ECLI:NL:RBMNE:2020:5698

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/4158
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet (tijdig) betalen griffierecht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 22 december 2020, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker behandeld. De zaak betreft een verzoeker uit een onbekende woonplaats die een voorlopige voorziening heeft aangevraagd met betrekking tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, genomen op 14 oktober 2020. De voorzieningenrechter heeft echter besloten om de zaak niet inhoudelijk te behandelen, omdat de verzoeker het griffierecht niet (tijdig) heeft betaald. Dit is in strijd met artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat de indiener van een verzoek om voorlopige voorziening het griffierecht moet betalen voor een inhoudelijke behandeling.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 26 november 2020 per aangetekend schrijven in de gelegenheid is gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. De brief is op 28 november 2020 op het adres van de verzoeker bezorgd, wat betekent dat de verzoeker op de hoogte was van de betalingsverplichting. Aangezien de verzoeker het griffierecht niet heeft betaald en geen geldige reden heeft gegeven voor dit verzuim, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig betalen van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4158

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2020 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], vergunninghouder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inzake het besluit van verweerder van 14 oktober 2020.

Overwegingen

1. De vooorzieningenrechter nodigt partijen in deze zaak niet uit voor een zitting, omdat dat niet nodig is. Verzoeker heeft namelijk het griffierecht niet (tijdig) betaald. De voorzieningenrechter kan de zaak daarom niet inhoudelijk behandelen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
2. De indiener van een verzoek om voorlopige voorziening moet griffierecht betalen voor de inhoudelijk behandeling van zijn verzoek door de voorzieningenrechter. Dit volgt uit artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald (artikelen 8:82, derde lid, en 8:41, vijfde lid, van de Awb). Het hele bedrag moet binnen deze termijn bijgeschreven zijn op de rekening van de rechtbank of binnen die termijn betaald zijn op de griffie van de rechtbank.
3. Als het griffierecht niet (tijdig) wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet‑ontvankelijk. Dit volgt uit de artikelen 8:82, derde lid, en 8:41, zesde lid, van de Awb. Dat is alleen anders als voor het niet (tijdig) betalen van het griffierecht een geldige reden is gegeven.
4. Bij aangetekend schrijven van 26 november 2020 is verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit de track & trace gegevens van PostNL blijkt dat de brief op 28 november 2020 op het adres van de verzoeker is bezorgd, waarbij is aangetekend voor ontvangst. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de brief door verzoeker is ontvangen.
5. Verzoeker heeft het griffierecht niet betaald en heeft ook geen reden gegeven voor dit verzuim. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom niet‑ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet‑ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.