ECLI:NL:RBMNE:2020:5685

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
8768889 AC 20-2486 MG/28934
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van bindend advies inzake verwijderkosten gasaansluiting

In deze zaak heeft Stedin Netbeheer B.V. een vordering ingesteld om een bindend advies van de Geschillencommissie Energie (GE) te vernietigen. Het bindend advies betreft de kosten die Stedin in rekening brengt wanneer een afnemer definitief van het gas afgaat. De GE heeft geoordeeld dat Stedin de afnemer de keuze moet bieden tussen het volledig verwijderen van de gasaansluiting of het afdoppen ervan. Stedin was het niet eens met dit advies en heeft de rechter gevraagd om het advies te vernietigen, onder andere omdat zij meent dat de GE de Wet Milieubeheer en de Gaswet heeft miskend.

De kantonrechter heeft de vordering van Stedin afgewezen. De rechter oordeelde dat de GE binnen haar bevoegdheden heeft gehandeld en dat het bindend advies niet in strijd is met de wet. De kantonrechter benadrukte dat de GE de kosten voor verwijdering niet zonder meer aan de afnemer mag doorberekenen en dat de afnemer recht heeft op een keuze tussen de twee opties. De rechter concludeerde dat de handelswijze van Stedin onzorgvuldig was, omdat zij de afnemer niet de mogelijkheid heeft geboden om te kiezen voor afdoppen.

De kantonrechter heeft verder vastgesteld dat de kosten van de door de consument gekozen optie voor rekening van de consument komen, maar dat Stedin de afnemer de twee opties met bijbehorende kostenspecificaties moet aanbieden. De rechter heeft Stedin veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die in persoon heeft geprocedeerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8768889 AC 20-2486 MG/28934
Vonnis van 30 september 2020
inzake
de besloten vennootschap
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
verder ook te noemen Stedin,
eisende partij,
gemachtigde: mr. B.E.M. Wolffers,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

Stedin heeft [gedaagde] gedagvaard. [gedaagde] heeft een conclusie van antwoord ingediend. Daarna hebben partijen ieder nog eenmaal schriftelijk gereageerd en vervolgens is besloten dat vonnis zal worden gewezen. De zaak is per vonnis van 23 september 2020 naar Amersfoort verwezen, voor het wijzen van vonnis.

2.De beoordeling

Wat is er aan de hand?
2.1.
Stedin brengt, wanneer een afnemer definitief van het gas afgaat, zogenaamde verwijderkosten in rekening. Dat zijn kosten om de bestaande, maar niet langer gebruikte, gasaansluitleiding te verwijderen. [gedaagde] was het hier niet mee eens en heeft hierover bindend advies gevraagd aan de Geschillencommissie Energie (hierna: GE). De GE heeft op 27 juni 2019 een bindend advies uitgebracht. In de kern gaat deze zaak over de vordering van Stedin om het uitgebrachte bindende advies te vernietigen.
De inhoud van het bindend advies
2.2.
Het bindend advies luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“(..)
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
(..) Met betrekking tot de hoogte van de kosten overweegt de commissie evenwel het volgende. In eerdere bindende adviezen heeft de commissie onder meer het volgende overwogen:
De commissie oordeelt dat het door de consument voorgelegde geschil betrekking heeft op de
vaststelling/bepaling van de over en weer bestaande rechten en verplichtingen van partijen bij de (definitieve) opzegging van de uitvoering van een aansluit- en transportovereenkomst gas (hierna: ook de ATO) door de consument en de commissie is op basis van de toepasselijke algemene voorwaarden en haar reglement bevoegd om daarover een uitspraak te doen.
