2.2.Het bindend advies luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“(..)
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
(..) Met betrekking tot de hoogte van de kosten overweegt de commissie evenwel het volgende. In eerdere bindende adviezen heeft de commissie onder meer het volgende overwogen:
De commissie oordeelt dat het door de consument voorgelegde geschil betrekking heeft op de
vaststelling/bepaling van de over en weer bestaande rechten en verplichtingen van partijen bij de (definitieve) opzegging van de uitvoering van een aansluit- en transportovereenkomst gas (hierna: ook de ATO) door de consument en de commissie is op basis van de toepasselijke algemene voorwaarden en haar reglement bevoegd om daarover een uitspraak te doen.
Voor de opzegging van de ATO is artikel 3.6 van de Algemene Voorwaarden bepalend en dat luidt als volgt:
“Elk der partijen is gerechtigd de aansluit- en transportovereenkomst schriftelijk met inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen. Uiterlijk tien werkdagen voordat de aansluit- en transportovereenkomst beëindigd dient te worden, dient de contractant zijn leverancier op de met de leverancier overeengekomen wijze van de gewenste beëindiging van de aansluit- en transportovereenkomst op de hoogte te stellen en, voor zover dit nog niet gebeurd is, zijn leverancier te machtigen de aansluit- en transportovereenkomst voor hem op te zeggen. Indien niet voldaan is aan deze vereisten, alsmede indien de netbeheerder niet binnen de opzegtermijn in de gelegenheid is gesteld de voor de beëindiging van de aansluit- cii transportovereenkomst noodzakelijke handelingen te verrichten, blijft de contractant gebonden aan hetgeen in of krachtens de aansluit- en transportovereenkomst is bepaald totdat hij aan al zijn daaruit voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. De opzegtermijn voor de netbeheerder bedraagt minimaal dertig dagen. De netbeheerder zal slechts opzeggen in de gevallen waarin opzegging wegens zwaarwichtige belangen is gerechtvaardigd.”
De consument heeft de ATO conform artikel 3.6 van de Algemene Voorwaarden opgezegd en daaruit vloeit voort dat de ondernemer de voor de beëindiging van de ATO noodzakelijke handelingen dient te verrichten (zonder dat daartoe een separate opdracht door de consument behoeft te worden gegeven). Onder de noodzakelijke handelingen verstaat de commissie het ontkoppelen/afkoppelen van de aansluitleiding van het transportnetwerk van de ondernemer waardoor er geen aansluiting meer bestaat en geen transport meer mogelijk is en aldus de aansluiting vervalt en het transport definitief wordt beëindigd en dat dat gebeurt op een veilige en verantwoorde wijze.
Uit het door ondernemer bij zijn verweerschrift overgelegde Kiwa rapport van 21 september 2018 kan worden vastgesteld dat met het oog op een gewaarborgde veiligheid twee opties mogelijk zijn. Naast het volledig verwijderen van de aansluiting (hierna ook: optie 1, verwijdering,) is de veiligheid ook gewaarborgd indien de aansluitleiding buiten gebruik wordt gesteld conform NEN 7244-7 artikel 5.3 waarbij de aansluitleiding aan beide kanten voorzien wordt van een niet losneembare eindfitting (hierna ook: optie 2, afdoppen). Bij andere opties waarbij de aansluiting verbonden blijft met de hoofdleiding is de veiligheid niet gewaarborgd. De commissie neemt de conclusies van Kiwa (die verder door de consument onbestreden zijn gelaten) over en oordeelt dat hij het beëindigen van de
ATO uit oogpunt van veiligheid slechts de twee door Kiwa beschreven mogelijkheden bestaan.
Op grond van het voorgaande gaat de optie van verzegelen die de consument voorstaat niet op, omdat daarmee de veiligheid niet is gewaarborgd zoals blijkt uit liet Kiwa rapport en aangezien het alleen een tijdelijke optie is en geen veilige permanente eindsituatie. Voorts merkt de commissie op dat zolang er een aansluiting is en bestaat de consument gehouden is de maandelijkse kosten (vastrecht) voor het in stand houden van de aansluiting te betalen.
De beide door Kiwa aangegeven opties kunnen worden aangemerkt als door de ondernemer te verrichten “noodzakelijke handelingen” bij de opzegging/definitieve beëindiging van de ATO in de zin van de Algemene Voorwaarden en dienen als zodanig alle twee door de ondernemer aan de consument te worden aangeboden met daarbij een kostenspecificatie met onderbouwing zoals ook voorgeschreven en bepaald in artikel 2.5.1.19 van de Tarievencode gas (die op basis van algemene voorwaarden voor partijen gelding heeft) zodat de consument een weloverwogen keuze kan maken. De kosten van de door de consument gekozen optie (optie 1, verwijdering of optie 2, afdoppen) komen voor rekening van de consument hetgeen eveneens volgt uit artikel 14 van de Algemene Voorwaarden en artikel 2.5.1.12 van de tarievencode gas. Dat ligt ook in de lijn van eerdere uitspraken van de commissie waarin is bepaald dat de aan de opzegging van de ATO verbonden (redelijke) kosten die voortvloeien uit proportionele werkzaamheden (noodzakelijke handelingen) die verbonden zijn aan de afsluiting (optie 1 verwijdering of optie 2 afdoppen), zoals uit het Kiwa rapport blijkt) door de ondernemer bij de consument in rekening mogen worden gebracht.
