ECLI:NL:RBMNE:2020:5700

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
UTR - 19 _ 4176
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van politiegegevens en inzage in mutaties na tussenuitspraak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van politie, waarin hun verzoek om niet-geanonimiseerde politiegegevens te verstrekken werd afgewezen. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan waarin geconstateerd werd dat de korpschef bij de afwijzing van het verzoek ten onrechte geen onderscheid had gemaakt tussen gegevens die betrekking hebben op de eisers en gegevens die derden betreffen. De rechtbank heeft de korpschef de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen. In reactie hierop heeft de korpschef een nieuw besluit genomen, waarin de eerdere afwijzing werd ingetrokken en de gegevens opnieuw beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in het nieuwe besluit de gebreken voldoende heeft hersteld en dat eisers inzage hebben gekregen in meer delen van de registraties dan voorheen. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk is, terwijl het beroep tegen het nieuwe besluit ongegrond is verklaard. Tevens is de korpschef veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4176

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. C.M. Sent),
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: S. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het verzoek van eisers om niet geanonimiseerde mutaties en meldingen te verstrekken en politiegegevens te verwijderen geweigerd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Eisers zijn verschenen, met uitzondering van [eiser 3] , bijgestaan door hun gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 26 maart 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 6 mei 2020 (bestreden besluit II). Daarbij heeft hij het bestreden besluit I ingetrokken.
Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. Verweerder heeft het besluit van 3 september 2019 ingetrokken; dit besluit is met het herstelbesluit van 6 mei 2020 geheel vervangen. Het beroep dat eisers hebben ingesteld heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Gesteld noch gebleken is dat eisers een belang hebben bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit I. Het beroep, voor zover gericht tegen dit besluit, is daarom niet-ontvankelijk. In rechtsoverweging 20 oordeelt de rechtbank over de proceskosten die eisers in verband met het beroep tegen het bestreden besluit I hebben gemaakt.
3. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder bij afwijzing van het verzoek ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen inzage in politiegegevens die eisers betreffen (artikel 25, eerste lid, van de Wpg) en politiegegevens die derden betreffen (artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg). Daarnaast heeft verweerder teveel teksten voor eisers weggelakt in de registraties en heeft verweerder in het besluit niet onderkend dat een van de registraties een onjuist feitelijk gegeven bevat. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om deze gebreken in het bestreden besluit I te herstellen.
4. Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en de registraties opnieuw beoordeeld. In het bestreden besluit II licht verweerder toe dat is geconstateerd dat in een eerder stadium niet op de juiste wijze is gelakt en daarom het bestreden besluit I wordt ingetrokken. Verweerder heeft besloten eisers inzage te geven in delen die eerder waren gelakt. Verder heeft verweerder de onjuiste vermelding van minderjarigheid van [eiser 3] met het aanvullen van de registratie hersteld en is de titel van een registratie gewijzigd. Eisers zijn opnieuw in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van de registraties PL0900-2018183226 en PL0900-036845, hetgeen op 24 september 2020 heeft plaats gevonden.
5. Eisers blijven bij hun standpunt dat verweerder ook met het bestreden besluit II teveel gegevens voor hen weglakt en nog sprake is van vermelding van onjuiste gegevens die verwijderd hadden moeten worden. De gebreken in het eerdere besluit zijn met het bestreden besluit II niet hersteld, aldus eisers.
6. De rechtbank zal beoordelen of verweerder met het bestreden besluit II, in het licht van wat eisers daartegen hebben aangevoerd, de bij de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. Om hierover te kunnen oordelen heeft de rechtbank, met toestemming van eisers, opnieuw kennisgenomen van de vertrouwelijke stukken en deze vergeleken met de stukken zoals die door eisers zijn ingezien. De rechtbank zal de registraties hieronder achtereenvolgens benoemen en beoordelen.
Registratie PL09000-2018153226-1:
7. Dit betreft de melding van 5 februari 2019. Verweerder heeft gemotiveerd dat naar aanleiding van de tussenuitspraak de gegevens opnieuw zijn beoordeeld en meer informatie is prijsgegeven dan aanvankelijk was gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee het gebrek heeft hersteld. Er is inzage gegeven in de delen van de melding die algemene proceshandelingen van de politie betreffen. Verder is inzichtelijk gemaakt wat binnen de reikwijdte van artikel 25, eerste lid, van de Wpg valt en wat buiten de reikwijdte van dit artikel valt, maar waarvan op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg toch geen inzage wordt verstrekt. De rechtbank stelt verder vast dat de mutatie van 5 februari 2019 in een later mutatierapport van 13 november 2019 opnieuw is aangemaakt, waarbij de inhoud niet is gewijzigd, maar wel de titel. Bij de melding van 5 februari 2019 stond de titel ‘kindermishandeling’ en dit is aangepast in ‘zorgen om [ A] ’. Hiermee heeft verweerder er blijk van gegeven dat daar waar het een duiding of kwalificatie door de politie betreft, die gegevens gedurende of na het onderzoek waar nodig worden aangepast. De rechtbank had op dit punt in de tussenuitspraak geen gebrek geconstateerd en ziet in wat eisers hierover hebben aangevoerd geen grond voor de conclusie dat het eerder geconstateerde gebrek niet voldoende is hersteld of het bestreden besluit II op dit punt onrechtmatig is.
Registratie PL0900-2019036845-1:
8. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak benoemd dat dit de registratie van 20 augustus 2019 betreft. Dit betreft meerdere mutaties die de rechtbank in de in eerste instantie gelakte stukken had aangetroffen, waarbij de rechtbank ervan uitging dat eisers deze hadden ingezien. Inmiddels is duidelijk geworden dat eisers wel een mutatierapport van deze registratie opgemaakt op 25 september 2019 hebben ingezien. Dit betreft hetzelfde rapport, maar dan met laatstgenoemde datum erboven. Dit betekent dat eisers dus wel inzage in deze registratie hebben gehad zoals besproken in de tussenuitspraak, uiteraard zonder inzage in de door verweerder weggelakte delen.
9. De registratie PL0900-2019036845-1 omvat meerdere mutaties (datum gevolgd door tekst). De rechtbank zal hierna de mutaties aan de hand van de data langslopen.
  • De mutatie van 25 september 2019 is geheel gelakt omdat dit deel van de registratie buiten de procedure valt volgens verweerder. De rechtbank volgt dit, omdat de aanvraag van eisers dateert van voor deze mutatie.
  • De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat in de mutaties van 20 augustus 2019, 26 juni 2019 en 9 mei 2019 ook informatie van algemene aard was weggelakt. Door verweerder was onvoldoende gemotiveerd waarom dit de identiteit van de melder(s) zou kunnen prijsgeven en dus op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg geen inzage wordt gegeven. De rechtbank stelt vast dat de algemene delen met het bestreden besluit II wel voor eisers ter inzage zijn gegeven, hiermee heeft verweerder het geconstateerde gebrek voor dit deel van de registratie hersteld.
  • De rechtbank stelt vast dat voor wat betreft de mutatie van 6 mei 2019 bij twee blokken gelakte tekst is vermeld dat zowel artikel 27, lid 1 onder d, van de Wpg als artikel 25 van de Wpg van toepassing is. Hoewel verweerder dit had moeten uitsplitsen, begrijpt de rechtbank dit met de toelichting in het bestreden besluit II zo dat artikel 25 van de Wpg ziet op de identificerende gegevens die door de politie over anderen zijn verwerkt in die blokken tekst. Dit is een juiste toepassing van artikel 25 van de Wpg. Verder is er voor eisers meer ter inzage gegeven van de mutatie dan aanvankelijk was gedaan. Voor het gedeelte dat door verweerder ook met het bestreden besluit II nog is weggelakt, anders dan de identificerende gegevens van anderen, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg aan inzage door eisers in de weg staat. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat wanneer de inhoud van de melding kenbaar wordt voor eisers die herleidbaar kan zijn naar derde(n). Verweerder heeft onder die omstandigheden de bescherming van de rechten van derden zwaarder mogen wegen.
