboratoriumonderzoek volgt dat een groot deel van het onderzoeksmateriaal is terug te voeren op de volgende twee processen:
(1) Vervaardiging van cocaïne
(2) Vervaardiging van heroïne. [6]
Daarnaast heeft het NFI [7] op basis van de aangetroffen grondstoffen een opbrengstschatting gemaakt:
“Op basis van de ter plaatse aangetroffen gebruikte oplosmiddelenmengsels wordt de
minimale hoeveelheid cocaïne (als zoutzure zout) die is geproduceerd in het drugslab op de locatie [adres] te [woonplaats] geschat op ca. 151 tot 201 kilogram.
Op basis van de ter plaatse aangetroffen lege jerrycans zoutzuur wordt de minimale hoeveelheid cocaïne (als zoutzure zout) die is geproduceerd in het drugslab op de locatie [adres] te [woonplaats] geschat op ca. 317 kilogram.
Op basis van de ter plaatse aangetroffen lege jerrycans van organische oplosmiddelen wordt de minimale hoeveelheid cocaïne (als zoutzure zout) die is geproduceerd in het drugslab op de locatie [adres] te [woonplaats] geschat op ca. 296 tot 395 kilogram. [8]
Van de op de apparatuur aangetroffen poeders zijn monsters genomen. Deze monsters zijn met behulp van een kleurreactietest /Ahura First Defender test, door de politie getest en zijn geïdentificeerd als cocaïne of heroïne. [9] Ook het NFI [10] heeft deze – en andere – monsters getest:
 “
“P35A/ AAIQ0529NL bruine vloeistof, afgetapt aan onderzijde van de ketel

bevat cocaïne en cocaïne gerelateerde stoffen in een mengsel van ethylacetaat, MEK en andere oplosmiddelen. (…)

P47A/ AA1Q0589NL monster wit poeder uit koffiemolen

bevat vnl. het zoutzure zout van cocaïne. [11]

KC1A AAEI6703NL monster van het restant poeder

bevat vnl. heroïne (…)

KC2A AAEI6704NL monster bruin poeder uit een van de 125L tonnen

bevat vnl. heroïne [12] (…)

KC4A AADP8648NL Monster bruin poeder uit een van de tien zwarte speciekuipen

bevat vnl. heroïne. [13]
BUURTONDERZOEK [adres] [woonplaats]
Buurtbewoners verklaren over het perceel aan de [adres] het volgende:
“ [woonplaats] : Heeft sinds 3 weken een rare lucht geroken. Vond het vreemd dat er vaak in de avond licht brandde in de kassen. Vond het vreemd dat er in de avond vrachtwagens werden geladen. (…)
[woonplaats] : rook sinds 2 jaar een vreemde lucht. Dit alsof er plastic verbrand werd. [14]
“De bewoner van [woonplaats] (…) vertelde me samengevat het volgende: (…) Sinds 1 maand ruiken ze een soort chemische lucht, afkomstig van vermoedelijk de kas. Ook 2 weken geleden toen ze de fruitbomen aan het snoeien was, rook ze een chemische lucht afkomstig uit de richting van de kas op het terrein van [verdachte] . [15] (…) Afgelopen dinsdag een week net voor of na de middag zag zij een mini vrachtwagen bij de kas. (…)
De bewoner van [woonplaats] (…) vertelde me samengevat het volgende: (…) Soms bij het weggaan, ziet ze wel eens een vrachtwagentje op het terrein. [16]
De getuige, mw. [getuige 1] , die op het erf van verdachte en zijn vrouw woont, verklaart bij de politie [17] :
“Na ongeveer een halfjaar, omstreeks de tweede helft van 2015 begon ik regelmatig zure lucht te ruiken. In het begin was dat nog wel uit te houden, maar het afgelopen jaar werd die lucht steeds intenser. Het laatste half jaar was het bijna niet meer uit te houden. Zodra ik buiten kwam sloeg de lucht op mijn adem en begonnen mijn ogen te prikken. Ook merkte ik dat er heel veel buitenlandse mannen op het terrein aanwezig waren. In de loop van de tijd heb ik in totaal misschien wel 15 verschillende mannen rond zien lopen. [18]
Ook verklaart zij [19] :
“Er kwamen altijd al vreemde figuren. Ik zeg vreemde figuren omdat ze soms met hele dikke auto’s kwamen (…). [verdachte] is heel erg ziek geweest en lag toen een tijd in het ziekenhuis. In die periode kwamen er regelmatig mensen naar hem vragen waaronder ook Marokkanen maar ook anderen. [20]
VERKLARINGEN VERDACHTE EN MEDEVERDACHTE
Bij de politie heeft de verdachte het volgende verklaard [21] :
“V: Hoe lang woont u al op de [adres] te [woonplaats] .
