5.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 3 en 5:
In een
Proces-verbaal van bevindingenhebben verbalisanten onder meer, zakelijk weergeven, het volgende gerelateerd naar aanleiding van het betreden van de woning aan de [adres] te [woonplaats] :
Op 22 mei 2020 zijn wij, verbalisanten, met verdachte de woning aan de [adres] te [woonplaats] binnengegaan. In een nachtkastje op de slaapkamer trof ik, verbalisant [verbalisant] , een tasje aan waarin patronen van een vuurwapen zaten. Later bleek dat het vier patronen betroffen.
In een
Proces-verbaal van bevindingendat onder meer betrekking heeft op aangetroffen goederen tijdens de doorzoeking in voornoemde woning op 22 mei 2020, is onder meer het volgende gerelateerd:
In de achtertuin, onder de struiken ter hoogte van de woonkamer, werd een zilverkleurige revolver aangetroffen.
In een
Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot een nader onderzoek in het kader van de Wet wapens en munitieis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Het wapen betreft een vuurwapen, revolver, merk Smith & Wesson, model 686,
kaliber .357 Magnum. Deze revolver is een voorwerp dat bestemd is om projectielen of stoffen door een loop af te schieten. De werking van deze revolver berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is deze revolver een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De vier scherpe patronen kaliber .38 Special, merk Geco, betreft munitie bestemd
of geschikt om een projectiel door middel van het hierboven omschreven vuurwapen en elk ander scherpschietend vuurwapen kaliber .38 Special en .357 Magnum af te
schieten. Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 aanhef onder 4, gelet
op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
In een
Proces-verbaal van bevindingen ‘Koppeling tussen goednummers en SIN nummers’is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Dit betreft de in beslag genomen vuurwarpen welke is in beslag genomen tijdens de
doorzoeking op de [adres] te [woonplaats] . SIN: AANR0711NL.
Van het vuurwapen zijn middels twee wattenstaafjes sporen veilig gesteld om DNA technisch onderzoek te verrichten, zie proces-verbaal vooronderzoek lab (PL0900-2020158527).
De wattenstaafjes beschikken over de volgende SIN nummers: AAN08194NL & AAN08195NL.
In een ‘
Rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een overtreding van de Wet wapens en munitie in Nigtevecht op 22 mei 2020’ van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is onder meer het volgende geconcludeerd:
Bemonstering AANQ8194NL#01 (revolver AANR0711NL ruwe delen)
Van het DNA in bemonstering AAN08194NL#01 is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen verkregen. Verdachte kan donor zijn van een deel van het DNA in deze Bemonstering.
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Voor het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte en DNA-mengprofiel AANO8194NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonstering AANO8194NL#01 bevat DNA van twee personen;
- de onbekende personen zijn niet onderling of aan verdachte verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAN08194NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Verdachte heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
De vier patronen die op 22 mei 2020 zijn aangetroffen in het nachtkastje heb ik gevonden, vervolgens bewaard en in dat nachtkastje gelegd.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Ten aanzien van feit 3 volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte dit feit heeft bekend en ook geen vrijspraak is bepleit.
In een
Proces-verbaal van bevindingen ‘Zoeking [adres] , ruimte 9 en 12’ is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 3 september 2020 heb ik, verbalisant, deelgenomen aan een huiszoeking op het adres [adres] te [woonplaats] .In de garage op de begane grond is in een stellingkast een bigshopper aangetroffen. In deze tas zaten diverse sjablonen en metalen platen. Ik hoorde dat deze voorwerpen worden gebruikt bij het samenpersen van drugs en er met het sjabloon een kenmerk aan wordt gegeven.
In een
‘Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen’is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Betreft onderzoek aan:
Diverse onderdelen van een vermoedelijke drugspers (persplaten met logo).
Door mij, verbalisant, zijn alle onderdelen indicatief getest op de aanwezigheid van verdovende middelen. De persplaten met logo's en de matrijsdelen testen positief op de aanwezigheid van cocaïne.Dit betreft een onderzoek, uitgevoerd op 5 oktober 2020, naar aangetroffen persplaten te [woonplaats](
de rechtbank begrijp: de woning aan de [adres] te [woonplaats]).
Verdachte heeft (ter zitting) onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik woonde sinds juli 2018 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , ook toen deze woning op 3 september 2020 is doorzocht door de politie. Ik woonde daar met mijn vriendin, verder woonde daar niemand. Ik had een huurcontract met de eigenaar van deze woning voor een bedrag van € 2.700,- per maand.
