ECLI:NL:RBMNE:2020:5669

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
31 december 2020
Zaaknummer
16/204054-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 33-jarige man voor drugsdelicten en wapenbezit met vrijspraak voor cocaïne

Op 31 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 33-jarige man, geboren in Albanië, die werd beschuldigd van verschillende drugsdelicten en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in zijn woning in Nigtevecht persmallen voor het persen van cocaïne en een vuurwapen met munitie voorhanden had. Daarnaast werd bewezen geacht dat hij in een gehuurde vakantiewoning in Zeewolde een hennepkwekerij had. De verdachte werd echter vrijgesproken van de beschuldigingen met betrekking tot cocaïne die in de vakantiewoning waren aangetroffen, omdat niet bewezen kon worden dat hij betrokken was bij die voorwerpen op het moment van de ontdekking. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de aangetroffen cocaïne en de bijbehorende benodigdheden, aangezien hij niet in de woning aanwezig was op het moment van de ontdekking en er andere personen gebruik maakten van de woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor de bewezen feiten, waaronder het voorhanden hebben van munitie en het telen van hennepplanten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van drugshandel en wapenbezit in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/204054-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
,
geboren op [1987] te [geboorteplaats ] (Albanië),
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op of omstreeks 9 augustus 2019 te Zeewolde, al dan niet met anderen, opzettelijk 667 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
feit 2:in de periode van 1 februari 2019 tot en met 9 augustus 2019 te [woonplaats] , met (een) ander(en), een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (met betrekking tot cocaïne) heeft voorbereid in een pand aan de [adres] , daartoe opzettelijk diverse voorwerpen voorhanden heeft / hebben gehad waarvan verdachte (en/of zijn mededader(s)) wist(en) dat die voorwerpen (te weten hoeveelheden boorzuur, manitol, lidocaïne, coffeïne, vervuilde aceton met cocaïne, aceton, gasmasker, materialen bestemd voor het persen van cocaïneblokken, verwarmingselement, weegschaal, filtreerpapier, vacumeermachine, teil met zeven) bestemd waren tot het plegen van die Opiumwetdelicten;
feit 3:op 22 mei 2020 te Nigtevecht munitie (4 scherpe patronen) van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 4:in de periode van 22 mei 2020 tot en met 3 september 2020 in [woonplaats] , met (een) ander(en), een feit als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (met betrekking tot cocaïne) heeft voorbereid in/bij een woning aan de [adres] ), daartoe opzettelijk diverse voorwerpen (te weten vier persmallen ten behoeve van het persen van cocaïneblokken, twee sealapparaten en sealbags) voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat deze voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die delict(en);
feit 5:op 22 mei 2020 te Nigtevecht een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie (een revolver, merk Smith & Wesson) voorhanden heeft gehad;
feit 6:in de periode van 1 maart 2019 tot en met 8 augustus 2019 te [woonplaats] (in een pand aan de [adres] ), al dan niet met (een) ander(en), opzettelijk 302 hennepplanten heeft geteeld dan wel aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK FEITEN 1 EN 2

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de samenhang tussen de feiten 1 en 2 zal de rechtbank deze feiten hierna gezamenlijk bespreken.
De rechtbank stelt vast dat er op 8 augustus 2019 cocaïne is aangetroffen in de betreffende woning (feit 1) alsmede een groot aantal voorwerpen die – in onderling verband en samenhang bezien – duidelijk bestemd zijn voor het voorbereiden van Opiumwetdelicten zoals onder 2 ten laste is gelegd. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte hierbij strafbare betrokkenheid heeft gehad.
Naast hetgeen op 8 augustus 2019 is aangetroffen in de woning, hebben enkele ambtenaren van politie op 5 augustus 2019 door het raam van de woning gekeken, waarbij zij toen een trolley hebben gezien waarvan de bovenste bak was gevuld met een witkleurige poederachtige substantie. Zij vermoedden dat het drugs betrof. Dit betreft derhalve een relatief korte tijdspanne – te weten tussen 5 en 8 augustus 2019 – waarbinnen waarnemingen zijn gedaan omtrent de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De wijze waarop de voorwerpen zijn aangetroffen – samen in een doos – maakt ook dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat die voorwerpen al vóór 5 augustus 2019 in de woning aanwezig waren of dat daarmee in die woning handelingen zijn verricht. In de dagen voor 5 augustus 2019 hebben verbalisanten weliswaar nog onopvallend gepost bij de woning, maar toen zijn geen bijzonderheden waargenomen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte in de periode van 5 augustus tot en met 8 augustus 2019 in of (na)bij de woning is gezien dan wel aangetroffen. Blijkens een door de raadsman overgelegd vliegticket is verdachte op 6 augustus 2019 van Ibiza naar Nederland gevlogen. Derhalve was verdachte naar alle waarschijnlijkheid op 5 augustus 2019 niet bij de woning en ook zijn er geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte in de periode van 6 augustus 2019 tot en met 8 augustus 2019 bij de woning is geweest. Daar komt bij dat er diverse – met namen genoemde – andere personen in het dossier naar voren komen die op regelmatige basis gebruik maakten van – dan wel zich ophielden bij – deze woning. Het ontbreekt in het politiedossier echter aan een verklaring van deze personen.
Hoewel verdachte (zoals zal blijken uit de latere overwegingen in dit vonnis) duidelijk als huurder met deze woning in verband kan worden gebracht, ook gedurende een langere tijd dan verdachte zelf heeft willen toegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte gedurende die korte tijdspanne van 5 augustus 2019 tot en met 8 augustus 2019 – al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met anderen – betrokken was bij de feiten 1 en 2. Dat hij al dan niet op afstand een sturende rol had en/of wist wat zich in voornoemde korte periode in de woning afspeelde met betrekking tot de feiten 1 en 2 kan uit het dossier niet worden opgemaakt. Aan de officier van justitie moet worden toegegeven dat er diverse verdachte omstandigheden zijn die (mede) in de richting van verdachte wijzen, maar het ontbreekt aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS FEITEN 3 TOT EN MET 6

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 3 tot en met 6 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voorts vrijspraak bepleit van het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde. Het betoog van de raadsman komt er in de kern op neer dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte deze feiten heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van de feiten 3 en 5:
In een
Proces-verbaal van bevindingenhebben verbalisanten onder meer, zakelijk weergeven, het volgende gerelateerd naar aanleiding van het betreden van de woning aan de [adres] te [woonplaats] :
Op 22 mei 2020 zijn wij, verbalisanten, met verdachte de woning aan de [adres] te [woonplaats] binnengegaan. In een nachtkastje op de slaapkamer trof ik, verbalisant [verbalisant] , een tasje aan waarin patronen van een vuurwapen zaten. Later bleek dat het vier patronen betroffen. [2]
In een
Proces-verbaal van bevindingendat onder meer betrekking heeft op aangetroffen goederen tijdens de doorzoeking in voornoemde woning op 22 mei 2020, is onder meer het volgende gerelateerd:
In de achtertuin, onder de struiken ter hoogte van de woonkamer, werd een zilverkleurige revolver aangetroffen. [3]
In een
Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot een nader onderzoek in het kader van de Wet wapens en munitieis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Het wapen betreft een vuurwapen, revolver, merk Smith & Wesson, model 686,
kaliber .357 Magnum. Deze revolver is een voorwerp dat bestemd is om projectielen of stoffen door een loop af te schieten. De werking van deze revolver berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is deze revolver een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [4]
De vier scherpe patronen kaliber .38 Special, merk Geco, betreft munitie bestemd
of geschikt om een projectiel door middel van het hierboven omschreven vuurwapen en elk ander scherpschietend vuurwapen kaliber .38 Special en .357 Magnum af te
schieten. Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 aanhef onder 4, gelet
op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. [5]
In een
Proces-verbaal van bevindingen ‘Koppeling tussen goednummers en SIN nummers’is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Dit betreft de in beslag genomen vuurwarpen welke is in beslag genomen tijdens de
doorzoeking op de [adres] te [woonplaats] . SIN: AANR0711NL.
