ECLI:NL:RBMNE:2020:564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
8206036 UE VERZ 19-356 MG/28934
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een voorwaardelijk ontbindingsverzoek wegens gebrek aan bedrijfseconomische gronden en onvoldoende onderbouwing van organisatorische wijzigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst. De verzoekende partij, een besloten vennootschap, heeft een voorwaardelijk verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst met de verwerende partij, een directeur, te ontbinden. De verwerende partij heeft hierop gereageerd met een verweerschrift. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 januari 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bedrijfseconomische gronden zijn voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De verzoekende partij heeft gesteld dat de functie van de verwerende partij is komen te vervallen omdat de taken zijn overgenomen door een statutair bestuurder. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoekende partij onvoldoende heeft onderbouwd waarom de benoeming van een statutair directeur noodzakelijk was en dat de werkzaamheden van de verwerende partij nog steeds bestaan. De rechtbank heeft het verzoek tot ontbinding afgewezen en de verzoekende partij veroordeeld in de proceskosten van de verwerende partij, die zijn vastgesteld op € 3.000,00 exclusief btw.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8206036 UE VERZ 19-356 MG/28934
Beschikking van 17 februari 2020
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. W.T. Broer,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft een (voorwaardelijk) verzoekschrift ingediend waarin gevraagd wordt de arbeidsovereenkomst te ontbinden. [verweerder] heeft daarop gereageerd met een verweerschrift. Op 29 januari 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Daarna is besloten dat op 17 februari 2020 uitspraak zal worden gedaan.

2.Het verzoek en de beoordeling daarvan

De voorgeschiedenis
2.1.
[verweerder] is in 2012 bij [verzoeker] in dienst getreden als directeur. Op 22 september 2016 is hij door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van [verzoeker] (hierna: de AVA) ontslagen als statutair bestuurder. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is de heer [A] met ingang van 11 november 2010 als statutair directeur benoemd. [verweerder] is van mening dat hij nooit statutair bestuurder geworden is, en daarom heeft hij een verzoekschrift tot vernietiging van zijn ontslag ingediend bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank Den Haag heeft na bewiujslevering het ontslag vernietigd. Tegen dit vonnis hebben beide partijen hoger beroep ingesteld. Die procedure loopt nog.
2.2.
Er loopt ook nog een tweede procedure. [verzoeker] heeft bij de kantonrechter van de rechtbank Den Haag een (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend (onder de voorwaarde dat komt vast te staan dat [verweerder] geen statutair bestuurder is). Dat verzoek was gegrond op artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 1 en 3 sub e, g en h BW. De kantonrechter heeft dat verzoek toegewezen en heeft de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden per 1 april 2017 ‘voor het geval dat komt vast te staan dat werknemer geen statutair bestuurder van werkgever is’. Tegen die uitspraak heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof Den Haag heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en de arbeidsovereenkomst hersteld per 21 november 2017. Van die uitspraak zijn beide partijen in cassatie gegaan. De Hoge Raad heeft de cassatieberoepen gegrond verklaard en de beschikking van het Gerechtshof vernietigd. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam, dat nog een oordeel moet geven.
2.3.
Op 12 september 2019 heeft [verzoeker] bij UWV AJD vestiging Zwolle een ‘aanvraag ontslagvergunning bedrijfseconomische redenen’ gedaan. Het UWV is tot de conclusie gekomen dat er geen redelijke grond voor ontslag bestaat en toestemming voor opzegging geweigerd. Bij de onderbouwing daarvan is onder meer het volgende overwogen:
“UWV toetst of een arbeidsplaats structureel vervalt door maatregelen, organisatorische veranderingen, die om bedrijfseconomische redenen noodzakelijk zijn voor een doelmatige(re) bedrijfsvoering. Voor het besluit om de taken van de algemeen directeur/werknemer voortaan te beleggen bij de statutair bestuurder is, op de stelling na dat de statutair bestuurder hiervoor -vanwege zijn achtergrond- het meest geëquipeerd is, geen nadere onderbouwing gegeven. (…)”
De inhoud van het verzoek en het verweer
2.4.
