ECLI:NL:RBMNE:2020:5717

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
8542975 UE VERZ 20-160 MS/1270
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van [verzoekster] B.V. tegen [verweerder]. [verzoekster] heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van bedrijfseconomische redenen, omdat de functie van [verweerder] als commercieel manager zou zijn vervallen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van [verweerder] daadwerkelijk is vervallen. Daarnaast heeft [verzoekster] een slechte financiële situatie aangevoerd als reden voor het ontbindingsverzoek, maar ook deze onderbouwing werd door de kantonrechter als onvoldoende beoordeeld. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat en heeft het ontbindingsverzoek afgewezen. Tevens heeft de kantonrechter [verzoekster] de gelegenheid gegeven om haar ontbindingsverzoek aan te vullen met een verzoek op de g-grond, namelijk een verstoorde arbeidsverhouding. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8542975 UE VERZ 20-160 MS/1270
Beschikking van 23 september 2020
inzake
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.P. Vogel,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S.I. Ndoye (ARAG Rechtsbijstand).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoekster] heeft op 27 mei 2020 een verzoekschrift met producties ingediend. [verweerder] heeft een verweerschrift met nevenvorderingen en producties ingediend. [verzoekster] heeft daarna nog aanvullende producties ingediend.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020. Van de kant van [verzoekster] zijn verschenen de heer [A] , operationeel manager van [verzoekster] , en de heer [B] , bestuurder van [verzoekster] , vergezeld door mr. Vogel. De heer [verweerder] is verschenen met mr. Ndoye. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Zij hebben op elkaars standpunten kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat op 23 september 2020 uitspraak zal worden gedaan.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [1971] , is op 1 januari 2019 in dienst getreden bij [verzoekster] in de functie van commercieel manager. Het betreft een contract voor onbepaalde tijd. Hij verdiende € 6.000,-- bruto per maand op basis van een 40-urige werkweek.
2.2.
[verzoekster] is een organisatie met als kernactiviteit het exploiteren van de ‘ [platform] ’. Dit is een online platform dat een sociaal (zorg)netwerk vormt. Dit platform biedt de mogelijkheid om als partij zelf direct daarop aan te sluiten voor de eigen organisatie. Ook grotere partijen, in het bijzonder verenigingen in de zorg, kunnen als klant aansluiten en kunnen vervolgens deze aansluiting als een faciliteit aan hun leden aanbieden.
2.3.
[B] heeft op 10 september 2019 aan [verweerder] te kennen gegeven dat [verzoekster] de arbeidsovereenkomst wil beëindigen. [verweerder] heeft sindsdien niet meer gewerkt. Partijen hebben onderhandeld over een beëindigingsovereenkomst, maar hebben geen regeling kunnen treffen.
2.4.
[verzoekster] heeft na september 2019 drie nieuwe medewerkers in dienst genomen: een product manager, een marketing medewerker en de operationeel manager [A] , die per januari 2020 in dienst is getreden.
2.5.
[A] heeft op 20 januari 2020 een kennismakingsgesprek met [verweerder] gevoerd. [A] en [verweerder] hebben daarna nog contact per e-mail gehad.
2.6.
Bij brief van 6 februari 2020 heeft mr. Vogel namens [verzoekster] onder meer het volgende aan [verweerder] geschreven:
“(…) Inmiddels heeft de afgelopen dagen in het management een overleg plaatsgevonden over de noodzakelijke bemensing van functies. Waar het betreft de commerciële taken is geconstateerd dat in uw afwezigheid het team erin is geslaagd twee grote klanten te verbinden en uit analyse is gebleken dat dit voor de komende langere tijd voldoende is. Dat betekent dat de commerciële activiteiten niet meer de omvang hoeven te hebben die deze hadden. Er kan worden volstaan met [C] als accountmanager en uw functie - een zwaardere functie als commercieel manager met juist focus op zwaardere klanten - is derhalve bij besluit van begin deze week met onmiddellijke ingang komen te vervallen.
In verband hiermee heb ik namens uw werkgever bijgaand verzoek tot het verstrekken van een ontslagvergunning bij het UWV ingediend. (…)”
2.7.
Partijen hebben vervolgens opnieuw onderhandeld over een beëindigingsovereenkomst, maar hebben niet tot een oplossing kunnen komen.
2.8.
[verweerder] heeft bij het UWV verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] om een ontslagvergunning om bedrijfseconomische redenen. Het UWV heeft bij besluit van 8 mei 2020 geweigerd om [verzoekster] toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, omdat er volgens het UWV geen redelijke grond is voor ontslag en het mogelijk is [verweerder] te herplaatsen.