In een
Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot een warmtebeeldmetingis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 3 augustus 2019 heb ik, verbalisant, met behulp van een thermische camera een warmtebeeldmeting gemaakt van het volgende object: Recreatiepark [recreatiepark] op de [adres] te [woonplaats] , woning [nummer] .
Voornoemd object viel mij, verbalisant, op omdat het, in vergelijking met de omliggende bebouwing, een afwijkend warmtebeeld vertoonde.
In een
Proces-verbaal van bevindingen ‘Aantreffen hennepkwekerij’is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 8 augustus 2019 trof ik in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij aan. Op de bovenverdieping trof ik in de badkamer een zogenoemde cannacutter aan, deze wordt gebruikt voor het afscheiden van henneptoppen van de plant. Daarnaast trof ik twee kweekruimten aan, waarin ik diverse sporen zag die duiden op eerdere hennepkweek in deze ruimte. Zo zag ik diverse hennepresten in de zin van gedroogde plantenbladeren, daarnaast zag ik diverse malen hennepgruis liggen. Bij onderzoek op het perceel zag ik dat de tuinborders c.q. plantenperken waren opgehoogd met potgrond. Tussen de potgrond zag ik een grote hoeveelheid aan perlietkorrels liggen. Deze samenstelling kwam overeen met de samenstelling die ik aantrof in de potten welke in of buiten de kweekruimten stonden in de woning.
Kweekruimte 1 was (onder meer) ingericht met 233 potten met daarin potgrond en perlietkorrels. In kweekruimte 2 waren hennepresten, knipschaartjes, handschoenen, sigarettenpeuken, hennepkweekattributen als lampen en koolstoffilters aanwezig. In de nabij kweekruimte 2 gelegen slaapkamer werden 69 potten aangetroffen met daarin portgrond en perlietkorrels.
Ik, verbalisant, constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten(resten) hennepplanten betroffen. Hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet.
In een
Proces-verbaal van bevindingen ‘aantreffen goederen’is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 8 augustus 2019 heeft er een doorzoeking plaats gevonden in de woning aan de [adres] te [woonplaats] .Er is (onder meer) een plastic tas met daarin henneptoppen aangetroffen.
Getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben mede-eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Vanaf februari 2019 verhuur ik de woning aan [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik heb van hem de huur ontvangen. Vanaf februari 2019 heb ik alleen maar contact gehad met [verdachte] .
Ik vond het gek dat in juli 2019 de sloten waren veranderd. Ik heb toen bij de laatste betaling in juli aan [verdachte] gevraagd waarom hij die sloten had veranderd. Hij gaf aan dat hij allemaal dure spullen in huis had liggen en er meerdere sleutels in omloop waren ook bij zijn vrienden. Hij wilde niet dat iedereen zomaar zijn huis in kon. Dus daarom had hij de sloten vervangen.
Getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben mede-eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . [getuige 1] is mede-eigenaar en doet het beheer van de woning.Van [getuige 1] heb ik
vernomen dat hij contact heeft met [verdachte] als het gaat om aangelegenheden met
betrekking tot de huur van het pand aan de [adres] .
Ik heb printscreens van WhatsApp-gesprekken van [getuige 1] gekregen tussen hem en [verdachte] .
V: In de conversatie staat te lezen dat [getuige 1] een betaling van €3000,- bevestigd. Wat is dit voor bedrag?
A: Huur.
V: Voor welke periode?
A: Ze betalen 1750 euro per maand en ze zijn tot en met augustus bij.
A: Ik heb nog meer conversaties waarin [getuige 1] heeft aangegeven dat de tuin een zooitje is en dat de huurder daar iets aan moet doen(toevoeging rechtbank: bovenaan de printscreen van de betreffende WhatsApp-conversatie staat de datum 14 mei
).
Er zijn nog meer printscreens van conversaties. U ziet hier de meterstanden die [verdachte] naar [getuige 1] heeft gestuurd op 14 mei 2019. Daarnaast ziet u afbeeldingen van de tuin. Nadat [getuige 1] [verdachte] had aangesproken over het feit dat de tuin een rotzooi was. [verdachte] stuurde deze foto’s naar [getuige 1] door om aan te tonen dat de tuin was opgeruimd. Ik weet trouwens nog dat het huis afgelopen december en januari leeg stond. En daarna is hij weer verhuurd aan [A] en [verdachte] .
