ECLI:NL:RBMNE:2020:5660

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
16-108930-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten

Op 29 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1992 te Polen, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het stelen van een televisie van [slachtoffer 1] op 18 april 2020 in Zeewolde, waarbij geweld is gebruikt. De verdachte heeft de televisie weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Tijdens de worsteling met het slachtoffer is deze meerdere keren gevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de televisie heeft meegenomen, ondanks de protesten van het slachtoffer.

Daarnaast heeft de verdachte op 19 april 2020 opzettelijk brand gesticht aan het chalet van [slachtoffer 1], waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand is ontstaan door het gebruik van een brandbare vloeistof, vermoedelijk benzine, die door de verdachte is uitgegoten en in brand is gestoken. Getuigen hebben verklaard dat de verdachte kort voor de brand het chalet heeft verlaten, wat de rechtbank als bewijs heeft meegenomen in haar oordeel.

De rechtbank heeft de verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht en heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft geen bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijke strafdeel, gezien de ontkennende houding van de verdachte en het gebrek aan advies van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16-108930-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] (Polen),
gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 juli 2020, 22 september 2020 en 15 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J. Zevenboom, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 18 april 2020 in Zeewolde door middel van geweld een televisie, die toebehoorde aan
[slachtoffer 1] , heeft weggenomen.
feit 2
op 19 april 2020 in Zeewolde, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan het chalet nr. [nummeraanduiding 1] gelegen aan de [adres] , en daarvan gemeen gevaar voor dat chalet en/of de zich in dat chalet bevindende goederen en/of levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, aangezien het procesdossier vrijwel volledig bestaat uit warrige verklaringen waarvan het onduidelijk is of getuigen uit eigen waarneming verklaren of van horen zeggen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1] feit 1
Getuige [slachtoffer 1] verklaart dat hij een televisie had gekocht van een man die terug ging naar Polen, die man had geld nodig. [2] Zaterdag (de rechtbank begrijpt: 18 april 2020) kwam [voornaam van verdachte] , een lange man, bij hem in het huisje. Hij zei dat de televisie van zijn vriend was. Getuige zei dat hij deze had gekocht. [voornaam van verdachte] wilde deze televisie pakken en meenemen. Er ontstond een worsteling, getuige is drie keer gevallen. [voornaam van verdachte] heeft de televisie meegenomen.
In een proces-verbaal van bevindingen [3] wordt onder meer gerelateerd dat getuige [slachtoffer 1] tegenover de verbalisanten heeft verklaard dat hij bij de worsteling klappen op zijn hoofd heeft gehad.
Getuige [slachtoffer 2] verklaart dat hij met [voornaam van slachtoffer 1] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) een biertje zat te drinken. [4] Ineens kwam die man binnen. Hij wilde de televisie meenemen. Het was een lange man, volgens hem heette hij [voornaam van verdachte] . Hij kwam binnen en liep meteen naar de televisie. [voornaam van slachtoffer 1] protesteerde hier meteen tegen, er ontstond een worsteling. [voornaam van slachtoffer 1] is geslagen en gevallen. Die man, [voornaam van verdachte] , heeft de televisie meegenomen en zei dat deze van zijn vriend is. Zij hebben toen meteen gebeld met een vrouwelijke coördinator. Zij heeft meteen de beveiliging van het park gebeld. De beveiliging kwam meteen naar hen toegereden en zij zijn op zoek gegaan naar de gestolen televisie.
Getuige [getuige 1] verklaart dat er eerder op de avond een ruzie was geweest tussen een bewoner van chalet [nummeraanduiding 1] en een bewoner van chalet [nummeraanduiding 2] . Hij vertelde dat deze ruzie zou
gaan om een televisie. [5] Verbalisant vroeg aan getuige [voornaam van getuige 1]
(de rechtbank begrijpt: [getuige 1] )wie de persoon was die eerder op de avond ruzie had gehad met de bewoners van chalet [nummeraanduiding 1] . [6]
Hij hoorde hem vertellen dat de persoon woonde in chalet [nummeraanduiding 2] . Getuige liet hem een foto zien op zijn telefoon. Op deze foto zag de verbalisant de naam [verdachte] staan. Tevens zag hij hierbij het chaletnummer [nummeraanduiding 2] vermeld staan.
