ECLI:NL:RBMNE:2020:5624

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
16-119123-20 en 16-123047-18 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het leiden van een criminele organisatie en drugshandel

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man uit Nieuwegein. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor het leiden van een criminele organisatie, het medeplegen van drugshandel en het bezit van een grote hoeveelheid drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tussen 16 april 2014 en 16 mei 2020 deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in hard- en softdrugs, waaronder cocaïne, MDMA, en hasjiesj. De verdachte had een leidende rol binnen deze organisatie en gaf opdrachten aan medeverdachten om drugs te leveren aan klanten. Tijdens de rechtszittingen op 28 augustus, 12 november en 9 december 2020 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Visscher, en werd de zaak behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank. De rechtbank achtte de verklaringen van getuigen en medeverdachten overtuigend en concludeerde dat de verdachte vanaf 2014 actief was in de drugshandel. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vijf jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als leider van de organisatie. Daarnaast werden de in beslag genomen drugs en geldbedragen onttrokken aan het verkeer en verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-119123-20 en 16-123047-18 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020, 12 november 2020 en 9 december 2020. Op 12 november 2020 en 9 december 2020 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van hetgeen verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 16 april 2014 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
Feit 2
in de periode van 17 februari 2011 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, samen met anderen en/of alleen heeft gedeald in cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, methamfetamine, 2c-b en lsd
en/of
in de periode van 17 februari 2011 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, samen met anderen en/of alleen heeft gedeald in hasjiesj en hennep;
Feit 3
in de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Utrecht en Benschop, samen met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, methamfetamine, 2c-b en lsd;
en/of
in de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Utrecht, Houten en Benschop, samen met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad hasjiesj.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde periode onder feit 1 en 2. Zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, is hij zich vanaf begin 2018 met regelmaat bezig gaan houden met de handel in harddrugs. Gelet op de overige verklaringen van de medeverdachten zijn er eerst sinds 2018 indicaties dat er anderen betrokken zijn bij de handel van drugs. In de periode voor 2018 is dus geen sprake geweest van een crimineel samenwerkingsverband, zoals ten laste gelegd onder feit 1. Ook bevat het dossier onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring voor de handel in harddrugs voor de periode voor 2018. De verklaringen van de afnemers bieden onvoldoende houvast om te komen tot de conclusie dat niet tot de conclusie de volledige ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard.
Ook ten aanzien van feit 3 dient de ten laste gelegde periode te worden verkort, gelet op de verklaring van verdachte dat de koffer met drugs in februari 2020 door hem in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] is neergezet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard: [2]

Begin 2018 ben ik begonnen met het verkopen van harddrugs. Ik verkocht cocaïne, XTC, 2c-b, ketamine en zegeltjes lsd. De koffer met harddrugs die bij medeverdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen is van mij, ik heb die koffer daar neergezet. Dat was mijn hoofdvoorraad. (…) Ik word ook wel [bijnaam] [fonetisch] genoemd.”
Ten aanzien van feit 1 en 2
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft het volgende verklaard: [3]
“U, de jongste rechter, vraagt mij hoe het ging als iemand drugs bestelde. Ik was daar bij [verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte], om mijn eigen spul te kopen of om te chillen, een jointje te roken en een biertje te drinken. Dan vroeg hij mij of ik die kant wilde oprijden als hij een telefoontje kreeg. Als ik daar niet was, werd ik ook wel eens gebeld door [verdachte] . Ik heb nooit zelf een voorraad drugs gekregen, omdat ik ook zelf gebruikte. Het werd klaargemaakt per bestelling. Hoe vaak ik reed, dat verschilde. Soms twee keer per week en soms wel vaker. Hoeveel klanten per dag verschilde ook. (…) Ik heb inderdaad hard- en softdrugs rondgebracht. (…) Ik heb wel eens een tasje gehad van [medeverdachte 3] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3] ] met drugs, dat was kant en klaar met de bestellingen van de harddrugs. Ik moest de drugs uit dat tasje dan bezorgen. Het geld moest ik afstaan, de berichtjes kwamen binnen bij [verdachte] en hij kon zien wat er verkocht werd. Het geld werd gecontroleerd met deze bestellingen en het geld lieten we achter. [verdachte] was degene die alles regelde. (…) Toen ik begon met dealen was kleine [medeverdachte 5] er volgens mij al. Hij werkte toen al voor [verdachte] .”
