ECLI:NL:RBMNE:2020:5725

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
20/796
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor bouw parasols op terras in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep van KOHA Vastgoed B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De eiseres, KOHA Vastgoed B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de tijdelijke omgevingsvergunning die aan een derde-partij is verleend voor het plaatsen van drie parasols op haar terras in Amersfoort. Eiseres stelt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het terras niet direct aan de horecagelegenheid van de derde-partij grenst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van eiseres bij de vergunningverlening voldoende zijn meegewogen en dat het gebruik van het terras door de derde-partij niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de vergunning voor de parasols terecht is verleend, ondanks dat de parasols hoger zijn dan toegestaan volgens het bestemmingsplan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de derde-partij en de gemeente zwaarder wegen dan die van eiseres. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 december 2020 in de zaak tussen

KOHA Vastgoed B.V., te Amersfoort, eiseres

(gemachtigde: mr. G. Teeuwen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: B. Eising).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: M. Bekooy).

Inleiding

1. Verweerder heeft aan derde-partij een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van drie parasols op haar terras in Amersfoort (hierna: de vergunning voor de parasols). Derde-partij exploiteert een eethuis en jazzcafé in het pand op de [adres 1], het terras bevindt zich hier schuin tegenover op de [markt]. Het terras ligt recht voor het pand op de [adres 2], dat in eigendom is van eiseres. Derde-partij heeft in 2006 een vergunning gekregen voor het seizoensgebonden exploiteren van dit terras (hierna: de vergunning voor het terras).
2. De omgevingsvergunning voor de parasols ziet op de activiteiten bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemminsplan en het maken van handelsreclame. Op het terras is het bestemmingsplan ‘Binnenstad’ (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. Omdat de geplande parasols hoger zijn dan is toegestaan volgens het bestemmingsplan is toestemming verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4, onderdeel 3, bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning voor de parasols. Eiseres voert onder andere aan dat de verhuurmogelijkheden van haar pand door de plaatsing van de parasols beperkt worden. Dit bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard bij besluit van 9 januari 2020. Eiseres is daartegen in beroep gegaan. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2020. Namens eiseres is verschenen D. Bronius, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partij is verschenen A.E.M. Klarenbeek.