Getuige [getuige 1] verklaart dat de mensen van nummer [nummeraanduiding 1] spraken met zijn collega [voornaam van getuige 2] . [7] Ze vertelden dat [voornaam van verdachte] een tv had gestolen. [voornaam van getuige 2] ging met hem naar huisnummer [nummeraanduiding 2] . Hier woont [voornaam van verdachte] . In het huisje vonden zij [voornaam van verdachte] met die tv. Zij vroegen aan de mensen die in het huisje waren van wie die tv was. Ze zeiden dat die tv van niemand was. In het huisje waren [voornaam van verdachte] en twee collega’s van [voornaam van verdachte] . Getuige heeft de tv meegenomen en teruggebracht naar de bewoners van [nummeraanduiding 1] .
Getuige [getuige 2] verklaart dat die middag mensen naar hem toe waren gekomen die hem vertelden dat die man heeft geslagen en van die man een tv heeft gestolen. [8] Zijn coördinator
belde hem later op en zei tegen hem dat hij die televisie heeft gestolen. Hij liep naar het huisje waar deze jongen woont, daar zat hij met meerdere bewoners. Getuige ging naar binnen, zag de tv, nam deze mee en bracht hem terug naar de eigenaar.
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank acht gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld.
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] hebben verklaard dat de persoon die de televisie heeft weggenomen een lange man was, die [voornaam van verdachte] heette. De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting waargenomen dat verdachte een lange man is. Daar komt bij dat getuige [getuige 1] aan de verbalisant een foto heeft laten zien van de betreffende man en dat blijkt verdachte te zijn. Verder blijkt uit de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] dat zij de televisie in chalet [nummeraanduiding 2] , het huisje waar verdachte woonde, hebben aangetroffen.
Bewijsmiddelen feit 2
[A] heeft, namens [bedrijfsnaam] B.V., aangifte gedaan van brandstichting gepleegd op 19 april 2020 aan de [adres] in [plaatsnaam] . [9] Een bewoner van het park had brand gesticht bij huisje [nummeraanduiding 1] .
Getuige[slachtoffer 2]
verklaart dat er ineens iemand tegen de deur stond te schoppen. Ineens zag hij brand tegen de ramen.Getuige verklaart dat er een paar seconden zaten tussen dat [voornaam van verdachte] weg liep, hij op de bank ging zitten en de brand er was. [10]
Uit het rapport van het NFI van 20 mei 2020 volgt dat er een monster is genomen van een terrastegel ter hoogte van de toegangsdeur (SIN: AAMN8260NL). [11] In het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
Uit het forensisch brandonderzoek volgt dat kon worden vastgesteld dat brand was ontstaan op het pad en het terras naast het chalet. Gelet op de aangetroffen roetplekken op het pad en het terras en de uitgevoerde metingen met de PID meter is een ontbrandbare vloeistof (benzine) op deze plaatsen uitgegoten en tot ontbranding gebracht.
Verder volgt uit dat onderzoek dat als de brand niet tijdig was ontdekt en geblust, de brand zich verder had kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan het object te verwachten was geweest. [12] Tijdens het incident was er in het object een persoon(en) aanwezig. In onderhavige casus was er dus gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten.
Getuige [slachtoffer 4] verklaart dat hij op het moment van het ontstaan van de brand sliep. [13]
Hij had samen met een maat 0,7 liter whisky gedronken.