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft het volgende verklaard: [4]
“Het klopt dat ik drugs heb weggebracht naar klanten. Dat waren klanten van mijn oom [verdachte] [de rechtbank begrijpt: verdachte]. Het betrof zowel hard- als softdrugs. (…) De klant appte [verdachte] en vaak was ik dan al bij hem thuis om te chillen. Er werd dan gezegd wil je daarheen gaan en dan reed ik er heen. Als ik niet bij hem thuis was, dan werd ik door [verdachte] geappt of ik ergens heen wilde gaan. (…) Medeverdachte [medeverdachte 5] zag ik heel weinig, in de ochtend kwam hij langs bij mijn oom. Ik heb wel gehoord dat hij daar en daar heen moest. Dat ging op dezelfde manier als waarop ik werd aangestuurd om drugs te brengen naar klanten. [medeverdachte 2] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ] reed ook en bracht drugs weg. (…) Er was geen rooster, mijn oom hield gewoon bij wie op welke dagen kon rijden. Als [medeverdachte 2] op bepaalde dagen reed, dan belde hij of ik op de andere dagen kon rijden.”
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het volgende verklaard bij de politie: [5]
“V: [medeverdachte 1] , heb jij enig idee waar [verdachte] zijn drugs vandaan haalt?A: Nee dat weet ik helaas niet. Ik heb hem als dealer leren kennen. Heel lang geleden 8 a 9 jaar geleden liep ik op straat en toen heb ik het nummer gekregen van hem om speed te halen. Zo ben ik met hem in contact gekomen. (…)
V: Hoe weet je dat het 8 a 10 jaar geleden is?A: Het is vanaf de start vanaf mijn begeleiding en dat is 7 jaar geleden. Toen kocht ik drugs bij hem. Ik kocht toen regelmatig. Hij was een de weinige dealers die geteste drugs verkocht. Ik betaalde destijds een 10tje voor mijn speed.”
Bij de rechter-commissaris heeft medeverdachte [medeverdachte 1] het volgende aanvullend verklaard: [6]
“V: U heeft verklaard dat u hem [de rechtbank begrijpt: verdachte] ongeveer 8 a 10 jaar geleden heeft leren kennen als dealer Sinds 7 jaar neemt u drugs van hem af heeft u verklaard.
A: Ja, dat kocht ik van hem. Ik heb hem leren kennen toen ik heel erg eraan was, dus toen ik zwaar aan de speed en amfetamine was. Echt aan het overleven was ik in die tijd. Ik heb zijn nummer via via gekregen en zodoende ben ik bij hem standaard dingen gaan halen. (…)
Ik heb mijn hele leven al begeleiding. Ik ben eruit getrapt bij [naam] en ik heb toen en periode op straat geleefd en toen gebruikte ik ook speed. Toen startte de ambulante begeleiding. Ik ben toen bij die mensen, dus [medeverdachte 3] en [verdachte] , terecht gekomen. Via via kreeg ik hun nummer en daar haalde ik toen standaard. Daarom weet ik dat hij al zolang dealt.”
Uit de adreshistorie van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat hij tot 11-03-2014 ingeschreven heeft gestaan op het adres [adres] te [woonplaats] . Dit adres betreft een woning [naam] . Vanaf 16 april 2014 stond hij ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . [7]
De getuige [getuige 1] is verhoord bij de rechter-commissaris en heeft het volgende verklaard: [8]
“V: De vraag is dus eigenlijk wanneer het eerste contactmoment tussen [medeverdachte 1] en u was.
A: Laten we dan 5 jaar zeggen. Dat was de tijd dat ik drugs bestelde via [bijnaam] en ook de periode dat ik wel eens een festival bezocht en dan bestelde ik ook via dat nummer, te weten het nummer waarop [bijnaam] te bereiken was, maar er reden meerdere mensen.(…)
V: Rechter-commissaris: De vraag is vanaf wanneer kwam [medeverdachte 1] drugs bij uzelf [de rechtbank begrijpt: uw woning] brengen?A: Dat zal dan 3 jaar zijn, want die twee jaar was bij een pand en daarvoor bezorgde [medeverdachte 1] bij een ander pand. [9]
(…) V: In uw eerste verhoor noemt u een periode van 4 a 5 jaar als het gaat om het bestellen van drugs op het nummer van [bijnaam] . Hoe zeker bent u van die periode van 4 a 5 jaar?
A: Zeker. [10]
V: In uw eerste verhoor noemt u 4 a 5 jaar in uw tweede verhoor heeft u het over 5 jaar? Kunt u die wijziging verklaren?
A: Die 4 of 5 jaar was een grove schatting. Later ben ik tot de conclusie gekomen dat het 5 jaar was op basis van het festival MELT. Toen werd het concreet.
V: Ik heb u horen zeggen dat u twee keer naar MELT bent gegaan. Hoe heeft u geconcludeerd dat u kennelijk in 2015 voor het eerst heeft besteld en niet in 2016?
A: MELT 2015 was het eerste festival wat ik weer sinds lange tijd bezocht. Het leek mij toen wel interessant om er heen te gaan en daarvoor drugs te bestellen.
V: Hoe zeker weet u dat u toen bij het nummer van [bijnaam] heeft besteld en niet bij bijvoorbeeld een andere dealer?
A: Ik kreeg het nummer opgestuurd en er stond de naam [bijnaam] boven. Dat herinner ik mij nog.” [11]
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie het volgende verklaard: [12]
“V: Sinds wanneer koop je drugs bij deze dealer?
A: 5 jaar sowieso, want toen woonde ik nog in Utrecht en plaatste mijn bestellingen bij deze dealer. (…)
V: Wie kwam de drugs brengen?
A: Verschillend.
1. Blank gezette man, reed in een Volkswagen Polo, blauw van kleur. Deze reed in het begin van die 5 jaar.
2. Slanke blanke man met bruine haren. Hij reed in een Rode Toyota Aygo.
3. Een dunne Indische man. Die reed in een witte bestelbus. Hij was toen met zijn vrouw en twee kinderen zijn rondje aan het rijden. De vrouw kan ik niet meer omschrijven.”
Getuige [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris het volgende verklaard: [13]
“V: U heeft vorige keer gezegd: ik weet dat zijn oom drugs dealde omdat [medeverdachte 4] [de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 4] ] dat tegen mij gezegd heeft. Weet u nog wanneer hij dat gezegd heeft?
A: Dat is vier of vijf jaar geleden dat het bij mij bekend werd.
V: Naar aanleiding van wat werd dat gezegd?
A: Omdat we wel eens naar festivals gingen en we wel wilden gebruiken, toen werd het lijntje snel gelegd, namelijk de oom van [medeverdachte 4] .
(…)
V: Oom kwam pas in beeld in het kader van drugs vier of vijf jaar geleden?
A: Ja, omdat hij een leverancier was voor producten die wij wel eens gebruikten.
V: U heeft gezegd: het werd vaak gebracht door oompie zelf?
A: Dat heb ik niet gezegd denk ik. We bestelden bij oompie, wie het kwam brengen was altijd anders.”
Getuige [getuige 4] heeft bij de rechter-commissaris het volgende verklaard: [14]
“V: Weet u wanneer [bijnaam] begon met harddrugs verkopen?
A: Voor zover ik weet vanaf het begin. [15]
V: wat is het begin?
A: Vanaf de begin periode, dus tussen die 5 en 8 jaar.
(…)
V: Zaten er wel eens andere mensen in de auto die drugs kwamen brengen?
A: Ja. Zeker. Een langere blanke Hollandse jongen. Of een Turkse kleinere man.
V: Over welke periode hebben we het dan?
A: Dat durf ik niet met zekerheid te zeggen. Ik denk zeker wel de afgelopen 5 jaar. Het wisselde vaak wie het was.
V: U heeft de vorige keer gezegd: ik heb [bijnaam] ook wel eens gezien, dat hij zelf drugs afleverde.
A: Het waren ook anderen. [16]
Ten aanzien van feit 3
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft het volgende verklaard bij de politie: [17]
“ [verdachte] heeft gelijk die koffer naar boven gebracht. Ik weet niet meer precies wanneer, maar het was ergens september/oktober vorig jaar.”
Tijdens de doorzoeking op 16 mei 2020 in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] , aan de [adres] in [woonplaats] , is een koffer met daarin de volgende verdovende middelen aangetroffen: [18]
  • (…) Zak gele pillen met een totaal gewicht van 175,41 gram. Goed nummer: 2630070
  • Zak paarse pillen met een totaalgewicht van 518, 38 gram. Goednummer: 2630073
  • (…) Zak oranje/witte pillen met de opdruk Q Dance(Vermoedelijk xtc). Goednummer: 2630060
  • Zak camel kleurige pillen (Vermoedelijk xtc) . Goednummer: 2630062 [19]
  • (…)Zak roze pillen met duplo konijn opdruk (vermoedelijk xtc). Goednummer: 263074
  • 1 blok hasj. Goednummer: 2630076
  • 4 blokken hasj verpakt. Goednummer: 2630077
  • Zak bruine brokken (vermoedelijk mdma) . Goednummer: 2630078
  • Bruine brok (vermoedelijk mdma) . Goednummer: 2630080
  • Gripzak Wit poeder. Goednummer: 2630084
  • Plak hasj. Goednummer: 2630085
  • 2 zakken met in totaal 208 bruine pillen (vermoedelijk xtc). Goednummer: 2630087/2630089
  • zak met 77 bruine pillen (vermoedelijk xtc). Goednummer: 2630092
  • zak met groen/grijze pillen (vermoedelijk xtc) . Goednummer: 2630098
  • 2 zakken fluorescerend roze pillen (vermoedelijk 2-cb). Goednummer: 2630100
  • Grote bruine brokken ( vermoedelijk mdma) . Goed nummer: 2630102
  • Bruine brok (vermoedelijk mdma) . Goednummer: 2630103
  • Bruine brok (vermoedelijk mdma) . Goednummer: 2630105
  • (…) 5 zakken met wit poeder. Goed nummer: 2630108. [20]
Van de zak met gele pillen (goednummer 2630070) is een monster genomen, welke genummerd wordt met SIN AALE7618. [21] Ook van de zak met paarse pillen (goednummer 2630073) is een monster genomen, dit monster wordt genummerd met SIN AANO9182NL. [22]
De monsters worden onderzocht door het NFI:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AALE7618NL
monster, twintig tabletten (â 0,18 gram), geel, Batman logo
bevat 2C-B [23]
AAN0182NL
tablet, paars, uit 518,38 gram
bevat MDMA [24]
Ook de woning van verdachte, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , is op 16 mei 2020 doorzocht en is het volgende aangetroffen: [25]
  • Goednummer 2630075: 201 Ponypacks
  • Goednummer 2630133: 46 ponypacks
  • Goednummer 2630104: 575 bruine pillen
  • Goednummer: 2630081: 149 ponypacks vermoedelijk cocaïne
  • Goednummer: 2630125: 516 gele pillen, totaal 86 zakjes
  • Goednummer: 2630140: 3 roze en 2 paars/roze pillen
  • Goednummer: 2630139: 5 gele /roze pillen
  • Goednummer: 2630118: 19 ponypacks vermoedelijk cocaïne
  • Goednummer: 2630115: 33 bruine pillen
  • Goednummer: 2630114: 4 zakjes vermoedelijk MDMA
  • Goednummer: 2630120: 56 zakjes vermoedelijk MDMA
  • Goednummer: 2630143: 8 zakjes vermoedelijk MDMA
  • Goednummer: 2630121: 39 verschillende gekleurde pillen
  • Goednummer: 2630122: 32 verschillende gekleurde pillen
  • Goednummer 2630123: inhoud potje 14 verschillende gekleurde pillen, plus 1 zakje met 6 gele pillen en 1 zakje met 5 geel/groen pillen (…)
  • Goednummer: 2630137: 24 gele pillen in 4 zakjes
  • Goednummer: 2630093: 24 gele pillen in 4 zakjes
  • Goednummer: 2630111: 560 beige pillen in 112 zakjes
  • Goednummer: 2630141: 20 geel/groene pillen.
  • Goednummer: 2630068: 3 roze pillen en 1 roze/paarse pil
  • Goednummer: 2630049: totaal 42 gele pillen
  • Goednummer: 2630041: 83 ponypacks met vermoedelijk cocaïne
  • Goednummer: 2630051: 60 groen/gele pillen
  • Goednummer: 2630057: 8 zakjes met vermoedelijk MDMA.”
Van de 575 bruine pillen (goednummer 2630104) is een monster genomen, genummerd met SIN AANO9184NL [26] . Ook van de 46 ponypacks (goednummer 2630133) is een monster genomen, genummerd met SIN AALE7611NL [27] . Ditzelfde geldt voor de 201 ponypacks (goednummer 2630075), genummerd met SIN AANO9183NL. [28]
De monsters zijn vervolgens getest door het NFI:
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
AANO0184NL
tablet, bruin, uit 250,11 gram
bevat MDMA [29]
AALE7611NL
poeder, wit, uit 3,85 gram
bevat cocaïne [30]
AAN09183NL
poeder, wit, uit 128,69 gram
bevat cocaïne [31]
Daarnaast is er op 16 mei 2020 ook een bruine brok in beslaggenomen tijdens de doorzoeking op het adres [adres] te [woonplaats] : [32]
“In deze woning werd in de keuken een bruine brok van vermoedelijk hasjiesj aangetroffen en in beslag genomen. Het goednummer van dit goed betreft 06-01-009. Ik, [verbalisant 1] , heb aan collega [verbalisant 2] gevraagd om voornoemde brokjes indicatief te testen.”
Dit brokje is vervolgens indicatief getest: [33]
“Op 17 mei 2020 kreeg ik het verzoek van collega [verbalisant 1] , rechercheur binnen het district West Utrecht, eenheid Midden-Nederland, om twee blokjes soft drugs te testen. (…) De test gaf voor beide monsters een reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hashish, vermeld op lijst II van de Opiumwet. Van de test heb ik foto's gemaakt en gevoegd in een fotoblad welke als bijlage bij dit proces-verbaal zit. Foto 2 is de test van goed nummer 06-01-009.”
4.3.2
Bewijsoverweging
Periode dealen hard- en softdrugs
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf begin 2018 is begonnen met het dealen in harddrugs. De rechtbank acht deze verklaring wat betreft het begin van deze periode echter volstrekt onaannemelijk, gelet op de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden. Zo verklaart afnemer [getuige 1] dat hij in 2015 drugs heeft gekocht bij [bijnaam] , de bijnaam van verdachte. Afnemer [getuige 1] koppelt dit aan een concrete omstandigheid, namelijk het bezoek aan festival Melt in 2015. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen, te meer omdat deze verklaring ondersteund wordt door onder andere afnemer [getuige 2] die ook verklaard vijf jaar geleden voor het eerst drugs te hebben gekocht bij [bijnaam] . Ook afnemers – en tevens vrienden van medeverdachte [medeverdachte 4] – [getuige 3] en [getuige 4] spreken van een periode van ongeveer vijf jaar (tot zelfs 8 jaar). Gelet op de getuigenverklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] is de rechtbank van oordeel dat verdachte reeds in (ieder geval in) 2014 is begonnen met het handelen in harddrugs. Getuige [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij bij verdachte drugs is gaan kopen toen hij weg moest uit zijn woning aan het adres ( [naam] ) aan de [adres] te [woonplaats] . Uit de adreshistorie van [medeverdachte 1] blijkt dat hij vanaf 16 april 2014 stond ingeschreven op een nieuw adres in [woonplaats] . De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] voldoende specifiek en verankerd in een concrete gebeurtenis en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring. In het bijzonder heeft [medeverdachte 1] deze periode ook onderbouwd aan de hand van een concrete gebeurtenis, namelijk dat hij uit zijn woning werd gezet en op straat belandde. Gelet op deze verklaring acht de rechtbank wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte in hard- en softdrugs heeft gedeald vanaf omstreeks 16 april 2014.
Criminele organisatie en medeplegen
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow). Een organisatie in de zin van voormeld artikel is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Het oogmerk van deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Om van deelneming in de zin van artikel 11b Ow te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij een aandeel heeft in – of ondersteuning geeft aan – gedragingen die strekken tot óf rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een criminele organisatie die zich bezighield met het handelen in hard- en softdrugs en dat aldus sprake was van een duurzame, onderlinge samenwerking. De structuur van de organisatie wordt tot uitdrukking gebracht door de rolverdeling tussen de verdachten. In deze organisatie had verdachte de leiding, waarbij hij bestellingen aannam van afnemers via een vast telefoonnummer. Verdachte gaf vervolgens medeverdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] de opdracht om hard- en softdrugs af te leveren. Medeverdachte [medeverdachte 3] – en tevens zijn partner – had een ondersteunende rol door pakketjes met drugs aan drugskoeriers en incidenteel zelfs aan afnemers te geven en door de bankrekening te controleren of de afnemer het geld had gestort. Medeverdachte [medeverdachte 1] had ook een ondersteunende rol door de koffer in bewaring te nemen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte (als leider) heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hard- en softdrugs. Met deze vaststelling is tevens het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van het handelen in harddrugs bewezen.
Ten aanzien van de periode overweegt de rechtbank als volgt. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 3] komt een eenduidig beeld naar voren. Sinds (in ieder geval) ongeveer 5 jaar hebben zij via het telefoonnummer van verdachte drugs besteld en dan kwamen verschillende mensen namens verdachte de drugs brengen. Daaruit kan niet anders afgeleid worden dan dat in ieder geval gedurende deze periode een criminele organisatie heeft bestaan met verdachte aan het hoofd van deze organisatie. Mogelijk waren aan het begin van deze periode (ook) andere personen betrokken dan de medeverdachten, maar dat maakt voor de bewezenverklaring niet uit. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deel heeft genomen aan een criminele organisatie vanaf omstreeks 1 april 2015, te weten ongeveer vijf jaar voorafgaand aan de datum waarop verdachte en de medeverdachten zijn aangehouden.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank een nog langere periode niet bewezen. Dat medeverdachte [medeverdachte 1] al langer drugs af nam van verdachte, terwijl medeverdachte [medeverdachte 3] op dat moment ook ‘in beeld was’, maakt nog niet dan op dat moment al kan worden gesproken van een criminele organisatie.
Aanwezig hebben van harddrugs
De raadsman heeft aangevoerd dat de koffer pas in februari 2020 in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] is geplaatst. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [medeverdachte 1] dat de koffer omstreeks september/oktober 2019 in zijn woning is geplaatst. In de koffer die op de zolder van verdachte stond, is een kleine 6 kilogram aan vermoedelijk harddrugs aangetroffen. Ook in de woning van verdachte is een grote hoeveelheid van vermoedelijk harddrugs aangetroffen. Niet al deze goederen zijn door het NFI getest. De rechtbank zal in de bewezenverklaring dan ook alleen uitgaan van de drugs die wel getest is (cocaïne, 2c-b, MDMA en THC).

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 16 mei 2020 in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere): verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid Opiumwet;
Feit 2
op tijdstippen omstreeks de periode van 16 april 2014 tot en met 16 mei 2020 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen en alleen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, MDMA en 2c-b, zijnde cocaïne, MDMA, en 2c-b telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en
op tijdstippen omstreeks de periode van 16 april 2014 tot en met 16 mei 2020 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen en alleen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, telkens een of meerdere (gebruikers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en van hennep, zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Feit 3
omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en Benschop (gemeente Lopik), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en de [adres] te [woonplaats] ) een grote hoeveelheid cocaïne en pillen bevattende MDMA en 2c-b, zijnde cocaïne en MDMA en 2c-b telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en
omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en Benschop (gemeente Lopik), tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en de [adres] te [woonplaats] ) meerdere blokken/plakken van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet;
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de eis niet proportioneel is. Er was geen sprake van een professionele en geoliede organisatie. Het betroffen vrienden die bij elkaar zaten en samen drugs gebruikten en onder die omstandigheden zijn strafbare feiten begaan. De eisen in de zaken van de medeverdachten zijn bovendien aanzienlijk lager. Daarnaast heeft verdachte openheid van zaken gegeven en heeft hij twee jonge kinderen die zouden moeten opgroeien zonder hun vader. Verdachte wenst een nieuwe start te maken en hoopt dat hem die kans wordt geboden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna zes jaar schuldig gemaakt aan het dealen van hard- en softdrugs. Toen de zaken goed liepen, heeft verdachte gebruik gemaakt van een aantal drugskoeriers die de drugs voor hem rondbrachten, terwijl hij de bestellingen aannam en deze drugskoeriers aanstuurde. Vaak betrof dit personen met een drugsprobleem, die op deze wijze in hun gebruik konden voorzien. Daarmee heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het leiding geven aan een criminele organisatie. Voorts heeft verdachte een enorme hoeveelheid drugs in zijn bezit gehad, die hij in een koffer op de zolder van een medeverdachte bewaarde en ook in zijn eigen woning, waar twee jonge kinderen woonden en dus rondliepen. De grote handelsvoorraad lag opgeslagen bij een medeverdachte die als familievriend kan worden gekwalificeerd. Deze medeverdachte betreft een kwetsbare man, het is des te kwalijker dat deze medeverdachte is misbruikt voor de risicovolle opslag van een grote partij harddrugs. Verdachte is ook medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van hard- en softdrugs veroorzaken. Daarbij is van belang dat harddrugs vaak sterk verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de handel in drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Ook in deze zaak is dat het geval geweest, nu uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en het dossier blijkt dat in 2018 een ripdeal heeft plaatsgevonden bij verdachte. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag. De rechtbank neemt het verdachte extra kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van sommige kwetsbare medeverdachten die te kampen hadden met een drugsverslaving en/of verstandelijke beperking.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld of een strafbeschikking heeft gehad voor bezit van harddrugs. Omdat in ieder geval één van deze veroordelingen is gelegen in de bewezenverklaarde periode van feit 1 en 2 is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Voor het bewezenverklaarde feit 3 geldt dat sprake is van recidive. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 27 oktober 2020. De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld. Verdachte lijkt niet gemotiveerd om zijn gedrag te veranderen en de reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten, de lange periode hiervan en de rol van verdachte als leider van een criminele organisatie, is slechts een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. Deze oriëntatiepunten nemen voor het dealen van harddrugs gedurende 6 tot 12 maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden als uitgangspunt. Voor een langere periode van dealen zijn geen oriëntatiepunten geformuleerd, maar het uitgangspunt van de rechtbank is dat de duur van de gevangenisstraf langer wordt indien de dealperiode ook langer is.
