ECLI:NL:RBMNE:2020:5691
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van vrijstaande woning ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een vrijstaande woning. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 701.000,- per 1 januari 2019, wat leidde tot aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing. Eiser, de eigenaar van de woning, stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde tussen € 660.000,- en € 680.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast had om aan te tonen dat de waarde correct was vastgesteld. Eiser voerde aan dat de ontwikkeling van de WOZ-waarde van zijn woning en die van vergelijkbare woningen inconsistent was, maar de rechtbank oordeelde dat de WOZ-waarde voor elk jaar opnieuw moet worden vastgesteld op basis van verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verkoopprijzen van referentiewoningen en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.