3.Het ontbindingsverzoek van [verzoekster]

3.1.
verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 sub a BW om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen op grond van bedrijfseconomische redenen.
3.2.
[verzoekster] voert daartoe aan dat [verweerder] als commercieel manager/business development manager primair was aangenomen voor het aantrekken van klanten. In september 2019 is echter gebleken dat zijn functie overbodig is geworden omdat [verzoekster] in 2019 onverwacht twee grote klanten heeft verworven en er geen ruimte meer was voor verdere uitbreiding van klanten. De organisatie diende zich als gevolg van het verwerven van de twee grote klanten volledig te richten op operationele en technische aspecten. Er zijn daarom na september 2019 een operationeel en een technisch manager aangenomen. Volgens [verzoekster] kwam [verweerder] gezien zijn achtergrond als commercieel manager niet voor deze nieuwe functies in aanmerking. Er is ook nog een marketingmedewerkster aangenomen, maar deze functie was evenmin geschikt voor [verweerder] omdat het ging om een aanstelling van 8 uur per week met een veel lager salaris. Herplaatsing was daarom niet aan de orde.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verweerder] voert verweer. Hij stelt zich primair op het standpunt dat geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, verzoekt [verweerder] (kort samengevat):
1. bij het bepalen van de ontbindingsdatum rekening te houden met de opzegtermijn van [verzoekster] ;
2. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding;
3. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 89.760,-- bruto;
4. [verzoekster] te veroordelen tot het verstrekken van een netto/bruto specificatie van de transitievergoeding en de billijke vergoeding;
4.2.
[verweerder] heeft een tegenverzoek ingesteld. Hij verzoekt [verzoekster] te veroordelen:
1. hem binnen 48 uur na betekening van deze beschikking tot zijn werkzaamheden toe te laten;
2. tot betaling van de openstaande declaraties van € 1.809,09, € 893,46, € 163,32 en € 435,52.

