ECLI:NL:RBMNE:2020:5649

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
16/112307-19 en 16/659139-18 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing adolescentenstrafrecht bij straatroof en opzetheling met bijzondere voorwaarden en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1999 in Suriname, die werd beschuldigd van een straatroof en opzetheling. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een terechtzitting op 11 december 2020, waar de officier van justitie, mr. M. Kamper, en de raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit van woninginbraak, maar werd schuldig bevonden aan opzetheling van twee lenzen en aan diefstal met geweld tegen een slachtoffer op straat.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, op 1 april 2019 in Weesp een straatroof had gepleegd waarbij geweld werd gebruikt tegen het slachtoffer. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op 23 maart 2019 twee lenzen had verworven, wetende dat deze van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 90 dagen opgelegd, waarvan 67 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd een taakstraf van 60 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren werd verricht.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd van 19 jaar ten tijde van de feiten, en heeft besloten het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak meegewogen, wat heeft geleid tot een lichte strafmatiging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/112307-19 en 16/659139-18 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,geboren op [1999] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. Als deskundige is op de zitting gehoord, mevr J. Buwalda, jeugdreclasseerder bij Samen Veilig Midden-Nederland.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:op 22 maart 2019 in [woonplaats] samen met anderen een woninginbraak heeft gepleegd door middel van een valse sleutel in de woning van [benadeelde] , waarbij diverse goederen zijn weggenomen;
feit 1 subsidiair:zich op 23 april 2019 in Amsterdam samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan heling van twee lenzen;
feit 2:op 1 april 2019 in Weesp samen met anderen [slachtoffer] op de openbare weg met geweld heeft beroofd van een riem, zonnebril, slippers en een jas.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK FEIT 1 PRIMAIR

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en heeft betoogd dat daarvan vrijspraak dient te volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Bewijsmiddelen: [1]
Op 22 maart 2019 is ingebroken in de woning van [benadeelde] op het adres [adres] in [woonplaats] . Bij de inbraak zijn diverse goederen weggenomen, waaronder fotolenzen. [2]
In een proces-verbaal van bevindingen betreffende het bekijken van camerabeelden van CEX te Amsterdam is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 23 maart 2019 komen twee negroïde mannen de winkel CEX te Amsterdam binnenlopen en lopen vervolgens door naar de balie in de winkel. [3] Verdachte [medeverdachte] legt de cameratas op de balie van de winkel en haalt uit de tas meerdere lenzen en een fotocamera. [medeverdachte] overhandigt de goederen aan de medewerker van de winkel. [4] Verdachte [medeverdachte] ontvangt geld van de medewerker van de winkel CEX voor de verkoop van twee lenzen. Op de beelden is tevens te zien dat de verdachte [medeverdachte] het geld overhandigt aan de verdachte Anautan [5] (
de rechtbank begrijpt, gelet op het navolgende: verdachte).
In een proces-verbaal van bevindingen is onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
In dit onderzoek waren ook camerabeelden beschikbaar van 23 maart 2019 bij het bedrijf CEX in Amsterdam. Aldaar zijn twee manspersonen te zien bij voornoemd
bedrijf die lenzen van een fotocamera inleverden tegen een vergoeding. Deze goederen waren van diefstal uit een woning afkomstig gepleegd op 22 maart in Weesp. Een van de manspersonen, negroïde man, blauwe jas en donkere broek, herken ik nu als verdachte. [6]
Verdachte heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 23 maart 2020 met [medeverdachte] in de CEX te Amsterdam geweest en wij hebben daar lenzen verkocht van een camera. Ik heb die lenzen diezelfde dag van een vriend – ik wil niet zeggen wie – gekregen in Almere en hij heeft mij gevraagd om ze te verkopen. Wij zijn toen met de trein naar Amsterdam gegaan. Ik heb geen vragen gesteld over deze lenzen. Ik zou hier een kleine vergoeding voor krijgen. Dit was dom van mij. [7]
Bewijsoverwegingen feit 1 subsidiair:
Om tot een veroordeling van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde opzetheling te kunnen komen, moet kunnen worden bewezen dat sprake was van opzet en dus dat verdachte wist dat de lenzen van een misdrijf afkomstig waren. Uit vaste rechtspraak blijkt dat onder die wetenschap ook voorwaardelijk opzet is begrepen.
Verdachte heeft verklaard dat hij de cameralenzen in Almere heeft ontvangen van een vriend van wie hij geen verdere gegevens wil verstrekken en op verzoek van die vriend tegen een vergoeding heeft verkocht . Hij heeft die vriend geen vragen gesteld over die cameralenzen, omdat hij ‘die vriend wel vertrouwde’. Op vragen van de rechtbank of hem, verdachte, bekend was dat die vriend zich bijvoorbeeld bezighield met fotografie dan wel dat hem bekend was dat die vriend in het bezit was van (dure) cameraspullen, gaf hij te kennen dat niet te weten. Gelet op deze omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de lenzen wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. Opzetheling is daarmee bewezen.
