ECLI:NL:RBMNE:2020:5646

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
16-132148-20 en 16-270003-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor deelname aan een criminele organisatie en drugshandel

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man uit Houten, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van drugshandel. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tussen 27 augustus 2018 en 16 mei 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne, MDMA, en hasjiesj. De verdachte werkte als drugskoerier en had een substantiële rol binnen de organisatie. Tijdens de zittingen werd de tenlastelegging gewijzigd en de verdachte heeft zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. I.A. Groenendijk. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten in overweging genomen, evenals de vordering van de officier van justitie, mr. T. Tanghe. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde meineed, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk een valse verklaring had afgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving, en legde een gevangenisstraf op die zowel de ernst van de feiten als de rehabilitatie van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-132148-20 en 16-270003-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020, 11 november 2020 en 9 december 2020. Op 11 november 2020 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. I.A. Groenendijk, advocaat te Den Haag. Op 9 december 2020 is het onderzoek in de zaak van verdachte en de medeverdachten gesloten.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van hetgeen verdachte en diens raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16-132148-20
Feit 1
in de periode van 27 augustus 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
Feit 2
in de periode van 27 augustus 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, samen met anderen heeft gedeald in cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, methamfetamine, 2c-b en lsd
en/of
in de periode van 27 augustus 2018 tot en met 16 mei 2020, althans 5 juni 2018 tot en met 16 mei 2020, te Nieuwegein samen met anderen heeft gedeald in hasjiesj en hennep;
Parketnummer 16-270003-20
op 27 oktober 2020 te Utrecht meineed heeft gepleegd tijdens een verhoor (als getuige) bij de rechter-commissaris.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 1. Zij stelt dat verdachte weliswaar enkele maanden als drugskoerier heeft gewerkt, maar dat zijn bijdrage niet voldoende substantieel is geweest om te concluderen dat hij aan de criminele organisatie heeft deelgenomen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw gedeeltelijke vrijspraak bepleit ten aanzien van de pleegperiode voorafgaand aan februari 2020. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij vanaf februari 2020 als drugskoerier voor medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gereden en die verklaring komt overeen met verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] . De verklaringen van de getuigen waaruit anders afgeleid zou kunnen worden, zijn niet specifiek of betrouwbaar genoeg. Zo heeft getuige [getuige 1] verdachte op een foto aangewezen, maar een enkelvoudige fotoconfrontatie heeft minimale bewijswaarde en in het dossier bevindt zich geen steunbewijs om zijn verklaring te staven. Ook andere getuigen zijn niet specifiek genoeg over de betrokkenheid van verdachte of hebben wisselend over de periode verklaard.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de meineedzaak. Verdachte werd gevraagd of hij tijdens zijn politieverhoor de waarheid had gesproken. Hij heeft daarop ‘zeker’ geantwoord, maar uit alle omstandigheden blijkt dat hij niet een onjuiste verklaring wilde afleggen en nog iets op dit antwoord wilde aanvullen. De vraag waarop verdachte ‘zeker’ heeft geantwoord is verder zodanig generaal en onvoldoende specifiek, dat niet kan worden gesteld dat verdachte opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak meineed
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk onder ede een valse verklaring heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, zodat verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de vraag van de rechter-commissaris – of verdachte tijdens het politieverhoor op 20 juli 2020 “de waarheid” heeft gesproken – onvoldoende concreet en specifiek is geweest om te kunnen stellen dat verdachte zich er bewust van was dat hij door ‘zeker’ te antwoorden opzettelijk een valse verklaring zou afleggen. Uit de rest van zijn verklaring bij de rechter-commissaris blijkt ook niet dat verdachte de bedoeling had om vals te verklaren; hij beriep zich immers grotendeels op zijn verschoningsrecht en ter zitting heeft verdachte een gedeeltelijk bekennende verklaring afgelegd. Het proces-verbaal van het verhoor bij de politie op 20 juni 2020 beslaat daarnaast meerdere pagina’s en aan verdachte zijn geen specifieke passages uit dat verhoor voorgehouden, met de vraag of die passages de waarheid betreffen.