A: Heel lang.
V: Hoeveel jaar is dat?
A: 60 a 65 jaar. [22]
[over het huurcontract] V: Er staat een handtekening bij de verhuurder. Van wie is deze handtekening.
A: Dat is mijn handtekening.
V: (…) Op welke wijze hield u met deze huurder contact.
A; Met die Engelsman had ik geen contact. Af en toe kwamen er Marokkanen aan de deur betalen. Ik heb die Engelsman niet meer gezien. (…)
V: Aan wie werd deze betaling gedaan en wie nam het geld fysiek in ontvangst.
A: Mijn vrouw. [23]
De vrouw van verdachte [verdachte] , medeverdachte [medeverdachte 1] , verklaart bij de politie het volgende [24] .
“V: Hoe lang woont u al op de [adres] te [woonplaats] ?
A: Ik woon al ongeveer 52 jaar op dat adres. [25] (…)
O: Op dinsdag 30 januari 2018, de dag dat de politie het onderzoek startte, werd aan de politie een huurcontract overhandigd. Dit huurcontract werd zonder dat de vraag werd gesteld aan een politieambtenaar overhandigd.
A: Ik heb dat overhandigd. (…) Ik had verwacht dat daar naar gevraagd zou worden. (…)
V: Wat kunt u zich nog herinneren op het moment dat dit huurcontract werd opgesteld en dat dit werd ondertekend? Weet u dat nog?
A: De eerste keer dat weet ik niet meer. Verleden jaar is het oude contract opnieuw opgesteld. Het contract was er al. Er is op het contract wat bij geschreven. Mijn man lag toen in het ziekenhuis. Er kwam toen een getinte man aan deur. Hij was al eerder geweest, maar ik was niet altijd thuis. Die kwam met het contract. Hij vertelde mij dat ze weer wilden beginnen. [26] (…)
V: Wie was er bij toen het voor het eerst werd opgesteld?
A: Ik heb het opgesteld en geschreven.
De allereerste keer bij het opstellen van het contract, daar was mijn man bij aanwezig, Ikzelf en de man die op de foto stond op het paspoort die bij het contract zat. De tweede keer was na 9 januari 2017, toen kwam de getinte man aan de deur met het contract. Wij hebben dit contract handmatig aangepast en ik heb het er bij geschreven. Het was geloof ik 575 euro. In juni vonden het ze te veel en werd het 500 euro. (…)
V: Wie waren er bij de tweede keer?
A: Mijn man lag in het ziekenhuis. Het contact werd de tweede keer niet ondertekend alleen
aangevuld. Ik was toen samen met die man.
V: Heeft die man zich nog gelegitimeerd?
A: Nee. Het huurcontract en het antwoord op mijn vraag was voor mij genoeg. (…)
V: Hoe ging dat dat met de huur betalen?