Indien de consument kiest voor optie 2 (afdoppen) en de ondernemer toch wil kiezen voor optie 1 (verwijdering) en bereid is om de eventuele meerkosten voor die optie 1 te betalen, is de consument gehouden om daaraan mee te werken. Immers, de exclusieve publiekrechtelijke verantwoordelijkheid voor het gastransportnetwerk ligt bij de ondernemer die daarin ook een eigen keuze kan en mag maken. De ondernemer stelt dat hij vanuit zijn publiekrechtelijke taak, (volgend uit onder meer de gaswet en waarbij aspecten van veiligheid, milieu, eigendom/registratie en economische efficiëncy en doelmatigheid genoemd worden) zelf de keuze mag maken dat uitsluitend optie 1 verwijdering aan de consument mag en zal worden aangeboden en dat de consument gehouden is die keuze te accepteren en de daaraan verbonden kosten dan ook dient te dragen.
De commissie is echter van oordeel dat uit het Kiwa rapport waarbij de veiligheid voorop staat en dat de commissie onderschrijft er twee veilige opties zijn die alle twee aan de consument zouden moeten worden aangeboden te weten optie 1 verwijdering en optie 2 afdoppen. Dat de ondernemer vanuit zijn brede publiekrechtelijke verantwoordelijkheid en taak er voor wil kiezen om uitsluitend optie 1 verwijdering te willen aanbieden miskent en volgt niet uit de beperktere privaatrechtelijke verhoudingen tussen de ondernemer en de consument zoals bepaald in de ATO en de van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Daaruit blijkt niet dat de ondernemer éénzijdig kan en mag bepalen dat bij opzegging van de ATO door een consument de ondernemer tot optie 1 verwijdering gehouden is en dat de consument de kosten daarvan moet dragen. Zoals de commissie hiervoor al heeft bepaald
verstaat zij onder de noodzakelijke handelingen in artikel 3.6 van de Algemene Voorwaarden de twee in het Kiwa rapport beschreven opties.
De ondernemer concludeert dat het volledig verwijderen van de aansluiting inclusief de meter de enige kosten efficiënte en duurzame methode is en meldt voorts dat deze optie als regionaal beleid door alle netbeheerders wordt uitgevoerd. Hieruit volgt dat de ondernemer de consument slechts optie 1 aanbiedt en de consument aldus geen keuzemogelijkheid tussen de twee opties heeft gekregen acht de commissie de handelwijze van de ondernemer in dat kader onzorgvuldig. De ondernemer dient de consument de twee opties met daarbij behorende kostenspecificatie met onderbouwing aan te bieden. Zoals de commissie al aangaf mag de ondernemer als de consument een keuze voor optie 2 (afdoppen) maakt er zelf voor kiezen om optie 1 (verwijdering) uit te voeren waarbij eventuele meerkosten van optie 1 voor rekening en risico van de ondernemer komen.
De consument geeft aan dat de verwijderingskosten van optie 1 die de ondernemer aanbiedt te hoog zijn. De commissie heeft ten aanzien van door de ondernemer in rekening gebrachte tarieven slechts een marginale beoordelingsruimte. Behalve in gevallen dat sprake is van evident onredelijke tarieven is het niet aan de commissie, maar aan de ACM om daarover een oordeel te geven. Ten aanzien van de kosten van optie 1 verwijdering heeft de ondernemer dat al gespecificeerd en onderbouwd en is de commissie van oordeel dat die kosten niet evident onredelijk zijn. Omdat de kosten van optie 2 (afdoppen) nog niet precies bekend zijn en verder niet zijn gespecificeerd en onderbouwd komt de commissie in het kader van haar marginale toetsingsbevoegdheid (nog) niet aan een beoordeling
daarvan toe.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.
Ook in het onderwerpelijke geval gaat de optie van het verzegelen van de aansluiting, die de consument voorstaat niet op, omdat vaststaat dat daarmee de veiligheid niet is gewaarborgd en aangezien het alleen een tijdelijke optie is en geen veilige permanente eindsituatie. Voorts merkt de commissie op dat zolang er een aansluiting is en bestaat de consument gehouden is de maandelijkse kosten (vastrecht) voor het in stand houden van de aansluiting te betalen.
De ondernemer geeft in zijn verweer aan dat vanaf 1 januari 2019 er nieuw beleid van kracht is met als gevolg dat twee soorten producten worden onderscheiden: de gasaansluiting afsluiten (voor een maximale periode van 12 maanden) of verwijderen. Zoals hiervoor aangeven heeft de commissie onder meer in eerdere bindende adviezen vastgesteld dat met het oog op een gewaarborgde veiligheid twee opties mogelijk zijn. Naast het volledig verwijderen van de aansluiting (hierna ook: optie 1, verwijdering) is de veiligheid ook gewaarborgd indien de aansluitleiding buiten gebruik wordt gesteld conform NEN 7244-7 artikel 5.3 waarbij de aansluitleiding aan beide kanten voorzien wordt van een niet losneembare eindfitting (hierna ook: optie 2, afdoppen). De ondernemer had kennis van
voornoemde opties kunnen/moeten hebben en deze als zodanig aan de consument moeten
aanbieden. Doordat de consument geen keuzemogelijkheid tussen de twee opties heeft gekregen, acht de commissie de handelswijze van de ondernemer in dat kader onzorgvuldig.
Tevens staat nog niet vast dat de kosten van optie 2 minstens het bedrag bedragen dat de ondernemer in rekening brengt voor het volledig verwijderen van de aansluiting. Daarom zal de commissie ook in dit geval de klacht ten dele gegrond verklaren.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is. (..)”
De grondslag van de vordering van Stedin