[verzoeker] verzoekt na de weigering van het UWV in deze procedure wederom ontbinding van de arbeidsovereenkomst, onder de voorwaarde dat geoordeeld zou worden dat 1) [verweerder] geen statutair bestuurder is en 2) de eerder verzochte voorwaardelijke ontbinding op de e, g en h-grond door het Gerechtshof Amsterdam niet wordt toegewezen. Het nu voorliggend verzoek is gegrond op artikel 7:671b lid 1 sub b jo. 7:669 lid 1 en 3 sub a BW. Kort gezegd, ontbinding wegens bedrijfseconomische omstandigheden, zoals die eerder bij het UWV aan de orde zijn geweest. Volgens [verzoeker] is de functie van [verweerder] komen te vervallen, omdat de heer [A] als statutair bestuurder is benoemd en hij alle verantwoordelijkheden en taken van [verweerder] heeft overgenomen. [verzoeker] mag zelf bepalen hoe zij haar onderneming inricht en het is haar keuze om een statutair directeur te benoemen met als gevolg dat de werkzaamheden van [verweerder] zijn vervallen. Bovendien is er sprake van een substantiële werkvermindering.
2.5.
[verweerder] heeft primair aangevoerd dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland niet bevoegd is om over deze zaak te oordelen, subsidiair heeft hij aangevoerd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is, en meer subsidiair heeft hij aangevoerd dat er geen bedrijfseconomische omstandigheden zijn die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. Hij wil dat [verzoeker] zijn reële proceskosten vergoedt. Voor het geval de arbeidsovereenkomst toch zou worden ontbonden, dan verzoekt hij om een billijke vergoeding en een transitievergoeding.
De bevoegdheid van de kantonrechter
2.6.
Uitgangspunt is dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is, maar in zaken betreffende een arbeidsovereenkomst is mede bevoegd de rechter van de plaats ‘waar de arbeid gewoonlijk wordt of laatstelijk werd verricht’. Volgens [verweerder] is de kantonrechter van de rechtbank Den Haag bevoegd, omdat hij in [woonplaats] woont en hij zijn arbeid voor zijn ontslag in Den Haag verrichtte. [verzoeker] wijst erop dat zij inmiddels naar Utrecht is verhuisd en dat in deze zaak uitgegaan moet worden van de fictieve situatie dat [verweerder] werknemer is van [verzoeker] en de arbeidsovereenkomst nog bestaat. In die situatie zou de arbeid ‘gewoonlijk’ worden verricht in Utrecht. Daar is [verweerder] het niet mee eens. Volgens hem is het niet waarschijnlijk dat hij zijn arbeid in Utrecht zou verrichten, omdat hij daar gelet op zijn woonplaats niet toe gehouden zou zijn.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat voor de bevoegdheid in deze zaak moet worden uitgegaan van de fictieve situatie dat [verweerder] werknemer is en dat de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] nog bestaat en er dus ook werkzaamheden worden verricht, zoals dat normaliter het geval is. In die situatie zou de arbeid op dit moment gewoonlijk worden verricht in Utrecht. [verzoeker] is inmiddels gevestigd in Utrecht. Het argument van [verweerder] dat het gelet op zijn woonplaats [woonplaats] onwaarschijnlijk is dat hij zijn werkzaamheden in Utrecht zou verrichten, faalt. Het kantoor is gevestigd in Utrecht. Een andere locatie is er niet. De reisafstand tussen [woonplaats] en Utrecht is niet zo groot dat het aannemelijk is dat [verweerder] voor zijn werkzaamheden niet naar Utrecht zou komen. Dat [verweerder] als werknemer/directeur zijn werkzaamheden in overwegende mate elders zou kunnen of mogen verrichten is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De kantonrechter is dus bevoegd.
Ontvankelijkheid
2.8.