5.De beoordeling van het ontbindingsverzoek

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de arbeidsplaats van [verweerder] is vervallen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering in de zin van artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW juncto artikel 7:669 lid 3, aanhef en onder a BW. Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
5.3.
Over de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, wordt het volgende overwogen.
het ontbindingsverzoek wegens het gestelde verval van de functie
5.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de functie van [verweerder] inderdaad vanaf september 2019 overbodig is geworden en is vervallen. [verweerder] betwist dit. Hij stelt dat zijn functie niet hoofdzakelijk van commerciële aard was en dat hij sinds zijn indiensttreding binnen de organisatie ook andere taken vervulde, bijvoorbeeld als projectleider. Hij stelt dat de twee grote nieuwe klanten die in 2019 zouden zijn aangeworven al eerder klant bij [verzoekster] waren toen hij nog gewoon zijn werkzaamheden bij [verzoekster] verrichtte. Hij betwist verder dat er als gevolg van de verwerving van de twee nieuwe klanten geen ruimte meer was voor verdere werving van klanten en stelt daarnaast dat er voor deze twee nieuwe klanten nog veel commerciële taken te doen waren. Er waren bovendien naast deze commerciële taken nog genoeg andere werkzaamheden die hij na september 2019 had kunnen verrichten. [verweerder] stelt zich op het standpunt dat het gestelde verval van zijn functie niet de werkelijke reden is voor het ontbindingsverzoek. Hij stelt dat [B] in september 2019 tegenover hem met geen woord heeft gesproken over het verval van zijn functie, maar als reden voor de gewenste beëindiging van zijn dienstverband heeft opgegeven dat [verweerder] niet goed zou passen binnen het bedrijf en dat [B] hem dat ook niet zou kunnen bijbrengen.
5.5.
[verzoekster] betwist dat [B] in het gesprek van 10 september 2019 tegen [verweerder] heeft gezegd dat hij niet goed paste binnen het bedrijf en stelt dat [B] in dit gesprek alleen tegen [verweerder] heeft gezegd dat er geen behoefte meer was aan een commercieel manager.
De kantonrechter vindt deze betwisting echter onvoldoende overtuigend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de overgelegde stukken in de periode tot aan de brief van mr. Vogel van 6 februari 2020 nergens wordt genoemd dat de functie van [verweerder] zou zijn vervallen. Indien dit werkelijk het geval zou zijn geweest, dan had het voor de hand gelegen dat [verzoekster] in september 2020 al toestemming aan het UWV zou hebben gevraagd om de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen op te zeggen. In plaats daarvan heeft [verzoekster] [verweerder] na september 2020 thuis laten zitten terwijl [verweerder] zich in zijn e-mail van 16 september 2019 beschikbaar heeft gehouden voor zijn werk en heeft zij pas in februari 2020 een ontslagvergunning aangevraagd. Het is ongeloofwaardig dat er na september 2020 voor [verweerder] geen enkel werk meer te doen was terwijl na zijn vertrek nog drie nieuwe medewerkers zijn aangetrokken. De uitleg van [verzoekster] dat [B] door alle hectiek met de nieuwe klanten vergeten zou zijn het dienstverband met [verweerder] te beëindigen, vindt de kantonrechter ook ongeloofwaardig. Daarom is niet komen vast te staan dat het verval van zijn functie in september 2019 voor [verzoekster] de reden was om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te willen beëindigen.
5.6.
De kantonrechter acht het ook niet aannemelijk dat de functie van [verweerder] na die tijd is komen te vervallen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is komen vast te staan dat het verval van de functie aan de orde is gekomen in het kennismakingsgesprek dat [A] op 20 januari 2020 met [verweerder] had. [A] heeft naar aanleiding van het kennismakingsgesprek op 24 januari 2020 bovendien de volgende e-mail aan [verweerder] gestuurd:
“Hi [verweerder] ,
Jij ook bedankt voor het prettige kennismakingsgesprek!
Ik heb een paar zaken opgeschreven waar we na jouw vakantie mee aan de slag moeten. Je gaf aan na 11 september niet meer actief te zijn geweest voor [platform] /vrijgesteld te zijn van werk en daardoor ben je niet lekker meer aangehaakt bij de huidige stand van zaken van [platform] . We hebben dan ook afgesproken dat je na jouw vakantie bijgepraat wordt over waar de [platform] nu staat en welke acties er liggen om op te pakken.
Over jouw rol hebben we het ook gehad, waarbij je aangaf wat verrast te zijn door de veranderde bemensing. Bij indiensttreding als commercieel manager was je de 2e man na [D] en inmiddels zijn daar [E] als CPO en ikzelf bijgekomen.
Je vroeg je af wat dit voor jouw perspectief betekent, zoals besproken richt [E] zich op de product ontwikkeling en ben ik operationeel directeur. Dit heeft dus geen invloed op jouw rol.
In het kader van jouw rol gaf je aan energie te krijgen van het warm maken van leads en het enthousiasmeren van grote partijen (partijen als DOK, gemeente Haarlem en de VvAA). Waar je minder in je kracht staat is als de klanten daarna administratief live moeten worden gebracht en bedient. Het commercieel begeleiden naar live gaan past daar wel bij en je noemde zelf dat taken die passen bij een customer success manager beter aansluiten dan taken die passen bij een project manager. Het lijkt me goed na de vakantie de funnel te bekijken en de projecten die op ons afkomen om te bekijken welke rol jij daarin kunt gaan spelen. Daar komen zeker ook wat operationele zaken in terug, want zoals we besproken hebben is het wat dat betreft nog echt een start-up. Maar er zijn in ieder geval wat meer collega’s bij om daarin te helpen!