Verdachte verklaart op 20 april 2020 tegenover de politie dat de brand een ongelukje was. [14]
Verdachte verklaart op 22 april 2020 tegenover de rechter-commissaris opnieuw dat de brand een ongeluk was. [15]
Bewijsoverwegingen feit 2
De rechtbank acht gelet op de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting.
De verdediging heeft gepersisteerd bij het kunnen horen van de getuige [slachtoffer 2] . Dat verzoek wijst de rechtbank af. Uit het proces-verbaal dat door de rechter-commissaris is opgemaakt blijkt dat de getuige tot tweemaal toe is opgeroepen om te verschijnen bij de rechter-commissaris en dat hij beide keren niet is verschenen. Daarbij is de getuige twee keer gedagvaard op het GBA-adres. Beide keren is deze dagvaarding niet aan de getuige betekend en overhandigd. De rechter-commissaris zag geen mogelijkheden meer om de getuige te horen. De rechtbank stelt dan ook vast dat meerdere pogingen zijn ondernomen om de getuige te horen en dat dit niet is gelukt. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat niet te verwachten is dat deze getuige alsnog binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord.
De rechtbank is verder van oordeel dat de eerdere door de getuige [slachtoffer 2] afgelegde verklaring, zoals hiervoor weergegeven, kan worden gebruikt voor het bewijs. Daartoe overweegt de rechtbank dat de bewezenverklaring niet in beslissende mate steunt op deze getuigenverklaring, maar in belangrijke mate ook op de verklaring van verdachte zelf, zoals hiervoor weergegeven.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de verklaringen die de medebewoners ( [B] , [C] en [D] ) van huisje nummer [nummeraanduiding 2] hebben afgelegd. Zij verklaren dat verdachte 1 à 2 weken voor de brandstichting benzine aan hen had getoond en laten ruiken. Verder blijkt ook uit hun verklaringen dat verdachte heeft verteld dat hij van plan was om een auto in de brand te steken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 18 april 2020 te [plaatsnaam] , een televisie, die toebehoorde aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- onverhoeds de woning van die [slachtoffer 1] binnen te lopen en
- die [slachtoffer 1] te slaan en met die [slachtoffer 1] te worstelen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] meerdere malen op de grond is gevallen;
feit 2
op 19 april 2020 te [plaatsnaam] , opzettelijk brand heeft gesticht aan het chalet nr. [nummeraanduiding 1] gelegen aan de [adres] , door met dat opzet een brandbare vloeistof over het looppad naar dat chalet en over het pad voor de deur van dat chalet te gieten/sprenkelen/gooien en die vloeistof vervolgens in brand te steken, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de gevel van dat chalet gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dat chalet en de zich in dat chalet bevindende goederen, en levensgevaar voor de bewoners [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
feit 2
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende rapporten:
  • een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 28 augustus 2020, opgesteld door H. Kondakçi, psychiater;
  • een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 9 september 2020, opgesteld door drs. S.F.H.M. Mikkers, GZ-psycholoog en rapporteur in opleiding drs. [E] , klinisch psycholoog.
Het rapport van de psychiater
Verdachte heeft zijn medewerking verleend, doch die medewerking verliep niet immer van harte. Hij handhaafde een ontkennende en bagatelliserende houding, hetgeen het onderzoek en de forensisch-psychiatrische beschouwing hebben bemoeilijkt. De psychiater stelt vast dat bij verdachte sprake is van een “ander te classificeren persoonlijkheidsstoornis”, met paranoïde, narcistische en antisociale trekken.
Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van de delicten. Vanwege de volledige ontkenning kan door de psychiater niet worden vastgesteld of deze stoornis verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed.