A: Een getinte man bracht het geld. Ik weet niet of het elke keer dezelfde man was. De ene keer bracht een man het met een baardje en de andere keer zonder baardje. Ik vind ze allemaal op elkaar lijken en ik weet het niet. Het kan zijn dat mijn man het ook wel eens in ontvangst had genomen, maar dat zal hij niet meer weten. Ik overhandigde een factuur. Zij betaalden niet op een vast moment. [27]
En op 21 februari 2018 verklaart medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie het volgende [28] :
A: Toen de politie naar buiten kwam toen liep ik daar met mijn rollator en toen heb ik het geroken.
V: Wat voor lucht heeft u geroken?
A: Ja er was een lijmlucht. Ik weet niet wanneer dit was.
V: Hoe lang heeft u dit geroken?
A; Ik denk dat dit sinds een paar weken rook (…). [29] (…)
V: Wanneer hebben de huurders voor het laatst betaald? Gezien het feit dat het lab werd ontdekt aan het einde van de maand vraag ik me af of zij in januari, tegen het einde van de maand nog hebben betaald?(…)
A: Ze hebben eind januari 2018 nog betaald. [30]
HUURCONTRACT
Verbalisant [verbalisant] onderzoekt het door medeverdachte [medeverdachte 1] overlegde huurcontract [31] :
“Op 30 januari 2018, tijdens het aantreffen van het drugslab, heeft verdachte [medeverdachte 1] uit eigen beweging een huurcontract van de schuur overhandigd aan de politie. (…) Ik, verbalisant, heb het huurcontract (…) bekeken. (…) Genoemd huurcontract blijkt een kopie van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd te zijn voor een bedrijfsruimte welke zou worden gebruikt als werkplaats en opslag + verflijn. [32] (…) De inhoud is kort weergegeven als volgt: de huur zou 500 euro per maand bedragen en maandelijks contant worden betaald. De overeenkomst zou op 1 november 2015 zijn ondertekend in [woonplaats] .
Vanaf 1 januari 2017 zou de huur 575 euro per maand zijn. Vanaf 1 juni 2017 zou de huur weer 500 euro per maand zijn. De verhuurder zou [verdachte] , wonende aan de [adres] te [woonplaats] , zijn. De huurder zou ene [getuige 2] uit Groot-Brittannië zijn. In het huurcontract wordt niet gespecificeerd om welke bedrijfsruimte het gaat. Ook staat het woonadres van [getuige 2] niet in het huurcontract. Het huurcontract is ondertekend onder ‘huurder’ door “ [getuige 2] ”. Onder ‘verhuurder’ staat ook een handtekening met daarin vermoedelijk de letter H maar dat is niet duidelijk te zien. (…) Achter het huurcontract zit een kopie van een Brits paspoort op naam van een man genaamd
[getuige 2] , geboren [1963] te [geboorteplaats] . [33]
Genoemde [getuige 2] heeft op 21 augustus 2015 aangifte gedaan van vermissing van zijn paspoort. [34] Op 30 januari 2017 heeft de politie deze getuige gehoord. [getuige 2] verklaart dan [35] :
“Ik heb u eerder verteld, dat mijn paspoort is gestolen. Ik heb daarvan in augustus 2015 bij de politie te Zeist aangifte gedaan. Mijn oude paspoort was bijna verlopen en ik had in Engeland een nieuw paspoort aangevraagd en verstrekt gekregen. Het nieuwe paspoort werd via mijn zus in Engeland geleverd en daarna naar mij verzonden. Ik zag via track & trace, dat mijn paspoort te Zeist was afgeleverd op nummer [adres] . Dat was niet mijn adres. Ik woon op nummer [adres] te [woonplaats] . Ik ben meermalen naar de ontvanger gegaan en sprak met hem. Deze bevestigde, dat hij het paspoort had ontvangen maar was kwijt geraakt. Ik deed aangifte en de politie heeft onderzoek gedaan en deze man gehoord. Het paspoort is niet meer gevonden. U zegt mij, dat mijn paspoort in november 2015 is gebruikt bij het aangaan van een huurovereenkomst. U toonde mij een foto van een man en vraagt mij, of ik deze man ken. Ik zeg u, dat ik deze man niet ken. U vraagt mij, of ik bekend ben met locatie [adres] te [woonplaats] . Ik zeg u, dat ik daar niet bekend ben. U toonde mij een foto van een perceel en vraagt mij, of ik deze locatie ken. Ik zeg u, dat ik deze locatie niet ken. U toont mij een huurovereenkomst en vraagt mij, of ik deze ondertekend heb. Ik zeg u, dat ik deze huurovereenkomst niet ken en niet heb ondertekend. Het is niet mijn handschrift en niet mijn handtekening. [36]