Voor de opzegging van de ATO is artikel 3.6 van de Algemene Voorwaarden bepalend en dat luidt als volgt:
“Elk der partijen is gerechtigd de aansluit- en transportovereenkomst schriftelijk met inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen. Uiterlijk tien werkdagen voordat de aansluit- en transportovereenkomst beëindigd dient te worden, dient de contractant zijn leverancier op de met de leverancier overeengekomen wijze van de gewenste beëindiging van de aansluit- en transportovereenkomst op de hoogte te stellen en, voor zover dit nog niet gebeurd is, zijn leverancier te machtigen de aansluit- en transportovereenkomst voor hem op te zeggen. Indien niet voldaan is aan deze vereisten, alsmede indien de netbeheerder niet binnen de opzegtermijn in de gelegenheid is gesteld de voor de beëindiging van de aansluit- cii transportovereenkomst noodzakelijke handelingen te verrichten, blijft de contractant gebonden aan hetgeen in of krachtens de aansluit- en transportovereenkomst is bepaald totdat hij aan al zijn daaruit voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan. De opzegtermijn voor de netbeheerder bedraagt minimaal dertig dagen. De netbeheerder zal slechts opzeggen in de gevallen waarin opzegging wegens zwaarwichtige belangen is gerechtvaardigd.”
De consument heeft de ATO conform artikel 3.6 van de Algemene Voorwaarden opgezegd en daaruit vloeit voort dat de ondernemer de voor de beëindiging van de ATO noodzakelijke handelingen dient te verrichten (zonder dat daartoe een separate opdracht door de consument behoeft te worden gegeven). Onder de noodzakelijke handelingen verstaat de commissie het ontkoppelen/afkoppelen van de aansluitleiding van het transportnetwerk van de ondernemer waardoor er geen aansluiting meer bestaat en geen transport meer mogelijk is en aldus de aansluiting vervalt en het transport definitief wordt beëindigd en dat dat gebeurt op een veilige en verantwoorde wijze.
Uit het door ondernemer bij zijn verweerschrift overgelegde Kiwa rapport van 21 september 2018 kan worden vastgesteld dat met het oog op een gewaarborgde veiligheid twee opties mogelijk zijn. Naast het volledig verwijderen van de aansluiting (hierna ook: optie 1, verwijdering,) is de veiligheid ook gewaarborgd indien de aansluitleiding buiten gebruik wordt gesteld conform NEN 7244-7 artikel 5.3 waarbij de aansluitleiding aan beide kanten voorzien wordt van een niet losneembare eindfitting (hierna ook: optie 2, afdoppen). Bij andere opties waarbij de aansluiting verbonden blijft met de hoofdleiding is de veiligheid niet gewaarborgd. De commissie neemt de conclusies van Kiwa (die verder door de consument onbestreden zijn gelaten) over en oordeelt dat hij het beëindigen van de
ATO uit oogpunt van veiligheid slechts de twee door Kiwa beschreven mogelijkheden bestaan.
Op grond van het voorgaande gaat de optie van verzegelen die de consument voorstaat niet op, omdat daarmee de veiligheid niet is gewaarborgd zoals blijkt uit liet Kiwa rapport en aangezien het alleen een tijdelijke optie is en geen veilige permanente eindsituatie. Voorts merkt de commissie op dat zolang er een aansluiting is en bestaat de consument gehouden is de maandelijkse kosten (vastrecht) voor het in stand houden van de aansluiting te betalen.
De beide door Kiwa aangegeven opties kunnen worden aangemerkt als door de ondernemer te verrichten “noodzakelijke handelingen” bij de opzegging/definitieve beëindiging van de ATO in de zin van de Algemene Voorwaarden en dienen als zodanig alle twee door de ondernemer aan de consument te worden aangeboden met daarbij een kostenspecificatie met onderbouwing zoals ook voorgeschreven en bepaald in artikel 2.5.1.19 van de Tarievencode gas (die op basis van algemene voorwaarden voor partijen gelding heeft) zodat de consument een weloverwogen keuze kan maken. De kosten van de door de consument gekozen optie (optie 1, verwijdering of optie 2, afdoppen) komen voor rekening van de consument hetgeen eveneens volgt uit artikel 14 van de Algemene Voorwaarden en artikel 2.5.1.12 van de tarievencode gas. Dat ligt ook in de lijn van eerdere uitspraken van de commissie waarin is bepaald dat de aan de opzegging van de ATO verbonden (redelijke) kosten die voortvloeien uit proportionele werkzaamheden (noodzakelijke handelingen) die verbonden zijn aan de afsluiting (optie 1 verwijdering of optie 2 afdoppen), zoals uit het Kiwa rapport blijkt) door de ondernemer bij de consument in rekening mogen worden gebracht.
