ECLI:NL:RBMNE:2020:5718

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
8542975 UE VERZ 20-160 IP/1198
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 december 2020 een beschikking gegeven inzake de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [verzoekster] B.V., en de werknemer, aangeduid als [verweerder]. De zaak betreft een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, ook wel aangeduid als de g-grond. Dit verzoek volgde op een eerdere tussenbeschikking van 23 september 2020, waarin de kantonrechter de verzoekster in de gelegenheid had gesteld om haar verzoek aan te vullen.

De verzoekster heeft in haar aanvullend verzoekschrift aangevoerd dat de arbeidsverhouding definitief verstoord is geraakt en dat zij in geval van ontbinding slechts de wettelijke transitievergoeding aan de werknemer verschuldigd is. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om rekening te houden met de opzegtermijn en om een billijke vergoeding van € 279.936 bruto. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de g-grond voor ontbinding is vervuld, gezien de ernstige verstoring van de arbeidsrelatie sinds september 2019.

De kantonrechter heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 februari 2021 en de verzoekster veroordeeld tot betaling van de wettelijke transitievergoeding aan de werknemer, vermeerderd met wettelijke rente indien deze niet tijdig wordt betaald. Tevens is de verzoekster verplicht om een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken betreffende de betaling van de transitievergoeding. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij partijen ieder hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8542975 UE VERZ 20-160 IP/1198
Beschikking van 30 december 2020
inzake
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.P. Vogel,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S.I. Ndoye (ARAG Rechtsbijstand).
Deze beschikking is een vervolg op de tussenbeschikking die op 23 september 2020 in deze zaak is uitgesproken.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Om te voldoen aan de tussenbeschikking heeft [verzoekster] een aanvullend verzoekschrift ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) .
1.2.
Op 23 november 2020 is het aanvullend verweerschrift met producties ingediend.
1.3.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De aanvulling van het ontbindingsverzoek van [verzoekster]

2.1.
verzoekt nu ook om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen op grond van een definitief verstoord geraakte arbeidsverhouding. Zij heeft aangevoerd dat zij bij ontbinding op die grond (de g-grond) niets, dan wel in ieder geval niet meer dan de wettelijke transitievergoeding, aan [verweerder] verschuldigd is. Voor dat standpunt doet zij onder meer een beroep op de volgende feiten en omstandigheden:
  • [verweerder] heeft vanaf de vrijstelling van werk in september 2019 zijn salaris met emolumenten doorbetaald gekregen zonder dat hij daarvoor heeft hoeven werken.
  • [verweerder] zal een transitievergoeding toegekend krijgen en in beginsel aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering.
  • [verweerder] heeft met een leeftijd van 49 jaar en gezien zijn cv een in algemene zin positieve kans op het vinden van een baan op zijn niveau elders.
  • De beperkte duur van het dienstverband. [verweerder] is op 1 januari 2019 in dienst getreden.
  • De mogelijkheid dat [verweerder] vanaf september 2019 inkomen uit arbeid elders heeft verworven.
  • Het feit dat na de beslissing van het UWV en de indiening van het verzoekschrift van 27 mei 2020 al weer maanden zijn verstreken en [verzoekster] als start-up in de zorgsector grote cash-flow problemen heeft.

3.De aanvulling van het verweer

3.1.
[verweerder] stelt zich aanvullend op het standpunt dat ook de g-grond niet is vervuld. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch zal worden ontbonden op die grond, verzoekt [verweerder] (kort samengevat) om bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn en om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding. Ook verzoekt [verweerder] om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 279.936 bruto en om [verzoekster] te veroordelen tot het verstrekken van een netto/bruto specificatie van de betaling van de transitievergoeding en de billijke vergoeding op straffe van een dwangsom.
3.2.
[verweerder] heeft zijn verweer bovendien aangevuld met een verband houdende vordering omtrent het concurrentiebeding. Hij heeft gevraagd dit beding te vernietigen dan wel te matigen en daarbij rekening te houden met het feit dat hij sinds 11 september 2019 niet meer voor [verzoekster] heeft gewerkt.
3.3.
[verweerder] is voor de berekening van de billijke vergoeding van € 279.936 bruto uitgegaan van een verwachte inkomensderving over een periode van vijf jaar met aftrek van zijn WW-inkomsten gedurende 24 maanden. Hij heeft de jaarlijkse bonus van € 12.000 bruto (twee maandsalarissen) buiten beschouwing gelaten.

4.De verdere beoordeling van het ontbindingsverzoek

4.1.
De kantonrechter verwijst naar en blijft bij hetgeen is overwogen in de tussenbeschikking van 23 september 2020.
4.2.
Op grond van die beschikking mocht [verzoekster] haar verzoek aanvullen met de g-grond en een reactie geven op het tegenverzoek van [verweerder] om hem in geval van ontbinding behalve de transitievergoeding ook een billijke vergoeding toe te kennen. Dat heeft [verzoekster] gedaan. [verweerder] is de gelegenheid gegeven om op de aanvulling van [verzoekster] te reageren. Hij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt om ook vernietiging of matiging van het concurrentiebeding te vorderen. Die aanvulling is in strijd met de goede procesorde. Daarom zal de vordering op formele, niet op inhoudelijke, gronden worden afgewezen.
4.3.
De kantonrechter oordeelt de g-grond vervuld. De ernstige en definitieve verstoring van de arbeidsrelatie blijkt uit de gang van zaken sinds september 2019. Er is geen enkele aanwijzing dat partijen nog in staat zijn om een zinvolle invulling te geven aan hun arbeidsrelatie. Het verzoek tot ontbinding kan dus worden toegewezen op de g-grond.
4.4.
De kantonrechter bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop deze bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Dat is 1 februari 2020. Daarbij is de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing in mindering gebracht, met dien verstande dat een termijn van minstens een maand resteert.
4.5.
[verweerder] heeft recht op de wettelijke transitievergoeding. Van ernstig verwijtbaar handelen van zijn kant is geen sprake. De verstoring van de arbeidsrelatie is namelijk grotendeels aan [verzoekster] te wijten. [verweerder] is in september 2019 namelijk zonder redelijke grond vrijgesteld van werk. Vanaf februari 2020 heeft [verzoekster] zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de arbeidsplaats van [verweerder] was vervallen. De kantonrechter zal ook een veroordeling tot het verstrekken van een bruto/netto specificatie van de betaling van de transitievergoeding uitspreken. Er is geen aanleiding om daaraan een dwangsom te verbinden.
4.6.
De kantonrechter kan in het midden laten of de gedragingen van [verzoekster] kwalificeren als ernstig verwijtbaar. Want zelfs als dat het geval zou zijn, dan heeft te gelden dat [verweerder] met de doorbetaling van loon vanaf september 2019 tot en met januari 2021 en met de wettelijke transitievergoeding voldoende is gecompenseerd. Voor dat oordeel wordt verwezen naar de feiten en omstandigheden die [verzoekster] heeft aangevoerd en die hiervoor onder 2.1 zijn samengevat.
4.7.
Partijen worden over en weer in het ongelijk gesteld. Zij moeten daarom ieder de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 februari 2021;
5.3.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] de wettelijke transitievergoeding te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente indien betaling niet binnen een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden;
5.4.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] binnen een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken betreffende de betaling van de transitievergoeding;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2020.