Het telefoonnummer van [verdachte] is [telefoonnummer] .
Verdachte heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb de woning aan de [adres] te [woonplaats] gehuurd. Met betrekking tot de huur had ik contact met [getuige 1] via WhatsApp. Mijn telefoonnummer waarmee ik dat contact had is [telefoonnummer] .
Bewijsoverwegingen feit 4:
Verdachte heeft ontkend enige wetenschap te hebben gehad van de voorwerpen op de tenlastelegging die bestemd zouden zijn voor het voorbereiden van – kort gezegd – Opiumwetdelicten als bedoeld in artikel 10 (leden 4 en 5) van de Opiumwet.
De rechtbank overweegt dat er op 22 mei 2020 in de woning waarin verdachte woonachtig was, twee sealapparaten en sealbags zijn aangetroffen. Deze zijn toen in beslag genomen. Vervolgens zijn er, ruim drie maanden later, te weten op 3 september 2020, in diezelfde woning vier persmallen aangetroffen die bestemd zouden zijn voor het persen van cocaïneblokken. Ten aanzien van de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat voornoemde voorwerpen – kort gezegd – bestemd waren voor de voorbereiding van Opiumwetdelicten, beantwoordt de rechtbank die vraag ten aanzien van de persmallen met ‘ja’. In het document van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO), dat in het politiedossier is opgenomen (pagina 537 en verder), zijn de benodigde materialen en het compressie-proces van cocaïne beschreven. De aangetroffen persmallen tonen grote gelijkenissen met de persmal die beschreven wordt in het document van het LFO. Dergelijke voorwerpen zijn nodig voor het persen van de (versneden) cocaïne in blokken.
Dat de aangetroffen persmallen die bestemming hadden, blijkt uit het gegeven dat deze positief testten op de aanwezigheid van cocaïne.
Verdachte heeft ontkend enige wetenschap te hebben gehad van de aangetroffen persmallen in de garage van de betreffende woning en heeft aangegeven dat daar ook spullen van de eigenaar van de woning stonden. De suggestie van verdachte dat deze persmallen van de eigenaar van de woning zouden kunnen zijn, wordt weersproken door de verklaring van de makelaar over de oplevering van de woning aan verdachte toen hij de woning ging huren en de foto’s van de verschillende vertrekken waarop (eventueel) eigendommen van de eigenaar staan. Op de foto’s van de garage is geen bigshopper, waarin de persmallen zijn aangetroffen, te zien. De rechtbank leidt hieruit af dat de bigshopper met daarin die persmallen in de garage terecht zijn gekomen nadat verdachte de woning heeft betrokken. Verdachte had als huurder bovendien toegang tot alle vertrekken. De rechtbank houdt het er, gelet op het vorenstaande, voor dat het verdachte is geweest die deze persmallen in de woning heeft gehaald en deze daarmee aanwezig heeft gehad. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door een op de telefoon van verdachte aangetroffen foto van een hydraulische pers, welke foto sterke gelijkenissen vertoond met de hydraulische pers die wordt omschreven in voornoemd document van de LFO. Een hydraulische pers speelt – in combinatie met persmallen als aangetroffen – een rol bij het verpakken van cocaïne.
Op grond van het bovenstaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bevorderings- en voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaïne, zoals hierna onder 6 omschreven.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de sealbags en sealapparaten, die ruim drie maanden eerder zijn aangetroffen en in die zin door de rechtbank als afzonderlijke voorwerpen worden beschouwd, uitdrukkelijk zijn bestemd voor de voorbereiding van een Opiumwetdelict. Evenmin acht de rechtbank wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van die onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverwegingen feit 5:
Verdachte heeft ontkend het betreffende vuurwapen aanwezig te hebben gehad; hij was zich er niet van bewust dat daar een vuurwapen lag en heeft het nooit in handen gehad, aldus verdachte.