Indien de consument kiest voor optie 2 (afdoppen) en de ondernemer toch wil kiezen voor optie 1 (verwijdering) en bereid is om de eventuele meerkosten voor die optie 1 te betalen, is de consument gehouden om daaraan mee te werken. Immers, de exclusieve publiekrechtelijke verantwoordelijkheid voor het gastransportnetwerk ligt bij de ondernemer die daarin ook een eigen keuze kan en mag maken. De ondernemer stelt dat hij vanuit zijn publiekrechtelijke taak, (volgend uit onder meer de gaswet en waarbij aspecten van veiligheid, milieu, eigendom/registratie en economische efficiëncy en doelmatigheid genoemd worden) zelf de keuze mag maken dat uitsluitend optie 1 verwijdering aan de consument mag en zal worden aangeboden en dat de consument gehouden is die keuze te accepteren en de daaraan verbonden kosten dan ook dient te dragen.
De commissie is echter van oordeel dat uit het Kiwa rapport waarbij de veiligheid voorop staat en dat de commissie onderschrijft er twee veilige opties zijn die alle twee aan de consument zouden moeten worden aangeboden te weten optie 1 verwijdering en optie 2 afdoppen. Dat de ondernemer vanuit zijn brede publiekrechtelijke verantwoordelijkheid en taak er voor wil kiezen om uitsluitend optie 1 verwijdering te willen aanbieden miskent en volgt niet uit de beperktere privaatrechtelijke verhoudingen tussen de ondernemer en de consument zoals bepaald in de ATO en de van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Daaruit blijkt niet dat de ondernemer éénzijdig kan en mag bepalen dat bij opzegging van de ATO door een consument de ondernemer tot optie 1 verwijdering gehouden is en dat de consument de kosten daarvan moet dragen. Zoals de commissie hiervoor al heeft bepaald
verstaat zij onder de noodzakelijke handelingen in artikel 3.6 van de Algemene Voorwaarden de twee in het Kiwa rapport beschreven opties.
De ondernemer concludeert dat het volledig verwijderen van de aansluiting inclusief de meter de enige kosten efficiënte en duurzame methode is en meldt voorts dat deze optie als regionaal beleid door alle netbeheerders wordt uitgevoerd. Hieruit volgt dat de ondernemer de consument slechts optie 1 aanbiedt en de consument aldus geen keuzemogelijkheid tussen de twee opties heeft gekregen acht de commissie de handelwijze van de ondernemer in dat kader onzorgvuldig. De ondernemer dient de consument de twee opties met daarbij behorende kostenspecificatie met onderbouwing aan te bieden. Zoals de commissie al aangaf mag de ondernemer als de consument een keuze voor optie 2 (afdoppen) maakt er zelf voor kiezen om optie 1 (verwijdering) uit te voeren waarbij eventuele meerkosten van optie 1 voor rekening en risico van de ondernemer komen.
De consument geeft aan dat de verwijderingskosten van optie 1 die de ondernemer aanbiedt te hoog zijn. De commissie heeft ten aanzien van door de ondernemer in rekening gebrachte tarieven slechts een marginale beoordelingsruimte. Behalve in gevallen dat sprake is van evident onredelijke tarieven is het niet aan de commissie, maar aan de ACM om daarover een oordeel te geven. Ten aanzien van de kosten van optie 1 verwijdering heeft de ondernemer dat al gespecificeerd en onderbouwd en is de commissie van oordeel dat die kosten niet evident onredelijk zijn. Omdat de kosten van optie 2 (afdoppen) nog niet precies bekend zijn en verder niet zijn gespecificeerd en onderbouwd komt de commissie in het kader van haar marginale toetsingsbevoegdheid (nog) niet aan een beoordeling
daarvan toe.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.
Ook in het onderwerpelijke geval gaat de optie van het verzegelen van de aansluiting, die de consument voorstaat niet op, omdat vaststaat dat daarmee de veiligheid niet is gewaarborgd en aangezien het alleen een tijdelijke optie is en geen veilige permanente eindsituatie. Voorts merkt de commissie op dat zolang er een aansluiting is en bestaat de consument gehouden is de maandelijkse kosten (vastrecht) voor het in stand houden van de aansluiting te betalen.