5.3.2
Bewijsoverwegingen en te bespreken standpunten/verweren
Op 30 januari 2018 treft de politie op het perceel van de [adres] te [woonplaats] een verdovende middelen laboratorium aan. Achter de woning aan de [adres] – die toebehoort aan verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] – staat een grote loods met verschillende ruimtes die zijn ingericht ten behoeve van de productie van harddrugs. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek gedaan en stelt aan de hand van de aangetroffen voorwerpen en chemicaliën vast dat deze passen bij de verwerking en bewerking van cocaïne en heroïne. Op het moment van aantreffen van het drugslaboratorium worden er geen (grondstoffen van) cocaïne of heroïne aangetroffen, maar dit is meer regel dan uitzondering omdat de verblijfstijd van grondstoffen en eindproducten op een illegale productielocatie zo kort mogelijk gehouden kan worden. Het NFI schat op grond van de aangetroffen gebruikte oplosmiddelenmengsels en lege jerrycans zoutzuur en oplosmiddel, dat de minimale hoeveelheid cocaïne die is geproduceerd in het drugslaboratorium tussen de 151 tot 395 kilo ligt. Over de hoeveelheid geproduceerde heroïne kan het NFI geen uitspraak doen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat het – in ruste – aangetroffen drugslaboratorium eerder productie heeft gedraaid. Het NFI constateert dat er cocaïne is geproduceerd en in de bemonsteringen van het laboratorium worden (sporen van) cocaïne en heroïne aangetroffen. Ook getuigen ruiken sinds enige tijd een chemische, zure lucht rondom het perceel aan de Lekdijk en er zijn getuigen die verklaren over het af-en aanrijden van vrachtwagens naar de loods.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn eigenaar van de woning aan de [adres] , alsmede van de op dat perceel aanwezige gebouwen. Verdachte heeft verklaard dat hij niets met het drugslab van doen heeft en dat hij de op het perceel aanwezige loods heeft verhuurd aan een man met de naam [getuige 2] . Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de politie daartoe een ondertekend huurcontract overgelegd. In het huurcontract wordt niet gespecificeerd om welke bedrijfsruimte het gaat. Ook staat het woonadres van [getuige 2] niet in het huurcontract en ontbreken andere contactgegevens. Vast staat dat [getuige 2] in augustus 2015 aangifte heeft gedaan van vermissing van zijn paspoort en dat met datzelfde paspoort in november 2015 de huurovereenkomst is gesloten. [getuige 2] is gehoord en zegt geen wetenschap te hebben van deze overeenkomst en nooit op het perceel aan de [adres] te zijn geweest.
Medeplichtigheid
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op de behulpzaamheid zelf – in deze zaak het beschikbaar stellen van de loods – maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (het gronddelict), in deze zaak de productie van heroïne en cocaïne.
Ook voor een bewezenverklaring van de voorbereiding van die productie is noodzakelijk dat het opzet van verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op dat gronddelict.
De rechtbank heeft de indruk dat verdachte niet het achterste van zijn tong heeft laten zien over wat hij nu wel en niet heeft geweten van hetgeen in de verhuurde loods gebeurde. Zo zijn er aanwijzingen dat verdachte mee geholpen zou hebben met het in- en uitladen van bepaalde vaten die uit de loods zouden komen. De rechtbank ziet echter onvoldoende bewijs voor de stelling dat verdachte daadwerkelijk op de hoogte is geweest – in de zin van vol opzet - dat in de loods cocaïne en heroïne werden geproduceerd.