De rechtbank schuift die verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Immers, het vuurwapen is aangetroffen in de tuin van de woning die verdachte huurde en waar hij ook al langere tijd woonachtig was met zijn vriendin. Het NFI heeft – onder enkele aannames – geconcludeerd dat het 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering van de ruwe delen van het vuurwapen DNA van verdachte en één willekeurige onbekende persoon bevat dan van twee willekeurige onbekende personen. Voor die conclusie heeft verdachte geen redelijke verklaring kunnen geven. Verdachte heeft suggesties gedaan hoe het wapen daar terechtgekomen zou kunnen zijn, bijvoorbeeld tijdens een eerdere inbraak in zijn woning. Uit het dossier volgt echter dat het vuurwapen goed was onderhouden en niet was aangetast door weersinvloeden. Hieruit leidt de rechtbank af dat het vuurwapen daar niet lang gelegen kan hebben en dat de – verder niet onderbouwde – suggesties van verdachte, bezien in het licht van hetgeen hiervoor al is overwogen, niet geloofwaardig zijn. De rechtbank betrekt verder in haar overwegingen dat verdachte heeft erkend dat hij vier scherpe patronen aanwezig heeft gehad die hij, naar eigen zeggen, heeft gevonden tijdens het uitoefenen van één van zijn hobby’s: magneetvissen. Wat er ook zij van de wijze waarop hij in het bezit zou zijn gekomen van die munitie, uit de bewijsmiddelen volgt in elk geval dat die scherpe patronen geschikt zijn om met het aangetroffen vuurwapen af te vuren.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat hij daar ook over kon beschikken. De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 6 is omschreven.
Bewijsoverwegingen feit 6:
Verdachte heeft dit feit ontkend en onder meer verklaard dat hij tot juli 2018 in de betreffende woning heeft gewoond en nadien geen huur meer voor die woning heeft betaald en ook geen contact meer heeft gehad met de verhuurder over die woning. De rechtbank schuift die verklaring als ongeloofwaardig ter zijde en beschouwt deze verklaring als een kennelijke poging de waarheid te bemantelen. Immers, de verklaringen van de eigenaren van de woning, welke verklaringen elkaar ondersteunen, laten een ander beeld zien. Hieruit volgt dat verdachte de woning nog wel degelijk van hen huurde. Deze verklaringen van de eigenaren wordt bovendien ondersteund door WhatsApp-gesprekken tussen één van die eigenaren en verdachte over de woning. Daarbij gaat het onder meer over het onderhouden van de tuin, het doorgeven van meterstanden en het betalen van huur. Die gesprekken zien op data waarvan verdachte heeft verklaard dat hij al geen bemoeienis meer had met die woning.
De data van die gesprekken liggen echter wel in de kweekcyclus van de in die woning aangetroffen hennepkwekerij. Immers, op 3 augustus 2019 werd er nog een opvallend warmtebeeld waargenomen in die woning, terwijl er tijdens het betreden van die woning op
8 augustus 2019 een hennepkwekerij werd aangetroffen zonder hennepplanten maar wel met – in totaal – 302 potten met potgrond en perlietkorrels, alsmede hennepresten en een tas met henneptoppen. De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat deze hennepkwekerij kort voor het betreden ervan geoogst moet zijn, gelet op het geconstateerde warmtebeeld vijf dagen ervoor. De rechtbank zal uitgaan van één oogst. Het is de rechtbank bekend, zoals ook ter zitting ter sprake kwam, dat een kweekcyclus zo’n tien weken met zich brengt. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat er op 1 juni 2019 is aangevangen met het kweken van hennep in deze woning.
Kenmerkend is dat verdachte in juli 2019 de sloten van de woning heeft veranderd omdat er kostbare dingen stonden, zoals door één van de eigenaren van de woning is verklaard.
De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte kennelijk in die periode zodanige zeggenschap had over deze woning, dat hij ook verantwoordelijk moet worden gehouden voor de in die woning aangetroffen hennepkwekerij. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het gegeven dat uit historische telefoongegevens blijkt dat de telefoon van verdachte in de periode van 11 maart 2019 tot 1 juli 2019 zeer regelmatig heeft aangestraald op zendmasten in de nabije omgeving van de betreffende woning. Verder is er in één van de kweekruimtes een sigarettenpeuk aangetroffen waarop DNA is aangetroffen dan afkomstig kan zijn van verdachte.
Zoals de rechtbank ter zake van feit 1 en 2 al heeft overwogen, zijn er onvoldoende aanwijzingen dat verdachte in de periode vanaf 3 augustus 2019 in de woning is geweest. Nu aannemelijk is dat de hennepkwekerij tussen 3 en 9 augustus 2019 is geoogst, moet dit oogsten dus door een ander of anderen dan de verdachte zijn gebeurd. Gelet op de zeggenschap die verdachte – als huurder en als degene die de sloten had veranderd – had over de woning moet er sprake zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en die ander(en).
De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 6 is omschreven.