Van het vuurwapen zijn middels twee wattenstaafjes sporen veilig gesteld om DNA technisch onderzoek te verrichten, zie proces-verbaal vooronderzoek lab (PL0900-2020158527).
De wattenstaafjes beschikken over de volgende SIN nummers: AAN08194NL & AAN08195NL. [6]
In een ‘
Rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een overtreding van de Wet wapens en munitie in Nigtevecht op 22 mei 2020’ van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is onder meer het volgende geconcludeerd:
Bemonstering AANQ8194NL#01 (revolver AANR0711NL ruwe delen)
Van het DNA in bemonstering AAN08194NL#01 is een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen verkregen. Verdachte kan donor zijn van een deel van het DNA in deze Bemonstering. [7]
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Voor het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van verdachte en DNA-mengprofiel AANO8194NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
- bemonstering AANO8194NL#01 bevat DNA van twee personen;
- de onbekende personen zijn niet onderling of aan verdachte verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte en één willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AAN08194NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [8]
Verdachte heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
De vier patronen die op 22 mei 2020 zijn aangetroffen in het nachtkastje heb ik gevonden, vervolgens bewaard en in dat nachtkastje gelegd. [9]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Ten aanzien van feit 3 volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte dit feit heeft bekend en ook geen vrijspraak is bepleit.
Ten aanzien van feit 4:
In een
Proces-verbaal van bevindingen ‘Zoeking [adres] , ruimte 9 en 12’ is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 3 september 2020 heb ik, verbalisant, deelgenomen aan een huiszoeking op het adres [adres] te [woonplaats] . [10] In de garage op de begane grond is in een stellingkast een bigshopper aangetroffen. In deze tas zaten diverse sjablonen en metalen platen. Ik hoorde dat deze voorwerpen worden gebruikt bij het samenpersen van drugs en er met het sjabloon een kenmerk aan wordt gegeven. [11]
In een
‘Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen’is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Betreft onderzoek aan:
Diverse onderdelen van een vermoedelijke drugspers (persplaten met logo).
Door mij, verbalisant, zijn alle onderdelen indicatief getest op de aanwezigheid van verdovende middelen. De persplaten met logo's en de matrijsdelen testen positief op de aanwezigheid van cocaïne. [12] Dit betreft een onderzoek, uitgevoerd op 5 oktober 2020, naar aangetroffen persplaten te [woonplaats] [13] (
de rechtbank begrijp: de woning aan de [adres] te [woonplaats]).
Verdachte heeft (ter zitting) onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik woonde sinds juli 2018 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , ook toen deze woning op 3 september 2020 is doorzocht door de politie. Ik woonde daar met mijn vriendin, verder woonde daar niemand. Ik had een huurcontract met de eigenaar van deze woning voor een bedrag van € 2.700,- per maand.
Ten aanzien van feit 6:
In een
Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot een warmtebeeldmetingis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 3 augustus 2019 heb ik, verbalisant, met behulp van een thermische camera een warmtebeeldmeting gemaakt van het volgende object: Recreatiepark [recreatiepark] op de [adres] te [woonplaats] , woning [nummer] .