  • De rechtbank stelt vast dat eisers met het bestreden besluit II inzage hebben gekregen in een gedeelte van de mutatie van 30 april 2019. Deze mutatie was eerder geheel weggelakt. Ook hier geldt dat het nog gelakte deel herleidbaar kan zijn naar de melder, verweerder heeft ook hier het belang van de bescherming van de rechten van derden zwaarder mogen wegen en inzage van de gegevens op grond van artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg mogen weigeren. Verder zijn gegevens terecht weggelakt op grond van artikel 25 van de Wpg, omdat dit geen gegevens zijn die eisers betreffen.
  • Ook voor wat betreft de mutatie van 17 april 2019 hebben eisers met het bestreden besluit II inzage gekregen in een groter deel van de mutatie. Er is naar het oordeel van de rechtbank terecht een deel weggelakt met een beroep op artikel 25 van de Wpg, eerste lid, van de Wpg.
  • Voor wat betreft de mutatie van 2 mei 2019 geldt dat deze datum eerst was weggelakt en nu wel duidelijk is dat er een mutatie met deze datum in de registratie staat. Verder geldt dat hier eerst een naam was vrijgegeven, maar dat deze nu alsnog gelet op artikel 25 van de Wpg is weggelakt omdat dit persoonsgegevens betreffen van een derde. Dit is een juiste toepassing van artikel 25 van de Wpg.
  • Tot slot zijn in deze registratie van de mutaties van 7, 8 en 9 en 12 februari 2019 met het bestreden besluit II meer delen tekst voor eiseres ter inzage gelegd dan aanvankelijk was gedaan. Verweerder heeft bij de weggelakte stukken duidelijk aangegeven of dit is weggelaten met een beroep op artikel 25, eerste lid, van de Wpg of artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit II voldoende heeft gemotiveerd dat voornoemde artikelen aan inzage door eisers in de weg staan.
Verweerder heeft deze registratie overziend de in het bestreden besluit I geconstateerde gebreken met het bestreden besluit II voldoende hersteld.
Meldformulier Veilig Thuis (VT) PL0900-2019036845-2
10. De rechtbank stelt vast dat eisers met het bestreden besluit II inzage hebben gekregen in een groter deel van de VT-melding van 13 februari 2019 dan zij eerder hebben kunnen inzien. Verweerder heeft daarbij kenbaar gemaakt voor welke delen een beroep op artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg is gedaan en voldoende gemotiveerd dat dat artikel aan inzage door eisers in de weg staat.
11. De rechtbank stelt vast dat in de melding van 13 februari 2019 vermeld staat dat dit een “VT-melding met minderjarige of ongeboren kind” betreft. Zoals in de tussenuitspraak is overwogen betreft de vermelding van minderjarigheid een onjuist gegeven. Verweerder heeft hierover in het bestreden besluit II toegelicht dat de oorzaak van deze onjuistheid is gelegen in het gebruik van een verkeerd formulier. Verweerder heeft toegelicht dat het systeem het niet toelaat het formulier te wijzigen en niet wordt overgegaan tot verwijdering van het formulier. Verweerder heeft deze foutieve vermelding door gebruik van het onjuiste formulier hersteld door de registratie PL0900-036845-1 aan te vullen met de vermelding dat een onjuist formulier is gebruikt. Verder heeft verweerder toegelicht waarom deze oplossing volgens hem voldoende is en er daarbij nog op gewezen dat in mei 2019 wel het juiste formulier is gebruikt. De rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder in de registratie van 1 september 2020 inderdaad aanvullend heeft gemuteerd dat bij deze melding een verkeerd formulier is gebruikt. De persoonsgegevens in dat stuk zijn door verweerder op een juiste grondslag weggelakt. De rechtbank is van oordeel dat het onjuiste gegeven in de melding hiermee voldoende is hersteld. Daarmee heeft verweerder voldoende uitvoering gegeven aan artikel 28, eerste lid, van de Wpg en het gebrek op dit punt hiermee dus voldoende hersteld.