Ten aanzien van feit 2:
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting van
11 december 2020; [8]
- een proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer] . [9]

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Rembrand van Rijnstraat, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een riem en een zonnebril en slippers en een jas, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen
die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededaders
- een arm om die [slachtoffer] hebben geslagen en (aldus) die [slachtoffer] hebben gedwongen om met hen mee te lopen en
- die [slachtoffer] een steegje in hebben geduwd en (vervolgens) op de grond hebben gegooid en
- vervolgens die [slachtoffer] meerdere malen tegen het gezicht hebben geslagen en tegen het hoofd hebben getrapt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplegen van opzetheling;
Ten aanzien van feit 2:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 96 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de (bijzondere) voorwaarden zoals deze door SAVE in haar advies van 4 december 2020 zijn opgenomen, met dien verstande dat de begeleiding door SAVE maximaal een jaar duurt. De officier van justitie heeft gevorderd toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, zoals door SAVE is geadviseerd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op diverse omstandigheden die in strafmatigende zin zouden moeten meewegen. In dat verband heeft de raadsman gewezen op het tijdsverloop in deze zaak. Ook de elektronische controle (enkelband) in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, die 180 dagen heeft geduurd, moet worden meegewogen. De raadsman heeft gewezen op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 april 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:7965), waarbij per vier dagen elektronisch toezicht bij de uitvoering van de straf één dag in mindering is gebracht. Voorts is verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een straatroof. Verdachte en zijn medeverdachten hebben daarbij aangever een steegje ingetrokken en van zijn spullen beroofd terwijl het slachtoffer daarbij werd geschopt en geslagen. Dit is een ernstig feit dat voor het slachtoffer zeer beangstigend is geweest.
Daarbij komt dat het plegen van een dergelijk feit, gepleegd op straat, tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving leidt. Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze gevolgen en er niet bij stil gestaan dat slachtoffers van delicten als deze nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan.
De verdachte heeft zich verder, kennelijk uit winstbejag, schuldig gemaakt aan opzetheling van (camera)lenzen die een dag eerder waren buitgemaakt bij een woninginbraak. Het slachtoffer is door deze inbraak, waarbij ook andere goederen zijn gestolen, ernstig gedupeerd. Door de goederen te helen heeft de verdachte indirect van deze diefstal geprofiteerd en bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte van 26 november 2020, waaruit is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van gewelds- en vermogensdelicten;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 31 oktober 2019, waarin onder meer is geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen;
- een SAVE rapportage van 4 december 2020 in het kader van Jeugdreclassering - Plan van aanpak maatregel Toezicht en Begeleiding. Hierin zijn onder meer de zorgen richting de toekomst uiteengezet. Op verschillende gebieden zijn zorgen. Indien verdachte geen werk vindt, ligt het opbouwen van schulden op de loer, maar ook wordt het dan verleidelijker door middel van criminele activiteiten aan geld te komen. De combinatie van geen dagbesteding, blowen, deviante vrienden, ADHD, LVB en PTSS, maken dat verdachte vatbaar is voor beïnvloeding – en zo ook voor criminaliteit - met alle gevolgen van dien. In het kader van jeugdreclassering zijn de volgende doelen gesteld:
- verdachte recidiveert niet;
- verdachte heeft een positieve dagbesteding en weet deze te behouden;
- verdachte heeft een positief sociaal netwerk en is weerbaar tegen beïnvloeding en neemt afstand van antisociaal gedrag van deviante vrienden en kennissen;
- een ‘Evaluatie SAVE rapportage’ van 4 december 2020, waarin onder meer een strafadvies is opgenomen, waaronder het opleggen – kort gezegd – van de bijzondere voorwaarden in de vorm van de maatregel Toezicht en Begeleiding voor de duur van een jaar en het vinden en behouden van een dagbesteding.
- een enkelvoudig Pro Justitia rapport, betreffende een psychologisch onderzoek, van
2 december 2019, opgemaakt door de deskundige D. Martens-Knevel, GZ-psycholoog. Dit rapport is bij de behandeling ter terechtzitting ouder dan één jaar. De rechtbank maakt gebruik van de inhoud van dit rapport met uitdrukkelijke toestemming van de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie. Voornoemde deskundige heeft onder meer geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een licht verstandelijke beperking en in het verlengde daarvan zijn de copingvaardigheden van verdachte en vaardigheden om zijn emoties adequaat te reguleren gebrekkig ontwikkeld. Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis, namelijk ADHD (overwegend onoplettende beeld) en een stoornis in cannabisgebruik (ernstig). Deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde (en bewezenverklaarde) en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. De deskundige adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive wordt geschat als matig tot hoog.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 19 jaar oud. De rechtbank ziet in voornoemde rapportages van SAVE en de psycholoog aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen voor jeugdige personen (overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77hh van het Wetboek van Strafrecht). Daarbij is gelet op de persoon van verdachte, zoals hierboven is uiteengezet.
Overschrijding redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is op 13 mei 2019 in verzekering gesteld, op welk moment de redelijke termijn een aanvang nam. Onderhavig vonnis wordt gewezen op 24 december 2020, derhalve ruim 17 maanden later. Daarmee is de redelijke termijn met ruim een maand overschreden, terwijl geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding enigszins tot matiging van de op te leggen straf moet leiden.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij het bepalen van de strafoplegging heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor minderjarigen. Daarbij wordt bij een straatroof een taakstraf van 60 uren, dan wel 1 maand jeugddetentie, tot uitgangspunt genomen, met dien verstande dat iedere strafverzwarende omstandigheid in beginsel telt voor 60 uur taakstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. Bij deze straatroof zijn diverse strafverzwarende omstandigheden aan de orde, waaronder het toegepaste geweld en het georganiseerde karakter van de groep. Het slachtoffer is met geweld door de groep jongens, waaronder verdachte, een steeg ingetrokken en op de grond gegooid, waarbij hij is geslagen en zelfs tegen zijn hoofd is geschopt toen hij op de grond lag.
De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor opzetheling bij een schadebedrag onder de
€ 150,- uit van een taakstraf van 20 uur. Bij een schadebedrag boven de € 150,-, hetgeen zeer wel aannemelijk is in het geval van een tweetal cameralenzen, wordt een taakstraf vanaf 30 uren als uitgangspunt genomen.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met een aantal factoren. De redelijke termijn is enigszins overschreden en de rechtbank neemt het advies van de deskundige over dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Ook houdt de rechtbank er rekening mee, zoals ook door de raadsman is aangevoerd, dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft meegewerkt aan het ITB harde kern-traject en in het kader van het ITB-traject gedurende een langere periode met een enkelband heeft gelopen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding de door de raadsman gepresenteerde rekensom met betrekking tot de enkelband en de aftrek die daarmee gepaard zou moeten gaan, over te nemen.
In elk geval zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, geen langere jeugddetentie opleggen dan verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht alvorens deze werd geschorst.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat sprake is van recidive van soortgelijke feiten.
De rechtbank acht het opleggen van een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een taakstraf passend en geboden. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, een jeugddetentie opleggen voor de duur van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 67 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Dit voorwaardelijk strafdeel dient onder meer als extra motivatie voor verdachte om niet opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte verder aan zichzelf dient te werken om recidive te voorkomen. Daartoe zullen de door SAVE geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd op de wijze als door SAVE geadviseerd.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat verdachte ook nu nog iets moet merken van een straf, zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie opleggen. Voor verdachte moet duidelijk zijn dat het plegen van dit soort strafbare feiten niet wordt getolereerd en dat daarop met het opleggen van onvoorwaardelijke straffen wordt gereageerd. Bovendien dient deze straf ter generale preventie, zodat ook voor anderen duidelijk is welke straffen hiervoor opgelegd worden.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 1.600,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Voorts vordert de benadeelde partij, kennelijk, immateriële schade (de benadeelde partij heeft daar geen schadebedrag bij vermeld) ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft de vordering onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij alsnog in de gelegenheid stellen om de vordering van een (nadere) onderbouwing te voorzien, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 28 augustus 2018 (parketnummer 16/659139-18) is verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 66 uren opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal de rechtbank de vordering toewijzen, zodat deze taakstraf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z
,77aa, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie
een gedeelte van 67 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* zich zal melden bij Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE) op het adres Haagbeukweg 149, 1318 MA Almere, en zich telkens weer zal melden, zo vaak en zolang deze jeugdreclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan het toezicht in het kader van de Maatregel Toezicht en
Begeleiding door de jeugdreclassering voor de duur van (maximaal) één jaar.
Verdachte zal zich melden op de afspraken met de jeugdreclassering zo vaak
deze instantie dat nodig vindt;
* zal meewerken aan en zich optimaal inspannen voor het vinden en behouden van een dagbesteding in de vorm van werk, dan wel een scholings/leerwerktraject, daar openheid van zaken over geven aan de jeugdreclasseerder en medewerking verlenen aan contact en afstemming met betrokkenen van de werkplek, dan wel de scholing en/of een jobcoach en/of medewerker van het UWV. Verdachte zal, indien de jeugdreclasseerder dit nodig acht, mee werken aan een traject bij Flevodrome;
- geeft opdracht aan de jeugdreclasseringsinstelling Samen Veilig Midden-Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/659139-18
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de meervoudige kamer van deze rechtbank bij vonnis van 28 augustus 2018 opgelegde voorwaardelijke taakstraf, te weten een
taakstraf voor de duur van 66 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 33 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. V.M.A. Sinnige en N. van Esch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2020.
Mrs. Van Esch en Laanstra zijn buiten staat mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 mei 2019, genummerd 2019094797, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 287. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 15 tot en met 18.
3.Pagina 39.
4.Pagina 40.
5.Pagina 41.
6.Pagina 44.
7.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2020 (zie het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting).
8.De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2020 (zie het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting).
9.Pagina’s 64 en 65.