Het rapport van de psychologen
De psychologen stellen vast dat bij verdachte sprake is van een ‘andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis’ met antisociale, narcistische en paranoïde trekken. Aangenomen mag worden dat verdachte ook voorafgaand en ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten lijdend was aan de persoonlijkheidsstoornis. Het is niet goed in te schatten in hoeverre en op welke wijze deze problematiek heeft doorgewerkt in deze feiten (indien bewezen) aangezien betrokkene zich als een ontkennende verdachte presenteert. Over de mate van toerekeningsvatbaarheid kan door de psychologen geen antwoord worden geformuleerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de vordering van de officier van justitie niet met betrekking tot de verminderde toerekenbaarheid bij verdachte gelet op de hiervoor opgenomen rapporten. De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de Pro Justitia rapporten over, maakt die tot de hare, en is dan ook van oordeel dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt ten tijde van het plegen van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde een locatieverbod voor [plaatsnaam] . Volgens de officier van justitie moet verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd en dient daar in strafverminderende zin rekening mee te worden gehouden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en brandstichting. Verdachte is in eerste instantie zonder toestemming van de bewoners het huisje nummer [nummeraanduiding 1] binnengedrongen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegenover [slachtoffer 1] en vervolgens een televisie heeft gestolen. Later die nacht is verdachte teruggekeerd en heeft voor het huisje brand gesticht. Uit het forensisch brandonderzoek volgt dat indien de brand niet tijdig was ontdekt en geblust gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. De rechtbank stelt vast dat verdachte van geluk mag spreken dat er niemand zwaargewond is geraakt, dan wel is komen te overlijden door zijn handelen. Enkel en alleen door adequaat ingrijpen door omwonenden is de brand tijdig ontdekt en is erger voorkomen.
Verdachte is met zijn handelen volledig voorbij gegaan aan de impact van zijn gewelddadig handelen op het slachtoffer en het levensgevaar dat hij heeft veroorzaakt met de brandstichting. Hierbij betrekt de rechtbank in het bijzonder de omstandigheid dat de diefstal en brandstichting hebben plaatsgevonden in/bij de woning van de slachtoffers, een omgeving waar de slachtoffers zich juist veilig zouden moeten kunnen voelen. De verdachte heeft door zijn gedrag laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen én levens. Daarnaast veroorzaken dergelijke strafbare feiten als deze gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft verder acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 9 juni 2020 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor misdrijven.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 29 oktober 2020, opgesteld door [F] , reclasseringswerker, en [G] , unitmanager, waarin het volgende is opgenomen. De reclassering kan met de beschikbare informatie niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn. Vanuit het gedragsdeskundig onderzoek is weliswaar een diagnose gesteld, maar vanwege de volledig ontkennende houding van verdachte onthouden de gedragsdeskundigen zich van een advies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast is niet vast te stellen wat het eventuele recidiverisico zou zijn en is het evenmin niet mogelijk om te komen tot een behandel- en interventieadvies. Tot slot heeft verdachte bij de psychiater aangegeven dat hij het belachelijk vindt dat men tot de diagnose van een persoonlijkheidsstoornis is gekomenen en dat hij het ronduit lachwekkend vindt dat er gesuggereerd wordt dat hij behandeling of professionele ondersteuning nodig zou hebben. Dit alles maakt dat het voor de reclassering ook niet mogelijk is om een advies te geven over eventuele bijzondere voorwaarden, en in welk juridisch kader (en eventueel met welk beveiligings- niveau) dit zou moeten plaatsvinden.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de volgende rapporten:
  • een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 28 augustus 2020, opgesteld door H. Kondakçi, psychiater;
  • een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 9 september 2020, opgesteld door drs. S.F.H.M. Mikkers, GZ-psycholoog en rapporteur in opleiding drs. [E] , klinisch psycholoog.
De psychiater stelt vast dat bij verdachte sprake is van een “ander te classificeren persoonlijkheidsstoornis”, met paranoïde, narcistische en antisociale trekken. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het plegen van de delicten.
Vanwege de volledige ontkenning kan er uitspraak worden gedaan over de vraag of de persoonlijkheidsstoornis verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het delict beïnvloedde. Hetzelfde geldt met betrekking tot de vraag naar toerekenbaarheid en het recidiverisico. Evenmin is het mogelijk vanwege de beperkingen van het onderzoek, door toedoen van de ontkennende en bagatelliserende houding en opstelling van betrokkene, te komen tot een behandel- en interventieadvies.