Meldformulier Veilig Thuis PL0900-2019036845-3
12. De rechtbank stelt vast dat eisers met het bestreden besluit II inzage hebben gekregen in een groter deel van dit meldformulier. Voor die delen die nog zijn gelakt heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de identiteit van de melder(s) kan worden prijsgegeven wanneer de medische aanduidingen en terminologie door eisers wordt ingezien en verweerder de rechten en belangen van de melder moet borgen op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wpg. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op haar in de tussenuitspraak gegeven oordeel.
Conclusie rechtbank
13. De rechtbank is - na alle registraties en de daarin gelakte passages te hebben vergeleken met de ongelakte stukken - van oordeel dat verweerder op de juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. Verweerder heeft eisers inzage gegeven in meer delen van de aanwezige stukken en inzichtelijk gemaakt welke delen niet door eisers mogen worden ingezien omdat ze niet onder artikel 25, eerste lid, van de Wpg vallen of omdat met die informatie de identiteit van de melder(s) is te achterhalen en het belang van de melder(s) zwaarder gewicht toe komt dan dat van eisers in deze procedure (artikel 27 van de Wpg).
14. Eisers hebben in hun reactie aangegeven dat zij nog steeds van mening zijn dat bepaalde informatie niet juist is, dat het gaat om zeer gevoelige medische gegevens die volgens hen niet juist zijn. Zij hebben geen mogelijkheid tot aanpassing hiervan. Het belang van [ A] zou hier zwaarder moeten wegen. Daarnaast stellen eisers dat zij op een bepaalde manier worden bejegend door bijvoorbeeld de politie bij een normale verkeerscontrole als gevolg van onjuiste informatie die nog steeds in de registraties vermeld staat.
15. De rechtbank begrijpt dat het voor eisers lastig is dat zij zich met de uitkomst van deze procedure niet kunnen verweren op de door hen gewenste wijze ten aanzien van de volgens hen feitelijk onjuiste inhoud van de melding door een derde. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank echter reeds overwogen dat verweerder moet bezien of het gaat om de juiste weergave van de melding van een persoon, dit hoeft niet te betekenen dat de gemelde en in registraties opgetekende informatie feitelijk juist is. Uit de zienswijze van eisers op het bestreden besluit II is de rechtbank niet gebleken van andere onjuiste gegevens in de registraties dan wat in de tussenuitspraak en deze uitspraak is besproken.
16. Voor wat betreft de stelling van eisers dat zij de indruk hebben op een bepaalde manier bejegend te worden als gevolg van het feit dat in de melding stond vermeld dat het om kindermishandeling zou gaan, overweegt de rechtbank dat, zoals in bovenstaande al is overwogen, verweerder de titel van een registratie heeft aangepast en een aanvullend bericht bij het gebruikte VT formulier heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiervoor voldoende aandacht heeft gehad en met het bestreden besluit II de geconstateerde gebreken voldoende heeft hersteld.
17. De rechtbank ziet in wat eisers verder hebben aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op wat eerder in de tussenuitspraak is beslist of anders te oordelen over het bestreden besluit II.
18. Zoals overwogen onder rechtsoverweging 2 is het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk. Omdat het bestreden besluit II de rechterlijke toets kan doorstaan, is het daartegen ingestelde beroep ongegrond.
19. De rechtbank ziet, gelet op de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit I, aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
20. De rechtbank ziet daarnaast ook aanleiding om verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in verband met het beroep tegen het bestreden besluit I te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.312,50,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.