ECLI:NL:RBMNE:2020:5638
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en de vraag naar de rechtsgeldigheid van de arbeidsovereenkomst tussen een vrijwilliger en een hotelbedrijf
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en een hotelbedrijf. De verzoekster, die in ruil voor gratis logies en een maaltijdvergoeding werkzaamheden verrichtte, werd op 28 juni 2020 ontslagen op staande voet wegens hardnekkige werkweigering. De verzoekster stelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat het ontslag niet rechtsgeldig was, terwijl de verweerster, het hotelbedrijf, betoogde dat er geen arbeidsovereenkomst bestond en dat het ontslag gerechtvaardigd was.
De procedure begon met een verzoekschrift van de verzoekster, waarin zij onder andere vroeg om te verklaren dat het ontslag zonder schriftelijke toestemming niet rechtsgeldig was en dat zij recht had op het minimumloon. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekster op 1 april 2020 in dienst was getreden en dat er geen schriftelijke afspraken waren gemaakt over de werkzaamheden en vergoedingen. Tijdens de mondelinge behandeling werd duidelijk dat de verzoekster op 28 juni 2020 een werkopdracht had geweigerd, wat door de kantonrechter werd gekwalificeerd als hardnekkige werkweigering.
De kantonrechter oordeelde dat, zelfs als er een arbeidsovereenkomst was, de verweerster een dringende reden had om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. De verzoekster had niet voldoende weerlegd dat zij incidenteel schoonmaakwerkzaamheden moest verrichten en had de opdracht om kamers schoon te maken geweigerd. Hierdoor werd het verzoek van de verzoekster afgewezen en werd zij in de proceskosten veroordeeld. De voorwaardelijke verzoeken van de verweerster werden niet meer behandeld, aangezien het ontslag op staande voet niet was vernietigd.