Je werkte voorheen veelal vanuit [vestigingsplaats] en huis, met de verhuizing van [platform] naar de [adres] in [vestigingsplaats] is het prettig als er meer vanuit [vestigingsplaats] wordt gewerkt. (…)”
5.7.
Uit dit e-mailbericht kan worden afgeleid dat het eind januari 2020 nog de insteek was van [A] dat [verweerder] zijn werkzaamheden binnen de organisatie zou hervatten. Mr. Vogel heeft op de zitting verklaard dat [A] niet van de situatie met [verweerder] op de hoogte was, maar dit is door [A] zelf weersproken. [A] heeft wel gesteld dat de bewoordingen van zijn e-mail uit zijn verband worden gerukt en dat zijn opmerkingen niet waren gericht op het doorstarten van de werkzaamheden van [verweerder] binnen [verzoekster] . Dit kan echter op geen enkele manier uit zijn e-mail worden afgeleid en [verweerder] mocht aan de inhoud van deze e-mail het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat hervatting van zijn werkzaamheden binnen [verzoekster] mogelijk was. In de e-mail is geen enkele aanwijzing te vinden dat de functie van [verweerder] was vervallen of begin februari 2020 zou komen te vervallen.
5.8.
Gezien het voorgaande luidt de conclusie dat [verzoekster] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van [verweerder] is komen te vervallen. Het ontbindingsverzoek kan niet op die grondslag worden toegewezen.
het ontbindingsverzoek wegens de gestelde slechte financiële situatie
5.9.
[verzoekster] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling de grondslag voor haar ontbindingsverzoek aangevuld. Zij stelt dat haar financiële situatie kritiek is, omdat de investeringsmaatschappij [investeringsmaatschappij] die 50% van de aandelen houdt, eind juni 2020 de geldkraan heeft dichtgedraaid. Een van de redenen hiervoor was dat de kwestie met [verweerder] maandelijks € 8.000,-- kost op een beperkte begroting en er geen concreet direct uitzicht was op een oplossing met [verweerder] . [verzoekster] stelt dat zij door het stopzetten van verdere financiering per eind juni feitelijk niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen. Zij heeft met instemming van de schuldeisers tot januari 2021 de tijd gekregen om financiering te regelen. [verzoekster] heeft haar financiële situatie onderbouwd met de jaarrekening over 2019 en een update van cijfers tot en met 30 juni 2020.
5.10.
[verweerder] wijst erop dat [verzoekster] zich nu voor het eerst beroept op een slechte financiële situatie en dat zij telkens andere redenen aan haar wens tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag legt. [verzoekster] heeft de door haar gestelde slechte financiële situatie niet in de procedure bij het UWV aangevoerd en het UWV heeft dit daarom niet kunnen toetsen. [verweerder] stelt verder dat er bij [verzoekster] veel meer kwesties spelen die hebben geleid tot onenigheid met de investeerder.
5.11.
De kantonrechter overweegt dat, als [verzoekster] deze ontslaggrond in de procedure bij het UWV had aangevoerd, zij deze grond uitgebreid had moeten onderbouwen. Blijkens de ‘Handleiding ontslagaanvraag wegens bedrijfseconomische redenen’ van het UWV van januari 2020 verwacht het UWV van de werkgever die een slechte of slechter wordende financiële situatie als bedrijfseconomische reden aanvoert voor ontslag, dat hij:
- de oorzaak van de slechte financiële positie helder en inzichtelijk presenteert en toelicht;
- concreet feiten en omstandigheden benoemt waaruit de bedrijfseconomische noodzaak blijkt en hierbij verwijst naar specifieke posten/passages in de meegestuurde cijfermatige rapportages;
- aangeeft welk (totaal)bedrag minimaal bespaard moet worden om de onderneming weer financieel gezond te krijgen;
- toelicht welke kostenbesparende maatregelen (anders dan personeelskosten) zijn of worden genomen en om welke bedragen het gaat;
- een onderbouwing geeft van het minimaal te bezuinigen bedrag op de personeelskosten;
- het aantal arbeidsplaatsen dat komt te vervallen aangeeft en toelicht waarom juist dit aantal;
- benoemt welke functie(s) daardoor komen te vervallen en toelicht waarom juist die functies vervallen;
- toelicht hoe de eventueel resterende werkzaamheden worden verdeeld.
5.12.
Verder verlangt het UWV van de werkgever dat de volgende informatie wordt overgelegd:
- een prognose van de resultatenrekening voor de komende 26 weken bij ongewijzigd beleid;
- een prognose van de resultatenrekening voor de komende 26 weken bij gewijzigd beleid;
- de volledige resultatenrekening van het lopende boekjaar tot en met datum indiening ontslagaanvraag;
- de 2 voorafgaande volledige jaarrekeningen;
- de liquiditeitsbegroting voor de komende 26 weken (bij gewijzigd en ongewijzigd beleid).
5.13.
Dit zijn weliswaar indieningsvereisten van het UWV waaraan de kantonrechter niet gebonden is, maar dit laat onverlet dat ook een ontbindingsverzoek op de a-grond bij de kantonrechter even uitgebreid en deugdelijk moet worden onderbouwd als in de procedure bij het UWV. [verzoekster] heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde slechte financiële situatie cijfers over 2019 en 2020 met een toelichting daarop in het geding gebracht en heeft de financiële situatie ook op de zitting toegelicht. De kantonrechter vindt deze onderbouwing echter te summier en niet controleerbaar. Op basis van alleen deze cijfers en de toelichting die [verzoekster] hierop heeft gegeven, kan de kantonrechter niet beoordelen of de financiële situatie van [verzoekster] inderdaad zo zorgwekkend is als zij stelt. Het ontbindingsverzoek kan daarom evenmin op die grondslag worden toegewezen.
conclusie
5.14.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen op de a-grond. Het ontbindingsverzoek op deze grond zal daarom worden afgewezen.

6.De beoordeling van het tegenverzoek

het verzoekt tot betaling van de declaraties
6.1.
[verweerder] verzoekt [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de openstaande declaraties van € 1.809,09, € 893,46, € 163,32 en € 435,52. [verzoekster] voert als verweer dat twee van deze declaraties al zijn vergoed en dat de andere twee declaraties niet voor vergoeding in aanmerking komen. [verweerder] heeft niet betwist dat twee van de declaraties al zijn vergoed en heeft niet onderbouwd op welke grond [verzoekster] gehouden zou zijn de resterende twee declaraties te vergoeden. De kantonrechter wijst deze vordering daarom als onvoldoende onderbouwd af.
het verzoek om toelating tot de werkzaamheden
6.2.
[verweerder] verzoekt [verzoekster] te veroordelen hem binnen 48 uur na betekening van deze beschikking tot zijn werkzaamheden toe te laten. De kantonrechter zal dit verzoek echter niet toewijzen, omdat op grond van de stukken en de verklaringen van partijen tijdens de zitting moet worden geconcludeerd dat de arbeidsrelatie te verstoord is geraakt om nog vruchtbaar samen te kunnen werken.

7.Gelegenheid tot aanvulling van het ontbindingsverzoek op de g-grond.

7.1.
Gezien het voorgaande ligt een ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW) in de rede. [verzoekster] heeft tegen het einde van de mondelinge behandeling verklaard dat zij deze ontbindingsgrond voorwaardelijk aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag wilde leggen, voor zover haar beroep op de a-grond niet zou slagen. De kantonrechter heeft het voorwaardelijk aanvoeren van de g-grond vanuit het oogpunt van een goede procesorde niet toegestaan en [verzoekster] heeft vervolgens besloten de g-grond niet aan te voeren. Aangezien de kantonrechter het in het belang van beide partijen acht dat aan de huidige patstelling een einde komt, zal zij een tussenbeschikking wijzen en [verzoekster] de gelegenheid geven haar ontbindingsverzoek aan te vullen met de g-grond en een reactie te geven op het verzoek van [verweerder] om hem in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst naast de wettelijke transitievergoeding een billijke vergoeding toe te kennen. [verweerder] mag hierop vervolgens schriftelijk reageren.
7.2.
De kantonrechter houdt elke verdere beslissing aan.

8.De beslissing

De kantonrechter:
8.1.
stelt [verzoekster] in de gelegenheid haar ontbindingsverzoek uiterlijk op 21 oktober 2020 aan te vullen met de g-grond en een reactie te geven op het verzoek van [verweerder] om hem in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst naast de wettelijke transitievergoeding een billijke vergoeding toe te kennen;
8.2.
bepaalt dat [verweerder] na ontvangst van de onder 8.1. bedoelde aanvulling van [verzoekster] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop binnen 4 weken te reageren;
8.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2020.