De psychologen stellen vast dat bij verdachte sprake is van een ‘andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis’ met antisociale, narcistische en paranoïde trekken. Aangenomen mag worden dat verdachte ook voorafgaand en ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten lijdend was aan de persoonlijkheidsstoornis. Het is niet goed in te schatten in hoeverre en op welke wijze deze problematiek heeft doorgewerkt in deze feiten (indien bewezen) aangezien betrokkene zich als een ontkennende verdachte presenteert.
De psychologen kunnen daarmee geen antwoord gegeven op de vraag op welke manier de persoonlijkheidsstoornis de gedragskeuzes van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde en of dat leidt tot het advies om het tenlastegelegde in verminderde mate dan wel in het geheel niet toe te rekenen als gevolg van verdachtes ontkennende en bagatelliserende houding geen antwoord geformuleerd worden. Ook ten aanzien van het recidiverisico kan geen advies worden gegeven als gevolg van verdachtes ontkennende en bagatelliserende houding geen antwoord geformuleerd worden.
De rechtbank overweegt dat uit de hiervoor weergegeven bevindingen en conclusies van de Pro Justitia rapporten niet kan worden opgemaakt dat de feiten in verminderde mate aan verdachte zouden kunnen worden toegerekend. De rechtbank gaat er daarom, anders dan de officier van justitie, vanuit dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Van een strafverminderende omstandigheid is in dit opzicht dus geen sprake.
Op te leggen straf
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals binnen de Rechtspraak vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Volgens deze oriëntatiepunten is voor insluiping in een woning een gevangenisstraf van 2 maanden passend en geboden. In de onderhavige zaak heeft verdachte tevens geweld gebruikt, waardoor de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de oriëntatiepunten ten aanzien van straatroof met licht geweld. Volgens deze oriëntatiepunten is een gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden.
Voor brandstichting zijn geen oriëntatiepunten voor straftoemeting vastgesteld. De rechtbank heeft hiervoor gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
De rechtbank ziet aanleiding een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte heeft op de zitting desgevraagd verklaard wellicht in Nederland te willen blijven. Met een voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de Pro Justitia rapporten en het rapport van de reclassering zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijke strafdeel.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 157 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
30 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J.A. Rosendahl, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en
N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Salet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 december 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 18 april 2020 te Zeewolde, een televisie, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk
te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- onverhoeds de woning van die [slachtoffer 1] binnen te lopen en/of
- die [slachtoffer 1] te slaan en/of met die [slachtoffer 1] te worstelen ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] meerdere malen op de grond is gevallen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 2
hij op of omstreeks 19 april 2020 te Zeewolde, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan het chalet nr. [nummeraanduiding 1] gelegen aan de [adres] , door met dat opzet een brandbare vloeistof op/over het looppad naar dat chalet en/of op/over het pad voor de deur van dat chalet en/of
op/over dat chalet en/of de afvalcontainer (die buiten tegen, althans naast het chalet stond) te gieten/sprenkelen/gooien, althans aan te brengen en/of die vloeistof vervolgens in brand te steken, in elk geval open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de gevel van dat chalet geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat chalet en/of de zich in dat chalet bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoners [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 mei 2020, proces-verbaalnummer PL0900-2020117718, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 141. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 61.
3.Pagina 35
4.Pagina 64.
5.Pagina 37.
6.Pagina 38.
7.Pagina 58.
8.Pagina 73.
9.Pagina 46.
10.Pagina 95.
11.een NFI-rapportage van 20 mei 2020, opgemaakt door ing. [H] , inhoudende het onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Zeewolde op 19 april 2020.
12.Pagina 85.
13.Pagina 76
14.Pagina 32.
15.een proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring van 22 april 2020, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank