In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op haar verzoek van 9 januari 2020 tot herkeuring van werknemer [werknemer] in het kader van de Wet Werk en Inkomens naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 2 september 2020 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op dit verzoek, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van [werknemer] ongewijzigd is vastgesteld op 100%. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres met haar beroep het beoogde doel heeft bereikt, namelijk dat verweerder een besluit heeft genomen. Hierdoor heeft eiseres geen (proces)belang meer bij een uitspraak op haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, en verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.
De rechtbank overweegt verder dat eiseres haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht heeft ingediend, gezien de tijd die verstreken is voordat verweerder een besluit heeft genomen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-- en bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,-- aan haar vergoedt. Daarnaast heeft de rechtbank op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb vastgesteld dat het beroep ook betrekking heeft op het besluit van 2 september 2020, omdat niet is gebleken dat verweerder geheel aan de bezwaren van eiseres tegemoet is gekomen. De rechtbank verwijst het nemen van een beslissing op het beroep tegen het besluit van 2 september 2020 naar verweerder, zodat deze een volledige heroverweging kan verrichten.