Overwegingen

Ingetrokken onderdelen van het beroep
5. Op de zitting is het beroep ingetrokken voor zover het is ingesteld door [A] Daarnaast heeft eiseres de beroepsgrond over eventuele strijd met de Dienstenrichtlijn ingetrokken.
Procesbelang
6. Derde-partij bepleit dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen procesbelang zou hebben. Volgens derde-partij kan eiseres datgene wat zij met dit beroep hoopt te bereiken niet verwezenlijken door beroep in te stellen en voert zij geen reële gronden aan tegen de omgevingsvergunning voor de parasols. De rechtbank stelt vast dat eiseres wel degelijk gronden heeft aangevoerd die zien op de omgevingsvergunning voor de parasols en die de rechtbank inhoudelijk kan behandelen. Eiseres wil en kan bereiken dat er geen parasols met deze hoogte aan derde-partij worden vergund op deze plek. Eiseres heeft dus wel procesbelang.
Mag derde-partij het terras gebruiken?
7. Eiseres voert aan dat verweerder door het afgeven van de vergunning voor de parasols toestemming geeft voor het gebruik van het terras door derde-partij, terwijl dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan staat namelijk alleen terrassen toe ‘bij horecagelegenheden’, terwijl derde-partij gevestigd is in een zijstraat van de [markt]. Volgens eisers moet deze zinsnede letterlijk worden opgevat, wat betekent dat terrassen alleen geëxploiteerd mogen worden door horecagelegenheden die daar direct aan grenzen. Eiseres is dan ook van mening dat het verlenen van de vergunning voor het terras in strijd is met het bestemmingsplan en dat deze strijd ten onrechte geen onderdeel heeft uitgemaakt van de beoordeling of wel of geen vergunning voor de parasols verleend kon worden.
8. Valt het wel of niet rechtmatig gebruik van het terras binnen het beoordelingskader van het huidige beroep? Bij de toetsing of er sprake is van strijd met het bestemmingsplan moet niet alleen worden beoordeeld of de te bouwen parasols overeenkomstig de bestemming kunnen worden gebruikt, maar moet ook worden beoordeeld of de parasols met het oog op dat gebruik worden gebouwd. Dit houdt in dat geoordeeld moet worden dat de parasols in strijd met de bestemming zijn als redelijkerwijs valt aan te nemen dat de parasols (ook) zullen worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Met andere woorden, als het bestemmingsplan het gebruik van het terras op deze locatie voor de horecagelegenheid van derde-partij niet toestaat, is ook het gebruik van de parasols door derde-partij ten dienste van het terras niet toegestaan. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over deze toetsing. [1]
9. De locatie van het terras heeft als bestemming Verkeer – Verblijfsgebied. In artikel 23.1 van de planregels staat dat de gronden in dit gebied onder andere bestemd zijn voor terrassen bij horecagelegenheden. Dit is het toetsingskader waar naar gekeken moet worden; voor de beoordeling van het wel of niet rechtmatig gebruik van het terras door derde-partij is geen reden om aan te haken bij het horecabeleid van verweerder, zoals eiseres wel heeft aangevoerd.
10. De rechtbank volgt verweerder dat de zinsnede ‘bij horecagelegenheden’ zo moet worden geïnterpreteerd, dat een terras zich in de directe nabijheid van een horecagelegenheid bevindt. In dit geval is het terras slechts enkele meters verwijderd van het pand van derde-partij en kan gezegd worden dat het terras zich ‘bij’ deze specifieke horecagelegenheid bevindt. De specifieke ruimtelijke kenmerken van de [markt] zorgen ervoor dat het niet in alle gevallen mogelijk is dat het terras zich direct in het verlengde van de gevel van de horecagelegenheid bevindt. Dat wil gelet op de omschrijving in de planregels echter niet zeggen dat er sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Het gebruik van het terras door derde-partij is dus niet in strijd met het bestemmingsplan. De parasols worden met het oog op dat gebruik opgericht en niet voor andere doeleinden dan waar de bestemming in voorziet. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de belangen bij het verlenen van de vergunning voor de parasols voldoende afgewogen?
11. Het bestemmingsplan staat in artikel 23.2 toe dat vergunningsvrij parasols gebouwd mogen worden tot een lengte van 3 meter. De parasols hebben een lengte van 3,20 meter. Verweerder is daarom afgeweken van het bestemmingsplan en heeft de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2 van de Wabo, in combinatie met artikel 4, onderdeel 3, van bijlage II bij het Bor.
12. Volgens eiseres onttrekken de parasols het zicht op haar pand en beperkt dit de verhuurmogelijkheden. Potentiële huurders hebben aangegeven het niet aantrekkelijk te vinden dat de gevel door de parasols beperkt zichtbaar is. Verweerder heeft niettemin besloten de vergunning voor de parasols te verlenen, omdat het zou gaan om een beperkte afwijking van wat is toegestaan op basis van het bestemmingsplan. Volgens verweerder heeft de overschrijding van 20 centimeter ten opzichte van de maximaal toegestane 3 meter nagenoeg geen nadeliger effect op het zicht op het pand. Daarbij heeft verweerder verder overwogen dat het gebruik van parasols op terrassen bij horecagelegenheden bijdraagt aan de levendigheid van de binnenstad. De parasols van derde-partij sluiten bovendien aan bij al reeds in gebruik zijnde parasols elders op de [markt], waarmee uniformiteit wordt bereikt en verrommeling van het plein wordt tegengegaan. De beperkte afwijking van 20 centimeter doet volgens verweerder verder geen afbreuk aan het straatbeeld of de cultuurhistorische waarde van de binnenstad.
13. Bij de besluitvorming over de aanvraag van derde-partij heeft verweerder beleidsruimte. Als verweerder van mening is dat het bouwen en het gebruiken van de parasols in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dan kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of verweerder de betrokken belangen heeft afgewogen en daarmee in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom voor de verlening van de vergunning voor de parasols is afgeweken van het bestemmingsplan. Uit die motivering blijkt niet dat de belangen van eiseres niet of onvoldoende zijn meegewogen. Het belang van eiseres bij vrij zicht op haar pand wordt slechts in kleine mate beperkt door de afwijking van het bestemmingsplan. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat dit belang niet opweegt tegen het belang van derde-partij om de parasols te gebruiken en de belangen van verweerder zoals vermeld onder punt 12. Verweerder heeft zich daarmee in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwen en het gebruiken van de parasols niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
15. Het gebruik van het terras door derde-partij is niet in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder is terecht tot de conclusie gekomen dat het gebruik van de beoogde parasols ten behoeve van het terras van derde-partij binnen het bestemmingsplan past. Verweerder heeft verder in redelijkheid kunnen afwijken van het bestemmingsplan ten aanzien van de hoogte van de parasols. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van E. Sloots, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:715.