Voornoemd object viel mij, verbalisant, op omdat het, in vergelijking met de omliggende bebouwing, een afwijkend warmtebeeld vertoonde. [14]
In een
Proces-verbaal van bevindingen ‘Aantreffen hennepkwekerij’is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 8 augustus 2019 trof ik in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij aan. Op de bovenverdieping trof ik in de badkamer een zogenoemde cannacutter aan, deze wordt gebruikt voor het afscheiden van henneptoppen van de plant. Daarnaast trof ik twee kweekruimten aan, waarin ik diverse sporen zag die duiden op eerdere hennepkweek in deze ruimte. Zo zag ik diverse hennepresten in de zin van gedroogde plantenbladeren, daarnaast zag ik diverse malen hennepgruis liggen. Bij onderzoek op het perceel zag ik dat de tuinborders c.q. plantenperken waren opgehoogd met potgrond. Tussen de potgrond zag ik een grote hoeveelheid aan perlietkorrels liggen. Deze samenstelling kwam overeen met de samenstelling die ik aantrof in de potten welke in of buiten de kweekruimten stonden in de woning. [15]
Kweekruimte 1 was (onder meer) ingericht met 233 potten met daarin potgrond en perlietkorrels. In kweekruimte 2 waren hennepresten, knipschaartjes, handschoenen, sigarettenpeuken, hennepkweekattributen als lampen en koolstoffilters aanwezig. In de nabij kweekruimte 2 gelegen slaapkamer werden 69 potten aangetroffen met daarin portgrond en perlietkorrels. [16]
Ik, verbalisant, constateerde, gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm, en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten(resten) hennepplanten betroffen. Hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet. [17]
In een
Proces-verbaal van bevindingen ‘aantreffen goederen’is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 8 augustus 2019 heeft er een doorzoeking plaats gevonden in de woning aan de [adres] te [woonplaats] . [18] Er is (onder meer) een plastic tas met daarin henneptoppen aangetroffen. [19]
Getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben mede-eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Vanaf februari 2019 verhuur ik de woning aan [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte). Ik heb van hem de huur ontvangen. Vanaf februari 2019 heb ik alleen maar contact gehad met [verdachte] .
Ik vond het gek dat in juli 2019 de sloten waren veranderd. Ik heb toen bij de laatste betaling in juli aan [verdachte] gevraagd waarom hij die sloten had veranderd. Hij gaf aan dat hij allemaal dure spullen in huis had liggen en er meerdere sleutels in omloop waren ook bij zijn vrienden. Hij wilde niet dat iedereen zomaar zijn huis in kon. Dus daarom had hij de sloten vervangen. [20]
Getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben mede-eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats] . [getuige 1] is mede-eigenaar en doet het beheer van de woning. [21] Van [getuige 1] heb ik
vernomen dat hij contact heeft met [verdachte] als het gaat om aangelegenheden met
betrekking tot de huur van het pand aan de [adres] . [22]
Ik heb printscreens van WhatsApp-gesprekken van [getuige 1] gekregen tussen hem en [verdachte] .
V: In de conversatie staat te lezen dat [getuige 1] een betaling van €3000,- bevestigd. Wat is dit voor bedrag?
A: Huur.
V: Voor welke periode?
A: Ze betalen 1750 euro per maand en ze zijn tot en met augustus bij. [23]
A: Ik heb nog meer conversaties waarin [getuige 1] heeft aangegeven dat de tuin een zooitje is en dat de huurder daar iets aan moet doen [24] (toevoeging rechtbank: bovenaan de printscreen van de betreffende WhatsApp-conversatie staat de datum 14 mei
).
Er zijn nog meer printscreens van conversaties. U ziet hier de meterstanden die [verdachte] naar [getuige 1] heeft gestuurd op 14 mei 2019. Daarnaast ziet u afbeeldingen van de tuin. Nadat [getuige 1] [verdachte] had aangesproken over het feit dat de tuin een rotzooi was. [verdachte] stuurde deze foto’s naar [getuige 1] door om aan te tonen dat de tuin was opgeruimd. Ik weet trouwens nog dat het huis afgelopen december en januari leeg stond. En daarna is hij weer verhuurd aan [A] en [verdachte] . [25]
Het telefoonnummer van [verdachte] is [telefoonnummer] . [26]
Verdachte heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb de woning aan de [adres] te [woonplaats] gehuurd. Met betrekking tot de huur had ik contact met [getuige 1] via WhatsApp. Mijn telefoonnummer waarmee ik dat contact had is [telefoonnummer] . [27]
Bewijsoverwegingen feit 4:
Verdachte heeft ontkend enige wetenschap te hebben gehad van de voorwerpen op de tenlastelegging die bestemd zouden zijn voor het voorbereiden van – kort gezegd – Opiumwetdelicten als bedoeld in artikel 10 (leden 4 en 5) van de Opiumwet.