Opzet op het gronddelict – de productie van cocaïne en heroïne – is evenwel ook aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gronddelict zou plaatsvinden of plaatsvond. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op dat gronddelict heeft aanvaard, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte en zijn vrouw wonen en verblijven in de woning die niet ver verwijderd is van de loods die zij verhuurden. Getuigen, buurtbewoners, spreken over een indringende, chemische geur rondom het perceel en over het af-en aanrijden van vrachtwagens naar de loods waarbij ook in de avond vrachtwagens werden geladen. Ook verklaart een getuige – mevrouw [getuige 1] die zelf ook woonachtig is op het perceel – dat zij veel verschillende mannen op het terrein zag lopen en dat er mannen waren die naar [verdachte] vroegen.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en zijn vrouw zich ervan bewust zijn geweest dat wat in de loods gebeurde het daglicht niet kon verdragen. Dit beeld wordt versterkt doordat verdachte en zijn vrouw een huurovereenkomst zijn aangegaan met iemand die verklaart nooit met hen in contact te zijn getreden, dat de huur cash werd betaald en dat dit door verschillende mannen gebeurden. Dit alles in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn vrouw willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat in het door hen verhuurde deel van de loods harddrugs werd geproduceerd, zodat bij hen het voor de medeplichtigheid aan die productie en het aanwezig hebben van de drugs vereiste opzet in voorwaardelijke zin aanwezig is geweest.
De rechtbank vindt echter onvoldoende bewijs in het dossier dat vanaf 1 oktober 2016 daadwerkelijk drugs is geproduceerd in de loods. Voor de bewezenverklaarde periode zal de rechtbank daarom aansluiten bij hetgeen getuigen hebben verklaard over wanneer zij een vreemde lucht begonnen te ruiken. De getuigenverklaringen lopen hierbij uiteen van 3 weken tot twee jaar geleden. In het voordeel van verdachte zal de rechtbank uitgaan van de periode van 1 maand zodat de rechtbank de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 januari 2018 zal bewijzen

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
één of meer (andere) onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van
1 januari 2018tot en met 30 januari 2018 te Hagestein tezamen en in vereniging met één of meer anderen (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
en/of aanwezig gehad,
- één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne
zijnde cocaïne en heroïne zijnde middelen als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot en bij het plegen van bovengenoemd(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van
1 januari 2018tot en met 30 januari 2018 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en behulpzaam is geweest, door opzettelijk in voornoemde periode aan één of meer (andere) onbekend gebleven perso(o)n(en) (een gedeelte van) verdachtes erf en/of daarop gelegen schuur en/of loods gelegen aan de [adres] ter beschikking te stellen en/of te verhuren ten behoeve van de
uitvoering van bovengenoemd(e) misdrijf/misdrijven.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Feit 2
Medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd te volstaan met een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten vier dagen, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel. In verband met de leeftijd en gezondheid van verdachte verzoekt de raadsvrouw om de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen en de schorsing van de voorlopige hechtenis te continueren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met zijn echtgenote en medeverdachte een loods verhuurd op het perceel waar zij tevens woonachtig waren. In deze loods was een drugslaboratorium gevestigd dat is gebruikt om cocaïne en heroïne te produceren. Door het verhuren van de loods heeft verdachte hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd. De productie van en handel in harddrugs dient krachtig te worden bestreden in verband met de schadelijkheid voor de volksgezondheid. Bovendien gaat de productie van harddrugs gepaard met andere vormen van criminaliteit zoals het dumpen van chemisch afval in de natuur, witwassen van grote sommen geld, bedreigingen met misdrijven tegen het leven en zelfs tot levensdelicten. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin. Daarmee heeft verdachte blijk gegeven van een ernstig gebrek aan normbesef, hetgeen doet vrezen voor herhaling.
Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte en zijn partner een AOW-uitkering ontvangen en dat er in verband met ernstige schuldenproblematiek conservatoir beslag ligt op de woning. Daarnaast trekt de slechte fysieke gesteldheid van zowel verdachte als zijn echtgenote een zware wissel op het dagelijkse leven. De rechtbank heeft oog voor deze persoonlijke omstandigheden en de leeftijd van verdachte, maar vanwege de ernst van het feit en een juiste normhandhaving is naar het oordeel van de rechtbank alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende sanctie in dezen. De rechtbank zal met de persoonlijke omstandigheden van verdachte wel rekening houden bij het bepalen van de duur van de straf. Gelet op het gebrek aan normbesef en de penibele financiële situatie van verdachte acht de rechtbank het recidiverisico hoog. De rechtbank zal daarom een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm opleggen. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst. De rechtbank veroordeelt verdachte voor een ernstig feit zodat dit in beginsel de opheffing van de schorsing rechtvaardigt. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte – waaronder zijn leeftijd en zijn medische situatie – reden om de schorsing niet op te heffen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van drie (3), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M. Vanwersch, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Pagano Mirani, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober
2016 tot en met 30 januari 2018 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens)
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een loods gelegen op het erf van
verdachte aan de [adres] ),
- één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of
- één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende benzylecgonine,
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of benzylecgonine zijnde (een) middel(en) als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval één of meer
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van de Opiumwet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of één of meer (andere) onbekend
gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2016 tot en
met 30 januari 2018 te Hagestein en/of Zoeterwoude en/of Nieuwerkerk aan den
IJssel en/of Schiedam en/of Rotterdam en/of één of meer (andere) plaatsen in
Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
vervaardigd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
en/of aanwezig gehad,
- één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of
- één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende benzylecgonine,
zijnde cocaïne en/of heroïne en/of benzylecgonine zijnde (een) middel(en) als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval één of meer
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van de Opiumwet,
tot en/of bij het plegen van bovengenoemd(e) misdrijf/misdrijven verdachte in
of omstreeks de periode van 1 oktober 2016 tot en met 30 januari 2018 te
[woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, opzettelijk gelegenheid
en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest, door (telkens)
opzettelijk in voornoemde periode aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]
en/of één of meer (andere) onbekend gebleven perso(o)n(en) (een gedeelte
van) verdachtes erf en/of daarop gelegen schuur en/of loods gelegen aan de
[adres] ter beschikking te stellen en/of te verhuren ten behoeve van de
uitvoering van bovengenoemd(e) misdrijf/misdrijven;
art 2 ahf/ond D Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2017
tot en met 30 januari 2018 te Hagestein en/of Zoeterwoude en/of Nieuwerkerk
aan den IJssel en/of Schiedam en/of Rotterdam en/of één of meer (andere)
plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel
10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of
binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meerdere
hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne en/of (van een
materiaal bevattende) heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, zijnde (een)
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval één
of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende een middel(en) als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens)
- één of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om die te bewegen om
dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te
lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte, en/of
zijn mededader(s) wist(en) en/of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat
zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en)
immers, heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( onderdelen van) één of meerdere productieopstelling(en) en/of
appara(a)t(en) (onder andere: (een) verwarmingketel(s) en/of een reactievat
en/of (een) opvangscheidingsvat(en) en/of een centrifuge en/of (een)
hydrolische pers(en) en/of een droogkast en/of (een) magnetron(s) en/of
verpakkingsmaterialen en/of (een) zeeftafel(s) en/of gezichtsmasker(s))
bestemd en/of geschikt voor de productie/bewerking van cocaïne en/of heroïne
en/of voor de opslag van grondstoffen voor de productie/bewerking van cocaïne
en/of heroïne en/of
- één of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) (hulp)stof(fen) en/of chemicaliën
(onder andere: zwavelzuur en/of ethylacelaat en/of hexaan en/of methanol
en/of zoutzuur en/of ammoniak en/of methylethylketon en/of aceton en/of
calciumchloride en/of kaliumpermanganaat en/of metabisulfiet en/of
azijnzuuranhydride en/of calciumchloride en/of citroenzuur), zijnde (een)
stof(fen)/chemicaliën benodigd en/of geschikt voor de productie/bewerking van
cocaïne en/of heroïne,
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het
plegen van dat/die feit(en);
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 december 2018, onderzoek 09Lek18, opgemaakt door politie Midden-Nederland, districtsrecherche West-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 4379. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal 1ste bevindingen LFO, pagina 27 t/m 30 met bijlagen.