Volgens [verweerder] staat de goede procesorde er aan in de weg dat het verzoekschrift behandeld wordt en is [verzoeker] om die reden niet-ontvankelijk. Hij wijst erop dat het verzoekschrift is ingediend, meer dan drie jaar nadat het ontslag plaatsvond en dat de feiten waarop het verzoek stoelt op geen enkele manier te relateren zijn aan het ontslag uit 2016. Daarbij komt dat het ontslag inmiddels is vernietigd en de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk is ontbonden. Het Gerechtshof Amsterdam heeft tijdens de zitting bovendien mondeling aangegeven dat zij geen herstel van de arbeidsovereenkomst zal bevelen, dus het onderhavige verzoekschrift dient geen enkel redelijk belang. [verzoeker] heeft daartegen verweer gevoerd.
2.9.
De kantonrechter stelt vast dat de rechtbank Den Haag het ontslag heeft vernietigd, omdat [verweerder] geen statutair bestuurder is (maar werknemer). Tegen die uitspraak is door beide partijen hoger beroep ingesteld. Die procedure loopt nog. Door de kantonrechter van de rechtbank Den Haag is de arbeidsovereenkomst weliswaar voorwaardelijk ontbonden (onder de voorwaarde dat [verweerder] geen statutair bestuurder is), maar ook in die procedure is nog geen definitief eindoordeel geveld. Het Gerechtshof Amsterdam moet immers nog uitspraak doen. Bovendien heeft [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling in deze procedure aangegeven dat hij in de (mondelinge) mededeling van het Gerechtshof Amsterdam, dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden hersteld, niet (zonder meer) berust. Mogelijk zal hij in cassatie gaan tegen het nog te wijzen arrest van het Gerechtshof. Vooralsnog is er dus geen zicht op duidelijkheid over de uiteindelijke verhouding tussen partijen. Weliswaar is er sprake van een groot tijdsverloop tussen 2016 en dit verzoek, maar dat staat niet aan een inhoudelijke beoordeling van dit verzoekschrift in de weg. Gelet op de voortdurende discussie over de vraag of de arbeidsovereenkomst is beëindigd, moeten ook later opkomende feiten en omstandigheden die op andere gronden het einde van de arbeidsovereenkomst zouden kunnen rechtvaardigen in rechte getoetst kunnen worden. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat de vraag of zich op dit moment bedrijfseconomische omstandigheden voordoen niet beoordeeld kan worden, hoewel onzeker blijft of de arbeidsovereenkomst op een andere grond wel eindigt. Van het “voor de voeten” lopen van de appel- of verwijzingsrechter door de kantonrechter met een door de kantonrechter op deze nieuwe grond uitgesproken voorwaardelijke ontbinding is geen sprake. De conclusie is dus dat [verzoeker] voldoende belang heeft om de zaak voor te leggen aan de kantonrechter en dat er geen strijd is met de goede procesorde. [verzoeker] is ontvankelijk in haar verzoek.
Ontbinding
2.10.
[verzoeker] heeft gesteld dat de functie van algemeen directeur is komen te vervallen, omdat de werkzaamheden die [verweerder] als algemeen directeur heeft vervuld allemaal zijn overgenomen door de heer [A] (die door de AVA als statutair bestuurder is benoemd). Volgens [verzoeker] heeft zij verder beleidsvrijheid als ondernemer om te besluiten dat de taken die [verweerder] verrichtte als algemeen directeur voortaan door een statutair bestuurder moeten worden verricht en is daarmee het verval van functie een gegeven. [verweerder] heeft aangevoerd dat hiermee juist vaststaat dat de taken die [verweerder] uitvoerde als titulair directeur, nog steeds bestaan. Om die reden heeft het UWV volgens [verweerder] terecht geoordeeld dat er geen sprake is van verval van functie.
2.11.
Op zichzelf is juist dat een ondernemer vrijheid heeft om te bepalen op welke wijze de onderneming wordt ingericht. Evenzo is juist dat de AVA de mogelijkheid heeft op een statutair bestuurder te benoemen. In dit geval echter zal de kantonrechter het verzoek toch afwijzen.
2.12.