Bovendien kan de vraag van de rechter-commissaris, en daarmee het antwoord van verdachte op die vraag, als multi-interpretabel worden gezien. Immers, als verdachte reeds op één vraag van de politie naar waarheid heeft geantwoord, is zijn antwoord aan de rechter-commissaris niet in strijd met de waarheid. Er zijn overigens tal van vragen gesteld aan verdachte door de politie, die zeker naar waarheid lijken te zijn beantwoord.
De rechtbank kan derhalve niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte opzettelijk een valse verklaring heeft afgelegd. De rechtbank zal hem daarom vrijspreken van dit feit.
4.3.2.
Bewijsmiddelen [1]
Verdachte heeft – zakelijk weergegeven – ter zitting het volgende verklaard:
“Het klopt dat ik als drugskoerier voor medeverdachte [medeverdachte 1] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ] heb gewerkt. Ik heb inderdaad hard- en softdrugs rondgebracht. De plaatjes van anonymous op de ponypacks cocaïne was het handelsmerk. (…) Ik heb wel eens een tasje gehad van [medeverdachte 3] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3] ] met drugs, dat was kant en klaar met de bestellingen van de harddrugs. Ik moest de drugs uit dat tasje dan bezorgen. (…) Ik wil opmerken dat er twee [medeverdachte 4] zijn. De [medeverdachte 4] die is aangehouden is de kleine [medeverdachte 4] . Hij bracht wel eens wat weg, maar hij was altijd snel weg. Hij bracht wel drugs weg, dat heb ik ook gezien. [medeverdachte 1] was degene die alles regelde. (…) Toen ik begon met dealen was kleine [medeverdachte 4] er volgens mij al. Hij werkte toen al voor [medeverdachte 1] ”. Ik bezorgde de drugs met een auto. Ik reed wel eens in een rode Aygo en het zou goed kunnen dat ik daarmee ook drugs heb bezorgd bij klanten.
Het klopt dat mijn hobby darten is.
Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft het volgende verklaard: [2]
“Het klopt dat ik drugs heb weggebracht naar klanten. Dat waren klanten van mijn oom [medeverdachte 1] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ].
De getuige [getuige 1] is telefonisch als getuige gehoord door de politie en heeft het volgende verklaard: [3]
V
: Welk telefoonnummer belde je om drugs te bestellen?A: Euhm dat is een lastige dat moet ik even opzoeken: [telefoonnummer] , maar dat nummer zal vast al bekend zijn bij jullie.V: Van wie is dit telefoonnummer?A: Ik weet dat diegene de naam piewie heeft. Verder weet ik 2 voornamen van mensen die in zijn opdracht reden.
V: Wie zijn dat?
A: Eén heet [medeverdachte 4] en één heet [naam] .
V: Kun je een signalement geven van (…) [naam] ?
A: Blanke jongen, Utrechts, donker haar, geen snor of baard. Verder niet zoveel bijzonders. [4] (…)
A: In de afgelopen jaren zijn dit verschillende auto's geweest. Ik heb de kentekens genoteerd. Ik vond het een veilig idee om de kentekens te noteren. Dit waren:
(…) [kenteken] . En een Rode Toyota Aygo weet ik nog te herinneren.
Er kunnen ook andere kentekens met andere namen tussen zitten maar dit zijn wel de voertuigen die allemaal drugs bij mij hebben afgeleverd.” [5]
Verbalisant [verbalisant] heeft een proces-verbaal van bevindingen opgesteld en daarin het volgende geverbaliseerd: [6]
“Ik, verbalisant heb vervolgens de kentekens door het integrale bevragingssysteem genaamd BIV-B gehaald om te kijken naar de soort voertuigen en de tenaamgestelden van de voertuigen. Hieruit kwam het volgende naar voren: [7]
(…) [kenteken] : Witte Peugeot Partner op naam van [A] [1964] (vader van [verdachte] )” [8] .
Getuige [getuige 1] is aanvullend gehoord door de politie en heeft het volgende verklaard: [9]
“0: Ik laat je nu foto 3 zien.
V: Wie is deze man?
A: [naam]
V: Wanneer kwam deze persoon voor het eerst in beeld?
A: ik denk vanaf het begin. Dus 5 jaar geleden.
V: Hoe vaak kwam hij drugs bij jou leveren?
A: Bijna altijd. Ik denk dat hij 80 procent reed en [medeverdachte 4] 20 ofzo.
V: In welke auto kwam hij drugs brengen?
A: Was een rode. Toyota Aygo.” [10]
De rechtbank heeft waargenomen dat foto 3 dat bij dit proces-verbaal gevoegd is [11] , een foto van verdachte betreft.
De getuige [getuige 1] is verhoord bij de rechter-commissaris en heeft het volgende verklaard: [12]
“Wat kunt u vertellen over [naam] ?
A: Rode Toyota Aygo. (…) Speelde darten in het weekend. [13]
V: Rechter-commissaris: De vraag is vanaf wanneer kwam [naam] drugs bij uzelf [de rechtbank begrijpt: uw woning] brengen?A: Dat zal dan 3 jaar zijn, want die twee jaar was bij een pand en daarvoor bezorgde [naam] bij een ander pand. [14]
(…)V: Die panden waar u het over had die u koppelde aan die 2 en 3 Jaar in het begin van uw verklaring bij de rechter-commissaris, waren dat panden waar u woonde? [15] A: Ja.
V: Het pand waar u 3 Jaar geleden woonde, waar was dat?A: Overvecht.
V: Weet u zeker dat [naam] en [medeverdachte 4] u drugs hebben bezorgd toen u in Overvecht woonde?A: Ja.”
De historische GBA adressen van getuige [getuige 1] zijn opgevraagd. [16] Hieruit blijkt dat [getuige 1] tot en met 24 augustus 2017 in [woonplaats] heeft gewoond, en vanaf 24 augustus 2017 tot en met 27 augustus 2018 op de [adres] te [woonplaats] heeft gewoond. Vanaf 27 augustus 2018 woont [getuige 1] op de [adres] te [woonplaats] .
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft het volgende verklaard bij de politie: [17]
“ [medeverdachte 1] heeft gelijk die koffer naar boven gebracht. Ik weet niet meer precies wanneer, maar het was ergens september/oktober vorig jaar.”
Tijdens de doorzoeking op 16 mei 2020 in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] , aan de [adres] in [woonplaats] , is een koffer met daarin verdovende middelen aangetroffen. [18]
4.3.3.
Bewijsoverwegingen
Criminele organisatie en medeplegen van de handel in hard- en softdrugs
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow). Een organisatie in de zin van voormeld artikel is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Het oogmerk van deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Om van deelneming in de zin van artikel 11b Ow te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij een aandeel heeft in – of ondersteuning geeft aan – gedragingen die strekken tot óf rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogt.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte als drugskoerier heeft gewerkt voor de criminele organisatie met de medeverdachten. Deze bijdrage is van voldoende gewicht om deelname aan de criminele organisatie wettig en overtuigend te kunnen bewijzen.
De pleegperiode
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat de getuige [getuige 1] een consistente en betrouwbare verklaring heeft afgelegd. Hij heeft verdachte op een foto aangewezen als de drugskoerier genaamd ‘ [naam] ’. De betrouwbaarheid van de herkenning op basis van deze enkelvoudige fotoconfrontatie wordt vergroot door specifieke kenmerken die hij over verdachte geeft. Zo verklaarde [getuige 1] dat de betreffende dealer van darten houdt en ter zitting heeft verdachte bevestigd dat darten zijn hobby is. Ook heeft de getuige een kenteken genoteerd van de dealers en één van deze kentekens komt overeen met het kenteken van de auto van (de vader van) verdachte. Tot slot heeft de getuige verklaard dat de betreffende dealer met een rode Toyota Aygo reed en ook dat komt overeen met de verklaring van verdachte zelf. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte getuige [getuige 1] (meerdere keren) heeft ontmoet en dat maakt deze herkenning betrouwbaar. Dat verdachte – naar eigen zeggen - niet [naam] wordt genoemd, doet aan het voorgaande niet af. Ook ten aanzien van de pleegperiode acht de rechtbank de verklaring van getuige [getuige 1] betrouwbaar. Ook een andere getuige ( [getuige 2] ) bevestigt dat verdachte voor 2020 al actief was als drugskoerier en daarbij komt dat getuige [getuige 1] de begindatum koppelt aan een specifieke locatie. [getuige 1] vermoedt dat verdachte al vijf jaar als dealer actief is, maar weet (in ieder geval) zeker dat verdachte cocaïne bezorgde op/bij zijn huisadres toen hij nog woonachtig was in de Utrechtse wijk Overvecht. Uit de Gemeentelijke Basisadministratie blijkt dat deze getuige tot 27 augustus 2018 in Overvecht heeft gewoond en daarna is verhuisd. Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval al actief moet zijn geweest als drugskoerier (feit 2) voor de criminele organisatie (feit 1) vanaf 27 augustus 2018.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
omstreeks de periode van 27 augustus 2018 tot en met 16 mei 2020 in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere): verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid Opiumwet;
Feit 2
op tijdstippen omstreeks de periode van 27 augustus 2018 tot en met 16 mei 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, MDMA en 2c-b, zijnde cocaïne, MDMA en 2c-b telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en
op tijdstippen omstreeks de periode van 27 augustus 2018 tot en met 16 mei 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, meerdere (gebruikers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en van hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet;
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de beperkte rol die verdachte heeft gespeeld in de criminele organisatie. Een gevangenisstraf die gelijk staat aan thans ondergane voorlopige hechtenis, met daarbij een forse voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport (behoudens het alcoholverbod) en zo nodig een taakstraf, acht de raadsvrouw passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan 20 maanden schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet door te werken als drugskoerier. Hij heeft zich in de context van deze organisatie schuldig gemaakt aan het medeplegen van de handel in hard- en softdrugs. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van hard- en softdrugs veroorzaken. Daarbij is van belang dat harddrugs vaak sterk verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de handel in drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Ook in dit dossier blijkt dat geweld en/of diefstal niet geschuwd werd, zo is de criminele organisatie in 2018 slachtoffer geworden van een ripdeal. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag en om te voorzien in zijn eigen drugsverslaving.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 oktober 2020. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het strafblad van verdachte weegt dus niet in zijn nadeel mee. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 26 oktober 2020. De reclassering ziet de verslaving van verdachte als een oorzaak voor delictgedrag. De reclassering schat in dat er een reële kans is dat verdachte zonder de juiste hulp terugvalt in middelengebruik en dat het recidiverisico hoog is. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden gericht op het onder controle brengen van de verslaving van verdachte, met een proeftijd van drie jaar.
De strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. Deze oriëntatiepunten nemen voor het dealen in harddrugs gedurende een periode van zes tot twaalf maanden met enige regelmaat, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden als uitgangspunt. Voor een periode langer dan 12 maanden, zijn geen oriëntatiepunten, maar in beginsel geldt: hoe langer de pleegperiode, hoe hoger de gevangenisstraf. Daarnaast heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie, waarin hij een cruciale schakel vormde bij het bezorgen van hard- en softdrugs aan eindgebruikers. Gelet op de aard en ernst van de door verdachte gepleegde feiten, en op de hiervoor genoemde oriëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank acht het vanuit het oogpunt van zowel speciale als generale preventie bovendien van belang dat in de strafoplegging tot uiting komt dat de handel in drugs uiteindelijk niet loont en zwaar wordt bestraft. Een straf gelijk aan het voorarrest, zoals verzocht door de raadsvrouw, acht de rechtbank daarom verre van passend.
