In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 december 2020 een beschikking gegeven inzake de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [verzoekster] B.V., en de werknemer, aangeduid als [verweerder]. De zaak betreft een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, ook wel aangeduid als de g-grond. Dit verzoek volgde op een eerdere tussenbeschikking van 23 september 2020, waarin de kantonrechter de verzoekster in de gelegenheid had gesteld om haar verzoek aan te vullen.
De verzoekster heeft in haar aanvullend verzoekschrift aangevoerd dat de arbeidsverhouding definitief verstoord is geraakt en dat zij in geval van ontbinding slechts de wettelijke transitievergoeding aan de werknemer verschuldigd is. De werknemer heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om rekening te houden met de opzegtermijn en om een billijke vergoeding van € 279.936 bruto. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de g-grond voor ontbinding is vervuld, gezien de ernstige verstoring van de arbeidsrelatie sinds september 2019.
De kantonrechter heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 februari 2021 en de verzoekster veroordeeld tot betaling van de wettelijke transitievergoeding aan de werknemer, vermeerderd met wettelijke rente indien deze niet tijdig wordt betaald. Tevens is de verzoekster verplicht om een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken betreffende de betaling van de transitievergoeding. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij partijen ieder hun eigen kosten dragen.