Het gaat in deze procedure niet om de vraag of [verweerder] zijn werkzaamheden correct heeft uitgevoerd en ook niet om de vraag of er nog voldoende vertrouwen in het functioneren van [verweerder] bestaat. Daarover is eerder geoordeeld en zal het Gerechtshof Amsterdam ook nog beslissing geven. Op de achtergrond speelt dit echter wel mee. Wat opvalt is dat de nu opgevoerde bedrijfseconomische redenen in de eerdere procedure in het geheel niet genoemd zijn, terwijl ook toen al feitelijk sprake was van de situatie dat de nieuw benoemde statutair directeur de werkzaamheden van [verweerder] heeft overgenomen. Daar komt bij dat van de zijde van [verzoeker] nauwelijks inhoudelijke argumenten genoemd zijn waarom de structuur met [verweerder] als titulair directeur niet goed werkbaar is en wat de voordelen van een statutair directeur zijn. In de woorden van het UWV:
Voor het besluit om de taken van de algemeen directeur/werknemer voortaan te beleggen bij de statutair bestuurder is, op de stelling na dat de statutair bestuurder hiervoor -vanwege zijn achtergrond- het meest geëquipeerd is, geen nadere onderbouwing gegeven.
2.13.
De redenen die wel genoemd zijn om niet met [verweerder] verder te gaan, zijn in een eerdere procedure tussen partijen beoordeeld en te licht bevonden. De kantonrechter vindt de nieuwe stelling dat de AVA nu eenmaal het recht heeft om een statutair directeur te benoemen in deze procedure onvoldoende. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen om te onderbouwen en te motiveren wat de voordelen zijn van een statutair directeur die in de vennootschap werkzaamheden verricht. Door dat niet te doen moet het er in deze zaak voor gehouden worden dat een beroep gedaan wordt op de bevoegdheid van de AVA en de beleidsvrijheid van de ondernemer met de uitsluitende bedoeling de consequenties van de eerdere beoordeling door rechter te niet te doen. Immers, vaststaat dat er nog wel werkzaamheden zijn. Die worden nu door een ander verricht, maar vervallen zijn ze dus niet. Het gaat niet zozeer om de vraag of er werkzaamheden zijn vervallen, maar om het feit dat [verzoeker] de werkzaamheden niet door [verweerder] wil laten verrichten. In die zin is de vraag of het aantal projecten minder is geworden ook niet relevant. Kennelijk is er nog steeds werk voor een directeur. Uiteraard mag de AVA een statutair directeur benoemen. Er dient, in dit specifieke geval en tegen de achtergrond van de lopende discussie, wel een voldoende deugdelijke onderbouwing te zijn van de voordelen van een statutair directeur boven de bestaande situatie met een titulair directeur. Bij het ontbreken daarvan kan niet van een redelijke grond voor ontbinding worden gesproken. Het verzoek moet worden afgewezen.
Proceskosten
2.14.
[verzoeker] wordt in het ongelijk gesteld. De kantonrechter ziet aanleiding om haar te veroordelen in de werkelijke proceskosten van [verweerder] in deze procedure, omdat de procedure op oneigenlijke gronden is gevoerd. Wel blijven de kosten beperkt tot deze procedure en worden de kosten van de UWV procedure buiten beschouwing gelaten. Deze kosten bedragen volgens opgaaf ter zitting € 3.000,00 exclusief btw. Op de zitting is met partijen besproken (en waren zij het er over eens) dat de hoogte van dit bedrag gelet op de inhoud van het geschil niet onredelijk is. [verzoeker] heeft uiteraard wel betwist dat er grond is voor toewijzing van de werkelijke kosten, maar aan die betwisting wordt voorbijgegaan. Ook het verweer dat [verweerder] de kosten niet zelf heeft gedragen wordt gepasseerd. [verweerder] is procespartij en hij moet zich verweren en geldt in de relatie met zijn gemachtigde als opdrachtgever. Voor de opgedragen werkzaamheden is hij een vergoeding verschuldigd. Dat een derde partij mogelijk voor hem betaalt, betekent niet dat [verweerder] geen aanspraak kan maken op vergoeding van die kosten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] , tot deze beschikking begroot op € 3.000,00 exclusief btw.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.O. Zuurmond, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2020.