In beginsel acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden een passende straf voor de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank ziet echter ook dat de verslavingsproblematiek van verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld bij het plegen van de strafbare feiten. De rechtbank acht het dan ook van belang dat verdachte daaraan (verplicht) gaat werken. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen, zal een gedeelte van 8 maanden van deze gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport, waaronder een contactverbod met de medeverdachten en een verplichte klinische behandeling indien de reclassering dat nodig vindt. De rechtbank zal daarbij een proeftijd van drie jaren stellen als stok achter de deur en om de behandeling een grotere kans van slagen te bieden.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan de door de officier van justitie geëiste straf omdat zij verdachte vrijspreekt van de ten laste gelegde meineed.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de drugs en de telefoon die voor het dealen is gebruikt, verbeurd worden verklaard of worden onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het verdovende middel (genummerd 2 op de beslaglijst) onttrekken aan het verkeer. Nu dit voorwerp is bestemd tot het begaan van het onder 2 bewezen geachte en van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal de inbeslaggenomen telefoon (genummerd 1) verbeurd verklaren, nu met behulp van dit voorwerp het onder 2 bewezen geachte is begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10, 11, 11b van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder parketnummer 16-270003-20 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde (parketnummer 16-132148-20) bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 (parketnummer 16-132148-20) bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte van 8 (acht) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen zeven dagen na zijn detentie bij GGZ Reclassering Inforsa aan de Witte Vrouwenkade 6, Utrecht. Hierna blijft verdachte zich melden op afspraken
met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door Jellinek Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te
bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik/overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle
gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
* geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* actief meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een constructieve en
structurele (on)betaalde vorm van dagbesteding;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen
onttrokken aan het verkeer:
2. 1 STK verdovende middelen
- verklaart het volgende voorwerp
verbeurd:
1. 1 STK Telefoontoestel.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2020.
Bijlage: de (gewijzigde) tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Parketnummer 16-132148-20
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 17 juni 2019 tot en met 16 mei 2020 te
Nieuwegein,
althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere): verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als
bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid
en/of 11a Opiumwet;
( art 11b lid 1 Opiumwet )
Feit 2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 juni 2019 tot en
met 16 mei 2020 te Nieuwegein,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- cocaïne,
- amfetamine/MDMA/MDA/2c-b,
- metamfetamine en/of
- lsd (lysergide)
zijnde cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, 2c-b metamfetamine en/of lsd
(lysergide) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 november 2019
tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
(telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(telkens) een of meerdere (gebruikers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of van hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
Parketnummer 16-270003-20
hij op of omstreeks 27 oktober 2020 te Utrecht,
in een geval waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vorderde
en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, te weten een verhoor (als getuige) bij de
rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken van de rechtbank
Midden-Nederland,
mondeling persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede heeft afgelegd,
immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar, op de vraag van de rechter-
commissaris (zakelijk weergegeven) of hij op 20 juli 2020 in zijn verklaring bij de
politie de waarheid heeft gesproken verklaard/geantwoord: “zeker’, in welke
verklaring hij, verdachte, toen en aldaar, na voorlezing daarvan, heeft volhard,
terwijl hij, verdachte, op 20 juli 2020 bij de politie onder meer heeft verklaard dat
hij, verdachte, ‘niets te maken heeft met handel in verdovende middelen’ en/of
(zakelijk weergegeven) dat ‘hij niks weet van drugs rondbrengen voor [medeverdachte 1] ’
en/of (zakelijk weergegeven) dat ‘hij absoluut niet rijdt als drugskoerier voor
[medeverdachte 1] ’ en/of dat ‘hij niet handelt in drugs en ook niet voor iemand anders’
en/of (zakelijk weergegeven) dat ‘het absoluut niet waar is dat hij op 30 april 2020
de bestuurder van de zilveren Seat Ibiza was’;
( art 207 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 mei 2020, onderzoek 09Genk20, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1016. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige
3.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2020, pagina’s 788-789.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2020, pagina 788.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2020, pagina 789.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2020, pagina’s790-791.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2020, pagina 790.
8.Proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2020, pagina 791.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige van 11 augustus 2020, pagina’s 792-799.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige van 11 augustus 2020, pagina 793.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige van 11 augustus 2020, pagina 797.
12.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 29 oktober 2020, pagina’s 1-18.
13.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 29 oktober 2020, pagina 3.
14.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 29 oktober 2020, pagina 4.
15.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 29 oktober 2020, pagina 12.
16.Proces-verbaal van bevindingen van 3 november 2020, ongenummerd.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 17 juni 2020, pagina 519.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2020, pagina’s 406-419.