Voor het aanwezig hebben van 5000-6000 gram harddrugs, het gewicht van de harddrugs in de koffer, en rekening houdende dat sprake was van een organisatie, wordt als uitgangspunt genoemd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die door rechtbanken en gerechtshoven worden opgelegd voor soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen aanleiding om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft niet het achterste van zijn tong laten zien en pas ter terechtzitting een (gedeeltelijke) bekentenis afgelegd op een aantal punten waar hij – gelet op de belastende onderdelen van het dossier – wel een verklaring voor moest geven. Dat zijn kinderen nu mogelijk zonder vader moeten opgroeien, is een omstandigheid waarover verdachte had moeten nadenken toen hij bezig was met het plegen van de strafbare feiten. Verdachte mag van geluk spreken dat zijn kinderen wel met een moeder zullen opgroeien, nu medeverdachte [medeverdachte 3] door de rechtbank niet terug naar de gevangenis wordt gestuurd.
Daarbij komt dat uit het strafblad van verdachte afgeleid moet worden dat hij eerdere waarschuwingen heeft gehad met betrekking tot (bezit van of handel in) drugs en verdachte zelfs in een proeftijd liep; zijn gezin en deze strafrechtelijke interventies hebben hem er niet van weerhouden om desondanks door te gaan met het dealen van drugs. Dat verdachte een jarenlange gevangenisstraf opgelegd krijgt, heeft hij dus alleen aan zichzelf te wijten.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden, ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan geëist door de officier van justitie, mede doordat zij tot een kortere bewezenverklaarde periode komt.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de geldbedragen, de drugs en de telefoons die voor het dealen zijn gebruikt, verbeurd worden verklaard of worden onttrokken aan het verkeer. De overige voorwerpen die in beslag zijn genomen kunnen worden teruggeven aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdovende middelen (genummerd 13 tot en met 38, 48 en 49 op de beslaglijst) onttrekken aan het verkeer. Nu deze voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van het onder 2 en 3 bewezen geachte en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal het in beslag genomen geldbedrag (genummerd 39) verbeurd verklaren. Dit geldbedrag, dat aan verdachte toebehoort, is geheel of grotendeels uit baten van het onder feit 2 bewezenverklaarde strafbare feit verkregen. Ook zal de rechtbank de verpakking pillen zakjes (genummerd 47) en de weegschaal (genummerd 51) verbeurd verklaren, nu met behulp van deze voorwerpen het onder 2 bewezen geachte is begaan.
De administratie (genummerd 40, 42, 43, 44, 46 en 50) en de creditcard (genummerd 45) zullen worden teruggeven aan verdachte.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Verdachte is op 23 augustus 2018 veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland tot een deels voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich in de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten, zoals vermeld in dit vonnis.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen.
Nu aan de verdachte voor de onderhavig feiten een gevangenisstraf voor lange duur wordt opgelegd, acht de rechtbank het niet opportuun daarnaast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10, 11, 11b van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen
onttrokken aan het verkeer:
13. 5 STK Verdovende middelen
14. 4 STK Verdovende middelen
15. 5 STK Verdovende middelen
16. 20 STK Verdovende middelen
17. 2 STK Verdovende middelen
18. 24 STK Verdovende middelen
19. 3 STK Verdovende middelen
20. 46 STK Verdovende middelen
21. 516 STK Verdovende middelen
22. 39 STK Verdovende middelen
23. 32 STK Verdovende middelen
24. 14 STK Verdovende middelen
25. 19 STK Verdovende middelen
26. 56 STK Verdovende middelen
27. 4 STK Verdovende middelen
28. 33 STK Verdovende middelen
29. 560 STK Verdovende middelen
30. 149 STK Verdovende middelen
31. 24 STK Verdovende middelen
32. 4 STK Verdovende middelen
33. 201 STK Verdovende middelen
34. 60 STK Verdovende middelen
35. 4 STK Verdovende middelen
36. 8 STK Verdovende middelen
37. 83 STK Verdovende middelen
38. 42 STK Verdovende middelen
48. 1 STK Verdovende middelen
49. 1 STK Verdovende middelen
- verklaart het volgende voorwerp
verbeurd:
39. 420 Euro
47. 1 DS Verpakking pillen zakjes
51. 1 STK Weegschaal
- gelast de
teruggaveaan verdachte van het volgende voorwerp:
40. 1 STK Administratie
42. 1 STK Administratie
43. 1 STK Administratie
44. 1 STK Administratie
45. 1 STK Creditcard
46. 1 STK Administratie
50. 1 STK Administratie
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 16-123047-18).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2020.
Bijlage: de (gewijzigde) tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 16 april 2014 tot en met 16 mei 2020, althans 5
juni 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein,
althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere): verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4]
en/of [medeverdachte 1] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als
bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid
en/of 11a Opiumwet;
( art 11b lid 1 Opiumwet )
Feit 2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 februari 2011 tot en
met 16 mei 2020, althans 5 juni 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- cocaïne,
- amfetamine/MDMA/MDA/2c-b,
- metamfetamine en/of
- lsd (lysergide)
zijnde cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, 2c-b metamfetamine en/of lsd
(lysergide) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 februari 2011 tot en
met 16 mei 2020, althans 5 juni 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, en/of alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
(telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(telkens) een of meerdere (gebruikers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of van hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en/of Benschop (gemeente Lopik),
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en/of de [adres]
te [woonplaats] )
een (grote) hoeveelheid
- cocaïne,
- pillen en/of brokken bevattende amfetamine/MDMA/MDA/2c-b,
- metamfetamine en/of
- strips/plaatjes bevattende lsd (lysergide),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, amfetamine,
MDMA, MDA, 2c-b, metamfetamine en/of lsd (lysergide),
zijnde cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, metamfetamine en/of lsd (lysergide)
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en/of Benschop (gemeente Lopik),
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en/of de [adres]
te [woonplaats] )
een of meerdere blokken/plakken,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 mei 2020, onderzoek 09Genk20, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1016. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting van 12 november 2020.
3.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 11 november 2020 in de stafzaak tegen verdachte [medeverdachte 2] .
4.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 11 november 2020 in de stafzaak tegen verdachte [medeverdachte 4]
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 17 juni 2020, pagina 521.
6.Proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris van 27 oktober 2020, pagina 4.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2020, ongenummerd.
8.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 29 oktober 2020, pagina’s 1-18.
9.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 29 oktober 2020,
10.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 29 oktober 2020,
11.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris van 29 oktober 2020,
12.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 2] van 1 juli 2020, pagina’s 760-762.
13.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris van 1 december 2020,
14.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris van 1 december 2020,
15.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris van 1 december 2020, pagina 3.
16.Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 4] bij de rechter-commissaris van 1 december 2020, pagina 4.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 17 juni 2020, pagina 519.
18.Proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2020, pagina’s 406-419.
19.Proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2020, pagina 406.
20.Proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2020, pagina 407.
21.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 19 mei 2020, pagina 444.
22.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 22 mei 2020, pagina 433.
23.NFI rapport van 17 september 2020, ongenummerd.
24.NFI rapport van 25 mei 2020, pagina 438.
25.Proces-verbaal van bevindingen van 2 juni 2020, pagina’s 394-405.
26.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 22 mei 2020, pagina 384.
27.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 19 mei 2020, pagina 442.
28.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 22 mei 2020, pagina 434.
29.NFI rapport van 19 mei 2020, pagina 450.
30.NFI rapport van 25 mei 2020, pagina 389.
31.NFI rapport van 25 mei 2020, pagina 388.
32.Proces-verbaal van bevindingen van 17 mei 2020, pagina 307.
33.Proces-verbaal van bevindingen van 17 mei 2020, pagina 308.