De rechtbank overweegt dat er op 22 mei 2020 in de woning waarin verdachte woonachtig was, twee sealapparaten en sealbags zijn aangetroffen. Deze zijn toen in beslag genomen. Vervolgens zijn er, ruim drie maanden later, te weten op 3 september 2020, in diezelfde woning vier persmallen aangetroffen die bestemd zouden zijn voor het persen van cocaïneblokken. Ten aanzien van de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat voornoemde voorwerpen – kort gezegd – bestemd waren voor de voorbereiding van Opiumwetdelicten, beantwoordt de rechtbank die vraag ten aanzien van de persmallen met ‘ja’. In het document van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO), dat in het politiedossier is opgenomen (pagina 537 en verder), zijn de benodigde materialen en het compressie-proces van cocaïne beschreven. De aangetroffen persmallen tonen grote gelijkenissen met de persmal die beschreven wordt in het document van het LFO. Dergelijke voorwerpen zijn nodig voor het persen van de (versneden) cocaïne in blokken.
Dat de aangetroffen persmallen die bestemming hadden, blijkt uit het gegeven dat deze positief testten op de aanwezigheid van cocaïne.
Verdachte heeft ontkend enige wetenschap te hebben gehad van de aangetroffen persmallen in de garage van de betreffende woning en heeft aangegeven dat daar ook spullen van de eigenaar van de woning stonden. De suggestie van verdachte dat deze persmallen van de eigenaar van de woning zouden kunnen zijn, wordt weersproken door de verklaring van de makelaar over de oplevering van de woning aan verdachte toen hij de woning ging huren en de foto’s van de verschillende vertrekken waarop (eventueel) eigendommen van de eigenaar staan. Op de foto’s van de garage is geen bigshopper, waarin de persmallen zijn aangetroffen, te zien. De rechtbank leidt hieruit af dat de bigshopper met daarin die persmallen in de garage terecht zijn gekomen nadat verdachte de woning heeft betrokken. Verdachte had als huurder bovendien toegang tot alle vertrekken. De rechtbank houdt het er, gelet op het vorenstaande, voor dat het verdachte is geweest die deze persmallen in de woning heeft gehaald en deze daarmee aanwezig heeft gehad. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door een op de telefoon van verdachte aangetroffen foto van een hydraulische pers, welke foto sterke gelijkenissen vertoond met de hydraulische pers die wordt omschreven in voornoemd document van de LFO. Een hydraulische pers speelt – in combinatie met persmallen als aangetroffen – een rol bij het verpakken van cocaïne.
Op grond van het bovenstaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan bevorderings- en voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaïne, zoals hierna onder 6 omschreven.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de sealbags en sealapparaten, die ruim drie maanden eerder zijn aangetroffen en in die zin door de rechtbank als afzonderlijke voorwerpen worden beschouwd, uitdrukkelijk zijn bestemd voor de voorbereiding van een Opiumwetdelict. Evenmin acht de rechtbank wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom ten aanzien van die onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverwegingen feit 5:
Verdachte heeft ontkend het betreffende vuurwapen aanwezig te hebben gehad; hij was zich er niet van bewust dat daar een vuurwapen lag en heeft het nooit in handen gehad, aldus verdachte.