3.Proces-verbaal 1ste bevindingen LFO, pagina 28.
4.Proces-verbaal 1ste bevindingen LFO, pagina 30.
5.Rapportage NFI: drugsproductie-onderzoek aan materialen aangetroffen op de locatie [adres] te [woonplaats] , pagina 88 t/m 107.
6.Rapportage NFI: drugsproductie-onderzoek aan materialen aangetroffen op de locatie [adres] te [woonplaats] , p. 91.
7.Rapportage NFI: cocaïne opbrengstschatting van het drugslab op de locatie [adres] te [woonplaats] , pagina 108 t/m 116.
8.Rapportage NFI: cocaïne opbrengstschatting van het drugslab op de locatie [adres] te [woonplaats] , p. 116.
9.P. 51
10.Rapportage NFI: drugsproductie-onderzoek aan materialen aangetroffen op de locatie [adres] te [woonplaats] , pagina 88 t/m 107.
11.Rapportage NFI: drugsproductie-onderzoek aan materialen aangetroffen op de locatie [adres] te [woonplaats] , p. 102
12.Rapportage NFI: drugsproductie-onderzoek aan materialen aangetroffen op de locatie [adres] te [woonplaats] , p. 106.
13.Rapportage NFI: drugsproductie-onderzoek aan materialen aangetroffen op de locatie [adres] te [woonplaats] , p. 107.
14.Proces-verbaal buurtonderzoek, nummer PL0900-2018030354-25, pagina 295.
15.Proces-verbaal van bevindingen, nummer 2018030354, code JM 57, pagina 296.
16.Proces-verbaal van bevindingen, nummer 2018030354, code JM 57, pagina 297.
17.Proces-verbaal verhoor getuige, documentcode 20180212.1400.1772, pagina’s 1411 t/m 1414 met bijlagen.
18.Proces-verbaal verhoor getuige, documentcode 20180212.1400.1772, p. 1412.
19.Proces-verbaal verhoor getuige, documentcode 20181126.1210, pagina’s 1417 t/m 1421 met bijlagen.
20.Proces-verbaal verhoor getuige, documentcode 20181126.1210, p. 1419.
21.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] op 20 februari 2018, pagina’s 3540 t/m 3557 met bijlagen.
22.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] op 20 februari 2018, p. 3544.
23.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] op 20 februari 2018, p. 3551.
24.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 20 februari 2018, pagina’s 3642 t/m 3653 met bijlagen.
25.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 20 februari 2018, p. 3643.
26.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 20 februari 2018, p. 3644.
27.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 20 februari 2018, p. 3648.
28.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 20 februari 2018, pagina’s 3658 t/m 3665 met bijlagen.
29.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 20 februari 2018, p. 3660.
30.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] op 20 februari 2018, p. 3664.
31.Proces-verbaal van bevindingen, documentcode 20180201./510.17187, pagina’s 371 t/m 372 met bijlagen.
32.Proces-verbaal van bevindingen, documentcode 20180201./510.17187, p. 371.
33.Proces-verbaal van bevindingen, documentcode 20180201./510.17187, p. 372.
34.Proces-verbaal van bevindingen, nummer 806130845, pagina’s 377 t/m 381 met bijlagen.
35.Proces-verbaal van bevindingen, nummer 804301400, pagina’s 383 t/m 384 met bijlagen.
36.Proces-verbaal van bevindingen, nummer 804301400, pagina’s 384.