De ondernemer geeft in zijn verweer aan dat vanaf 1 januari 2019 er nieuw beleid van kracht is met als gevolg dat twee soorten producten worden onderscheiden: de gasaansluiting afsluiten (voor een maximale periode van 12 maanden) of verwijderen. Zoals hiervoor aangeven heeft de commissie onder meer in eerdere bindende adviezen vastgesteld dat met het oog op een gewaarborgde veiligheid twee opties mogelijk zijn. Naast het volledig verwijderen van de aansluiting (hierna ook: optie 1, verwijdering) is de veiligheid ook gewaarborgd indien de aansluitleiding buiten gebruik wordt gesteld conform NEN 7244-7 artikel 5.3 waarbij de aansluitleiding aan beide kanten voorzien wordt van een niet losneembare eindfitting (hierna ook: optie 2, afdoppen). De ondernemer had kennis van
voornoemde opties kunnen/moeten hebben en deze als zodanig aan de consument moeten
aanbieden. Doordat de consument geen keuzemogelijkheid tussen de twee opties heeft gekregen, acht de commissie de handelswijze van de ondernemer in dat kader onzorgvuldig.
Tevens staat nog niet vast dat de kosten van optie 2 minstens het bedrag bedragen dat de ondernemer in rekening brengt voor het volledig verwijderen van de aansluiting. Daarom zal de commissie ook in dit geval de klacht ten dele gegrond verklaren.
Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is. (..)”
De grondslag van de vordering van Stedin
2.3.
Stedin heeft het volgende aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat het bindend advies vernietigbaar is:
De GE heeft de werking van de Wet Milieubeheer miskend;
De GE heeft het gesloten stelsel van tariefregulering op grond van de Gaswet miskend;
De GE heeft de privaatrechtelijke verhouding onjuist en in strijd met dwingend recht geïnterpreteerd;
De GE heeft haar bevoegdheid overschreden;
Het advies is tegenstrijdig met eerdere uitspraken van de GE;
Het advies levert een ongeoorloofde doorkruising van het kostenveroorzakingsbeginsel op;
De GE heeft ten onrechte niet meegewogen dat het bieden van een alternatief tot hoge additionele kosten voor Stedin leidt.
Het oordeel van de kantonrechter
2.4.
Een bindend advies is een vaststelling als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarom is op het bindend advies titel 15 van boek 7 BW van toepassing.
2.5.
Op grond van artikel 7:904 BW is het bindend advies vernietigbaar als gebondenheid aan dit advies in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De kantonrechter stelt voorop dat gebondenheid regel is. Een vernietigingsprocedure is geen verkapt hoger beroep. De rechter dient de beslissing slechts marginaal te toetsen, waarbij uitsluitend ernstige gebreken aanleiding kunnen geven de beslissing aan te tasten. De beslissing is ontastbaar als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, niet zijn overschreden.
2.6.
Aan een toets aan de redelijkheid en billijkheid komt men niet toe als de beslissing reeds nietig is wegens strijd met de openbare orde of goede zeden. Uit artikel 7:902 BW volgt dat een bindend advies ook geldig is als zij in strijd is met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of openbare orde.
2.7.
Hierna zal worden beoordeeld of de zeven stellingen die Stedin aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, tot toewijzing van de vordering kunnen leiden.
Ad i
2.8.
Volgens Stedin heeft de GE de werking van de Wet Milieubeheer miskend. Volgens Stedin had de GE bij voldoende kennis van deze wet niet in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat Stedin de afnemer de keuze voor afdoppen moet bieden. Daarmee wordt Stedin namelijk gedwongen bedrijfsafval (Stedin stelt dat een verlaten gasaansluiting na het afdoppen heeft te gelden als bedrijfsafval in de zin van artikel 1.1 van de Wet Milieubeheer) onbeheerd in de grond achter te laten, en dat is in strijd met artikel 10.1. Overdragen van de aansluitleiding aan de afnemer is ook niet mogelijk, want dat is in strijd met artikel 10.37 van de Wet Milieubeheer. Stedin wordt dus gedwongen een keuze aan te bieden die zij niet waar kan maken. Stedin heeft er in repliek op gewezen dat het advies bovendien in strijd is met de openbare orde, omdat de GE heeft nagelaten de artikelen uit de Wet Milieubeheer mee te nemen in haar oordeel.
2.9.
De Wet Milieubeheer luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
2.10.
Artikel 1:1:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(..)
afvalstoffen: alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;
(..)
bedrijfsafvalstoffen: afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen;
(..)
gevaarlijke afvalstof: afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit;
(..)
huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft, die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen;
2.11.
Artikel 10.1:
Een ieder die handelingen met betrekking tot afvalstoffen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, is verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Het is een ieder bij wie afvalstoffen ontstaan, verboden handelingen met betrekking tot die afvalstoffen te verrichten of na te laten, waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.
Het is een ieder verboden bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, handelingen met betrekking tot afvalstoffen te verrichten, indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.
Onder handelingen als bedoeld in het derde lid wordt in ieder geval verstaan: inzamelen of anderszins in ontvangst nemen, bewaren, nuttig toepassen, verwijderen, vervoeren of verhandelen van afvalstoffen of bemiddelen bij het beheer van afvalstoffen.
De verboden, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden niet voor zover deze handelingen betreffen, die degene die deze verricht, uitdrukkelijk zijn toegestaan bij of krachtens deze wet of een in
artikel 13.1, tweede lid, genoemde wet of de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.
2.12.
Artikel 10:37:
Het is verboden zich door afgifte aan een ander van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen.
Het verbod geldt niet indien bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden afgegeven aan een persoon:
o a. die krachtens
artikel 10.45of
10.48bevoegd is de betrokken afvalstoffen in te zamelen;
o b. die bevoegd is de betrokken afvalstoffen nuttig toe te passen of te verwijderen:
Strijd met openbare orde?
2.13.
De kantonrechter stelt voorop dat ingevolge artikel 7:902 BW een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied ook geldig is als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde. Het feit dat het bindend advies in strijd zou zijn met dwingend recht, kan dan ook op zichzelf niet tot vernietiging van het bindend advies leiden. Dit is alleen anders als het advies tevens naar haar inhoud of strekking in strijd komt met de openbare orde. Daarvan is sprake als een dwingendrechtelijke wetsbepaling al dan niet bewust buiten toepassing wordt gelaten of onjuist wordt toegepast.
2.14.
Stedin heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake zou zijn van strijd met de openbare orde. Dat de Wet Milieubeheer al dan niet bewust buiten toepassing is gelaten, is niet gebleken.
Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
2.15.
Ook voor het oordeel dat het bindend advies in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is geen plaats. Het staat niet vast dat de GE de Wet Milieubeheer al dan niet bewust buiten toepassing heeft gelaten. Bovendien, zelfs als deze wet wel uitdrukkelijk was toegepast, betekent dat niet dat de GE in redelijkheid niet tot haar beslissing had kunnen komen. Daarover zou alleen anders geoordeeld kunnen worden als vast zou staan dat een afgedopte gasaansluitleiding te kwalificeren is als bedrijfsafval in de zin van artikel 1.1 van de Wet Milieubeheer en dat het in de grond achterlaten daarvan in strijd is met artikel 10.1. Partijen twisten daar echter over en over dat oordeel kan anders worden gedacht.
Ad ii
2.16.
Stedin heeft gesteld dat de GE in het bindend advies ten onrechte heeft geconcludeerd dat de kosten voor verwijdering niet 1 op 1 aan de afnemer kunnen worden doorberekend. Daarmee miskent de GE volgens Stedin immers het gesloten stelsel van tariefregulering op grond van de Gaswet, die bepaalt dat de netbeheerder de wettelijke taken moet uitvoeren binnen de gereguleerde tariefsystematiek, maar dat zij geen kosten mag toerekenen in de gereguleerde tarieven voor de gereguleerde diensten. De eenmalige verwijderkosten vallen niet onder het periodieke gereguleerde tarief en moeten daarom afzonderlijk in rekening worden gebracht bij de afnemer. De Tarievencode Gas bepaalt daarom (dwingendrechtelijk) dat de netbeheerder de kosten voor het verwijderen van de aansluiting in rekening brengt bij de voormalige aangeslotene. Het oordeel van de GE dat kosten gemaakt voor verwijdering niet volledig kunnen worden doorberekend, is dus in strijd met het wettelijke systeem, stelt Stedin.
2.17.
[gedaagde] heeft betwist dat de Tarievencode Gas dwingendrechtelijke bepalingen bevat en van openbare orde is. Volgens hem is deze Tarievencode niets meer en niets minder dan een tussen de netbeheerders onderling geformaliseerde gedragscode voor netbeheerders om nadere concretisering te bieden aan de Gaswet, en zijn afnemers op geen enkele wijze aan deze gedragscode gehouden.
2.18.
De Tarievencode Gas heeft het karakter van een wettelijk voorschrift, meer in het bijzonder van een algemeen verbindend voorschrift. Er bestaat voor netbeheerders geen ruimte om daarvan in bepaalde situaties of onder bijzondere omstandigheden af te wijken. In die zin wordt het verweer van [gedaagde] verworpen. Dat neemt niet weg dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om te oordelen dat het bindend advies nietig dan wel vernietigbaar is. Weliswaar volgt uit de Gaswet en de Tarievencode Gas dat de kosten voor verwijdering in rekening worden gebracht bij de voormalig aangeslotene, maar daarin wordt niets bepaald over de kosten van afdoppen. De GE heeft het gesloten stelsel van tariefregulering dan ook niet miskend.
Ad iii
2.19.
Volgens Stedin heeft de GE de algemene voorwaarden niet correct toegepast in het bindend advies. De GE heeft in haar advies slechts verwezen naar artikel 3.6 van de algemene voorwaarden, en geoordeeld dat dat artikel eraan in de weg staat om alle kosten door te berekenen aan de afnemer, terwijl zij heeft nagelaten om in haar oordeel ook artikel 5.3 en 14.1 mee te wegen. Het niet meewegen van deze artikelen in haar oordeel is onaanvaardbaar, stelt Stedin.
2.20.
In artikel 3.6 staat, voor zover hier relevant, dat als de netbeheerder niet binnen de opzegtermijn van de aansluit- en transportovereenkomst in de gelegenheid is gesteld om de voor de beëindiging van die overeenkomst ‘noodzakelijke handelingen’ te verrichten, de contractant gebonden blijft aan de overeenkomst totdat hij aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan.
2.21.
In artikel 5.3. staat, voor zover hier relevant:
“Het activeren (…), deactiveren en wegnemen van de aansluiting en de meetinrichting zijn in elk geval voor rekening van de contractant, indien:
dit geschiedt op zijn verzoek;
dit het gevolg is van zijn handelen of nalaten of het gevolg is van omstandigheden die hem redelijkerwijs zijn toe te rekenen.
In artikel 14.1 staat:
“De contractant is aan de netbeheerder bedragen verschuldigd voor het activeren, (..) deactiveren en wegnemen van de aansluiting.
2.22.
De GE heeft in het bindende advies geschreven dat [gedaagde] conform artikel 3.6 heeft opgezegd en dat daaruit voortvloeit dat Stedin de voor de beëindiging van de overeenkomst noodzakelijke handelingen diende te verrichten. Ook heeft de GE geschreven dat zij onder noodzakelijke handelingen verstaat het ontkoppelen/afkoppelen van de aansluitleiding van het transportnetwerk van de ondernemer en dat dat gebeurt op een veilige en verantwoorde wijze. Een veilige en verantwoorde wijze is volgens de GE behalve het verwijderen, ook het afdoppen.
2.23.
De kantonrechter is van oordeel dat het feit dat Stedin de artikelen 5.3 en 14.1 niet in haar oordeel heeft betrokken (althans, niet zichtbaar), niet betekent dat gebondenheid aan het advies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook als deze artikelen wel zouden zijn meegewogen, betekent dat immers niet per definitie dat de GE tot een ander oordeel zou zijn gekomen. In artikel 5.3 worden immers naast de kosten voor wegnemen, ook de kosten voor deactiveren worden genoemd. Uit dit artikel volgt dus niet alleen dat de kosten voor wegnemen voor de contractant komen. Ook de kosten voor deactiveren (mogelijk valt afdoppen daaronder) komen voor rekening van de contractant.
Ook uit artikel 14.1 volgt dat dit artikel niet, zoals Stedin heeft betoogd, bepaalt dat de contractant de kosten voor wegneming verschuldigd is. Als er sprake is van deactiveren (waaronder afdoppen mogelijk te kwalificeren valt), komen die kosten immers voor rekening van contractant staat in dat artikel.
Ad iv
2.24.
Volgens Stedin heeft de GE haar bevoegdheid overschreden door te toetsen of de verwijderkosten classificeren als kosten voor noodzakelijke handelingen. Daarmee heeft zij, volgens Stedin, de facto een oordeel gegeven over de vraag of de algemene voorwaarden in overeenstemming zijn met de Gaswet. De Gaswet vormt immers het kader voor alle handelingen van de netbeheerder en de daarmee gemoeide tarieven. Niet de GE, maar slechts de ACM is bevoegd om te toetsen op de naleving van wettelijke taken. De GE mocht alleen toetsen of de kosten niet evident onredelijk zijn.
2.25.
De kantonrechter herhaalt dat de rechter het advies slechts marginaal dient te toetsen.
De GE heeft geoordeeld wat zij onder noodzakelijke handelingen in de zin van de algemene voorwaarden verstaat. Daaronder verstaat zij zowel verwijderen als afdoppen. Die bevoegdheid komt haar toe. Vervolgens heeft zij getoetst of de kosten voor verwijdering evident onredelijk zijn, en heeft zij het oordeel of de kosten voor afdoppen evident onredelijk zijn, aangehouden. Van het ‘de facto’ een oordeel geven over de vraag of de algemene voorwaarden in overeenstemming zijn met de Gaswet, waarmee de GE haar bevoegdheid zou hebben overschreden, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake.
Ad v
2.26.
Stedin heeft gesteld dat het oordeel van de GE, dat Stedin onzorgvuldig heeft gehandeld door [gedaagde] niet in de gelegenheid te stellen om te opteren voor ‘afdoppen’ haaks staat op eerdere uitspraken van de GE. Stedin heeft ter onderbouwing van dat standpunt meerdere adviezen overgelegd.
2.27.
De kantonrechter toetst het advies marginaal. Het feit dat in andere adviezen tot een andere beoordeling zou zijn gekomen is, wat daar ook van zij, geen argument om tot het oordeel te komen dat het onderhavige advies in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Ad vi
2.28.
Stedin heeft gesteld dat de energietransitie meebrengt dat huishoudens veelvuldig overstappen op alternatieve vormen van energie en dat de ATO daardoor steeds vaker wordt opgezegd. Stedin rekent de verwijderkosten door aan de afnemers die deze kosten veroorzaken. Het oordeel dat deze kosten niet geheel mogen worden doorberekend, leidt ertoe dat een deel van de kosten in feite bij de groep afnemers wordt gelegd die gebruik blijft maken van het gasnetwerk. Aangezien steeds meer huishoudens van het gas af gaan, zal deze last worden gedragen door een steeds kleinere groep. Een dergelijk oordeel doorkruist, volgens Stedin, het kostenveroorzakingsbeginsel, doordat de kosten niet direct kunnen worden doorberekend aan hen die de kosten hebben gemaakt. Stedin heeft de publiekrechtelijke taak dit te voorkomen. De GE heeft in het bindend advies niet onderbouwd waarom de verwijderkosten niet geheel doorberekend mogen worden, in het geval zij tot de conclusie komt dat verwijderen de beste optie is in het licht van haar publiekrechtelijke taak.
2.29.
De kantonrechter overweegt als volgt. Dat een deel van de kosten, door het advies van de GE, in feite bij een groep afnemers zou komen te liggen die gebruik blijft maken van het netwerk, waardoor het kostenveroorzakingsbeginsel zou worden doorkruist, is geen argument dat kan leiden tot het oordeel dat gebondenheid aan het advies in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De GE heeft haar oordeel, dat de kosten van verwijdering niet zonder meer mogen worden doorberekend aan de voormalige afnemer, immers voldoende onderbouwd.
Ad vii
2.30.
Stedin heeft erop gewezen dat de GE in haar bindend advies ten onrechte niet heeft meegewogen dat het bieden van keuzes aan de afnemers, leidt tot hogere kosten voor beide vormen van afsluiten.
2.31.
Herhaald zij dat de kantonrechter het advies slechts marginaal toetst. Zelfs als het bieden van een keuze tot hogere kosten zou leiden, is dat geen reden om de conclusie te trekken dat gebondenheid aan het bindend advies in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De proceskosten
2.32.
Stedin zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil, omdat hij in persoon heeft geprocedeerd.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt Stedin tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Praamstra, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 september 2020.