De rechtbank schuift die verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Immers, het vuurwapen is aangetroffen in de tuin van de woning die verdachte huurde en waar hij ook al langere tijd woonachtig was met zijn vriendin. Het NFI heeft – onder enkele aannames – geconcludeerd dat het 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering van de ruwe delen van het vuurwapen DNA van verdachte en één willekeurige onbekende persoon bevat dan van twee willekeurige onbekende personen. Voor die conclusie heeft verdachte geen redelijke verklaring kunnen geven. Verdachte heeft suggesties gedaan hoe het wapen daar terechtgekomen zou kunnen zijn, bijvoorbeeld tijdens een eerdere inbraak in zijn woning. Uit het dossier volgt echter dat het vuurwapen goed was onderhouden en niet was aangetast door weersinvloeden. Hieruit leidt de rechtbank af dat het vuurwapen daar niet lang gelegen kan hebben en dat de – verder niet onderbouwde – suggesties van verdachte, bezien in het licht van hetgeen hiervoor al is overwogen, niet geloofwaardig zijn. De rechtbank betrekt verder in haar overwegingen dat verdachte heeft erkend dat hij vier scherpe patronen aanwezig heeft gehad die hij, naar eigen zeggen, heeft gevonden tijdens het uitoefenen van één van zijn hobby’s: magneetvissen. Wat er ook zij van de wijze waarop hij in het bezit zou zijn gekomen van die munitie, uit de bewijsmiddelen volgt in elk geval dat die scherpe patronen geschikt zijn om met het aangetroffen vuurwapen af te vuren.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat hij daar ook over kon beschikken. De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 6 is omschreven.
Bewijsoverwegingen feit 6:
Verdachte heeft dit feit ontkend en onder meer verklaard dat hij tot juli 2018 in de betreffende woning heeft gewoond en nadien geen huur meer voor die woning heeft betaald en ook geen contact meer heeft gehad met de verhuurder over die woning. De rechtbank schuift die verklaring als ongeloofwaardig ter zijde en beschouwt deze verklaring als een kennelijke poging de waarheid te bemantelen. Immers, de verklaringen van de eigenaren van de woning, welke verklaringen elkaar ondersteunen, laten een ander beeld zien. Hieruit volgt dat verdachte de woning nog wel degelijk van hen huurde. Deze verklaringen van de eigenaren wordt bovendien ondersteund door WhatsApp-gesprekken tussen één van die eigenaren en verdachte over de woning. Daarbij gaat het onder meer over het onderhouden van de tuin, het doorgeven van meterstanden en het betalen van huur. Die gesprekken zien op data waarvan verdachte heeft verklaard dat hij al geen bemoeienis meer had met die woning.
De data van die gesprekken liggen echter wel in de kweekcyclus van de in die woning aangetroffen hennepkwekerij. Immers, op 3 augustus 2019 werd er nog een opvallend warmtebeeld waargenomen in die woning, terwijl er tijdens het betreden van die woning op
8 augustus 2019 een hennepkwekerij werd aangetroffen zonder hennepplanten maar wel met – in totaal – 302 potten met potgrond en perlietkorrels, alsmede hennepresten en een tas met henneptoppen. De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat deze hennepkwekerij kort voor het betreden ervan geoogst moet zijn, gelet op het geconstateerde warmtebeeld vijf dagen ervoor. De rechtbank zal uitgaan van één oogst. Het is de rechtbank bekend, zoals ook ter zitting ter sprake kwam, dat een kweekcyclus zo’n tien weken met zich brengt. De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat er op 1 juni 2019 is aangevangen met het kweken van hennep in deze woning.
Kenmerkend is dat verdachte in juli 2019 de sloten van de woning heeft veranderd omdat er kostbare dingen stonden, zoals door één van de eigenaren van de woning is verklaard.
De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte kennelijk in die periode zodanige zeggenschap had over deze woning, dat hij ook verantwoordelijk moet worden gehouden voor de in die woning aangetroffen hennepkwekerij. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het gegeven dat uit historische telefoongegevens blijkt dat de telefoon van verdachte in de periode van 11 maart 2019 tot 1 juli 2019 zeer regelmatig heeft aangestraald op zendmasten in de nabije omgeving van de betreffende woning. Verder is er in één van de kweekruimtes een sigarettenpeuk aangetroffen waarop DNA is aangetroffen dan afkomstig kan zijn van verdachte.
Zoals de rechtbank ter zake van feit 1 en 2 al heeft overwogen, zijn er onvoldoende aanwijzingen dat verdachte in de periode vanaf 3 augustus 2019 in de woning is geweest. Nu aannemelijk is dat de hennepkwekerij tussen 3 en 9 augustus 2019 is geoogst, moet dit oogsten dus door een ander of anderen dan de verdachte zijn gebeurd. Gelet op de zeggenschap die verdachte – als huurder en als degene die de sloten had veranderd – had over de woning moet er sprake zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en die ander(en).
