Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2020 in de zaak tussen
[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker
[derde partij], vergunninghouder.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 22 december 2020, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker behandeld. De zaak betreft een verzoeker uit een onbekende woonplaats die een voorlopige voorziening heeft aangevraagd met betrekking tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, genomen op 14 oktober 2020. De voorzieningenrechter heeft echter besloten om de zaak niet inhoudelijk te behandelen, omdat de verzoeker het griffierecht niet (tijdig) heeft betaald. Dit is in strijd met artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat de indiener van een verzoek om voorlopige voorziening het griffierecht moet betalen voor een inhoudelijke behandeling.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 26 november 2020 per aangetekend schrijven in de gelegenheid is gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. De brief is op 28 november 2020 op het adres van de verzoeker bezorgd, wat betekent dat de verzoeker op de hoogte was van de betalingsverplichting. Aangezien de verzoeker het griffierecht niet heeft betaald en geen geldige reden heeft gegeven voor dit verzuim, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig betalen van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.