ECLI:NL:RBMNE:2020:5705

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 140
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning en belanghebbendheid van de eigenaar van het pand

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenaar van een pand, en de burgemeester van de gemeente Utrecht. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester om de exploitatievergunning van de huurder van haar pand in te trekken. Dit besluit hield in dat er gedurende een jaar geen nieuwe exploitatievergunning voor het pand zou worden verleend. Eiseres stelde dat zij als eigenaar van het pand een rechtstreeks belang had bij dit besluit, terwijl de burgemeester betoogde dat eiseres geen belanghebbende was omdat haar belang afgeleid was van de huurder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres wel degelijk een zelfstandig belang heeft, aangezien het besluit van de burgemeester ook gevolgen heeft voor haar zakelijke rechten en de mogelijkheid om activiteiten in haar pand te ontplooien. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester ten onrechte had gesteld dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar bezwaar. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat de burgemeester het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat de proceskosten van eiseres worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van de eigenaar van een pand in situaties waarin de exploitatievergunning van een huurder wordt ingetrokken, en bevestigt dat de eigenaar als belanghebbende kan worden aangemerkt in het kader van bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/140-T

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: S.A.J.T. Hoogendoorn),
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M. Wiersma).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan de heer [A] verleende exploitatievergunning ingetrokken en bepaald dat voor de locatie aan de [adres] , het pand van eiseres, gedurende een periode van één jaar geen nieuwe exploitatievergunning wordt verleend.
Bij besluit van 9 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 16 april 2019 besloten de exploitatievergunning van de huurder van het pand van eiseres aan de [adres] te [plaats] in te trekken. Daarnaast is besloten: “Dit betekent dat uw horecabedrijf (…) na dit besluit, het intrekken van de vergunning, gesloten dient te zijn voor het publiek. Na afloop van de tijdelijke sluiting is het dus niet meer geoorloofd om het horecabedrijf te openen voor het publiek. Ik wens het komende jaar geen activiteiten meer toe te staan in dit pand. Ik ben voornemens voor deze locatie dan ook een jaar geen vergunning te verlenen (artikel 9 lid 4 van de Horecaverordening). Ik kies voor deze termijn omdat ik meen dat met deze termijn het gevaar voor de openbare orde weggenomen kan worden en de gang naar het bedrijf en de bekendheid van het pand in de klantenkring (…) definitief doorbroken kan worden. De woon- en leefsituatie dient zonder meer tot rust te komen.”. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit heeft verweerder op 9 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres volgens verweerder geen belanghebbende is bij dit besluit.
2. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat eiseres slechts een afgeleid belang heeft. Het bestreden besluit is enkel gericht aan de huurder van het pand van eiseres. De belangen van eiseres zijn niet rechtstreeks getroffen door het intrekken van de exploitatievergunning. Zij heeft slechts een contractuele relatie met de huurder. Het belang van eiseres komt vrijwel overeen met het belang van de huurder. Het feit dat eiseres mogelijk schade lijdt door het verbod om gedurende 12 maanden activiteiten in het pand te ontplooien, maakt eiseres niet belanghebbend.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij enkel bezwaar heeft gemaakt tegen dat onderdeel van het bestreden besluit dat als rechtsgevolg heeft dat er geen activiteiten in het pand worden toegestaan en dat voor een jaar geen nieuwe exploitatievergunning wordt verleend. Het belang van eiseres is niet ontleend aan de contractuele relatie met de huurder van het pand; zij heeft een zelfstandig eigen belang vanwege aantasting van haar zakelijke rechten en/of omdat er een mogelijkheid bestaat dat zij zal worden geschaad in een aan een fundamenteel recht ontleend belang. Het pand behoort haar immers in eigendom toe. Haar gemachtigde heeft ook aangegeven ter zitting dat zij schade heeft geleden omdat zij de huurder van het pand heeft uitgekocht.
4. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moet, om als belanghebbende bij een besluit te worden aangemerkt, sprake zijn van een rechtstreeks belang bij het besluit.
5. In artikel 9, vierde lid, van de Horecaverordening Utrecht is bepaald dat voor horecabedrijven waarvan de exploitatievergunning op grond van artikel 10, eerste lid, onder e of f is ingetrokken, kan worden bepaald dat een exploitatievergunning voor dat horecabedrijf gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijf jaar wordt geweigerd.
6. De rechtbank overweegt dat de toekomstige weigering van een exploitatievergunning in artikel 9 van de Horecaverordening niet gebonden is aan het betreffende pand maar aan het horecabedrijf waarvan de exploitatievergunning is ingetrokken. Dat blijkt ook uit de toelichting op artikel 9 van de Horecaverordening. Daarin staat dat met deze bepaling de aantrekkende werking voor bezoekers naar een bepaald horecabedrijf gestopt kan worden. Dit heeft tot gevolg dat de eigenaar van een pand in beginsel geen belanghebbende is bij een dergelijk besluit als deze niet ook de exploitant is van het horecabedrijf. In dit geval heeft verweerder echter in het primaire besluit beslist dat het komende jaar geen activiteiten worden toegestaan in het pand. Dat verweerder dit zo bedoeld heeft blijkt ook uit het feit dat verweerder specifiek heeft aangegeven dat er een jaar lang geen vergunning zal worden verleend voor deze locatie om de buurt tot rust te laten komen. Dat betekent dat eiseres ook geen ander horecabedrijf of een andere onderneming in het pand mag vestigen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank een te ruime uitleg aan artikel 9, vierde lid, van de Horecaverordening gegeven. Dat betekent dat eiseres direct in haar belang is getroffen. Verweerder heeft in het verweerschrift weliswaar aangegeven dat eiseres in gesprek had kunnen gaan met verweerder als zij met een andere huurder het pand wilde gaan gebruiken; dat dit mogelijk was blijkt echter niet uit het primaire besluit. Het argument van verweerder dat eiseres slechts een afgeleid belang zou hebben, gaat daarom niet op. Zij wordt rechtstreeks geraakt en is dus als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, aan te merken.
7. Als verweerder met zijn stellingen ook heeft bedoeld dat eiseres geen procesbelang heeft, dan is wat eiseres hierover ter zitting heeft aangevoerd, namelijk dat zij schade heeft geleden, voldoende om wel een procesbelang aan te nemen.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.