De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 6 is omschreven.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
3op 22 mei 2020 te Nigtevecht munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 scherpe patronen, merk Geco van het kaliber .38 Special, voorhanden heeft gehad;
4op 3 september 2020 in [woonplaats] , in een woning aan de [adres] ,om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, teweten (telkens) opzettelijk verwerken van cocaïne, althans een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist datzij bestemd waren tot het plegen van dat delict, immers heeft verdachte op voornoemde datum en in voornoemde pleegplaats (in een woning aan de [adres] ) voorhanden gehad:- vier persmallen ten behoeve van het persen van cocaïneblokken;
5op 22 mei 2020 te Nigtevecht een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Smith & Wesson, model 686, kaliber .357 Magnum, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeft gehad;
6in de periode van 1 juni 2019 tot en met 8 augustus 2019 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk 302 hennepplanten heeft geteeld in een pand aan de [adres] , zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 3, 4, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 4:
een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en/of bevorderen, door voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wet;
Ten aanzien van feit 6:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij alleen ter zake van het vuurwapenbezit al een gevangenisstraf van een jaar op zijn plaats vindt, gelet op het gevaar dat daarvan uitgaat.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – gelet op de bepleite vrijspraken, en onder verwijzing naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen – betoogd dat er in elk geval geen langere gevangenisstraf opgelegd dient te worden dan verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft in het verlengde daarvan verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, nu artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte had op de dag van zijn aanhouding vier persmallen ten behoeve van het persen van cocaïneblokken voorhanden. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen van een delict als bedoeld in artikel 10 (lid 4) van de Opiumwet. Voorts heeft verdachte zich samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan – kort gezegd – hennepteelt.
De teelt en handel in drugs wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze middelen. Aldus handelend heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Feiten als deze brengen bovendien onrust in de samenleving met zich mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.
Verder heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad en was hij bovendien in het bezit van scherpe patronen die met het betreffende vuurwapen verschoten kunnen worden.
Vuurwapens leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op omdat het bezit van een vuurwapen te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Het afvuren van een vuurwapen heeft meestal ernstig lichamelijk letsel of de dood tot gevolg. Alleen al het tonen van een vuurwapen leidt tot grote angst van degenen die ermee geconfronteerd worden. Daarom zijn vuurwapens bij uitstek geschikt om overvallen en berovingen te plegen en worden zij in het criminele circuit ook regelmatig gebruikt voor het plegen van dat soort feiten en afrekeningen. Het bezit van dergelijke wapens is dan ook onaanvaardbaar. De rechtbank is van oordeel dat vanwege toenemend wapengebruik in de samenleving tegen illegaal wapenbezit streng moet worden opgetreden. De rechtbank houdt hier dan ook in strafverzwarende zin rekening mee.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook acht geslagen opeen uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte d.d. 9 november 2020 in Nederland alsmede een uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte in Duitsland d.d. 17 december 2020, waaruit volgt dat verdachte in Nederland en Duitsland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Op te leggen straf
De rechtbank is, gelet op de aard en ernst van de feiten, van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf passend en geboden is. Van de op te leggen gevangenisstraf dient een afschrikwekkend effect uit te gaan, zodat ook voor anderen duidelijk is dat op het plegen van dergelijke ernstige feiten wordt gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf acht geslagen op die LOVS-oriëntatiepunten en stelt vast dat voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie III sub I de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden als uitgangspunt wordt genomen. De rechtbank stelt voorop dat dit een vertrekpunt van denken is. Nu verdachte ook de beschikking had over scherpe patronen, en derhalve een schietklaar te maken vuurwapen voorhanden heeft gehad, alsmede gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank voor het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie reeds een gevangenisstraf van 6 maanden op zijn plaats.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd ten aanzien van de bewezenverklaarde Opiumwetdelicten. Alles tezamen genomen acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van in totaal 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Dit is een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de feiten 1 en 2.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder 3, 4, 5 en 6 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 3, 4, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mr. A.W.M. van Hoof en
mr. N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 december 2020.
Mrs. Van Hoof en Laanstra zijn buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 augustus 2019 te Zeewolde, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 667 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot
en met 9 augustus 2019 in [woonplaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in een pand aan de
[adres] , huisje [nummer] ), om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van
artikel 10 van de Opiumwet, te weten het (telkens) binnen of buiten het
grondgebied van Nederland brengen en/of (telkens) opzettelijk bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
vervaardigen brengen van cocaïne, althans een of meer hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, opzettelijk voorwerpen
en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren
tot het plegen van het/die delict(en), immers, heeft/hebben hij, verdachte, en/of
(een of meer van) zijn mededader(s) in voornoemde periode en in voornoemde
pleegplaats (in een pand aan de [adres] , huisje [nummer] ) voorhanden gehad:
- (ongeveer) 800 gram, althans een hoeveelheid, boorzuur en/of
- (ongeveer) 774 gram, althans een hoeveelheid, manitol en/of
- (ongeveer) 795 gram, althans een hoeveelheid, lidocaïne en/of
- (ongeveer) 957 gram, althans een hoeveelheid, coffeïne en/of
- een 5 liter jerrycan met daarin vervuilde aceton met cocaïne en/of
- en 5 liter blik met daarin aceton en/of
- een gasmasker en/of
- een aluminium frame t.b.v. het persen van cocaïneblokken en/of
- een potkrik t.b.v. het persen van cocaïneblokken en/of
- twee persmallen, voorzien van het Apple logo en de cijfers 666, t.b.v. het persen
van cocaïneblokken en/of;
- een verwarmingselement en/of
- een weegschaal en/of
- filtreerpapier en/of
- een vacumeermachine en/of
- een teil met zeven;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 11b lid 1
Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
3
hij, op of omstreeks 22 mei 2020 te Nigtevecht, gemeente Stichtse Vecht, munitie
van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 scherpe patronen,
merk Geco van het kaliber .38 Special, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
4
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 22 mei 2020 tot en
met 3 september 2020 in [woonplaats] (gemeente Stichtse Vecht), in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(in/bij een woning aan de [adres] ),
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het (telkens) binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen
en/of (telkens) opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen brengen van cocaïne, althans een of
meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
opzettelijk voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of
andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte
en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat
zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en), immers,
heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) in
voornoemde periode en in voornoemde pleegplaats (in/bij een woning aan de
) voorhanden gehad:
- vier persmallen t.b.v. het persen van cocaïneblokken en/of
- twee sealapparaten en/of
- sealbags;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 11b lid 1
Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet )
5
hij, op of omstreeks 22 mei 2020 te Nigtevecht, gemeente Stichtse Vecht, een
wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een
revolver, van het merk Smith & Wesson, model 686, kaliber .357 Magnum, zijnde
een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden
heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
6
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en
met 8 augustus 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de
[adres] ) een hoeveelheid hennep, namelijk 302 hennepplanten en/of
delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 november 2020, genummerd PL0900-2019237685, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 578. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 275 en 276.
3.Pagina 284.
4.Pagina 316.
5.Pagina’s 316 en 317.
6.Pagina 442
7.Pagina 393.
8.Pagina 393.
9.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 18 december 2020 (zie proces-verbaal van die zitting).
10.Pagina 243.
11.Pagina 244.
12.Pagina 577.
13.Pagina 458.
14.Pagina 93.
15.Pagina’s 141 en 142.
16.Pagina 143.
17.Pagina 143.
18.Pagina 103.
19.Pagina 121.
20.Pagina 87.
21.Pagina 58.
22.Pagina 60.
23.Pagina 63.
24.Pagina 64.
25.Pagina 65.
26.Pagina 66.
27.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 18 december 2020 (zie proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting).