Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.WAARDERING VAN HET BEWIJS
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij wel wist dat er drugs in de eigen woning lag en dat zij tegen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gezegd dat de drugs uit het bereik van de kinderen die daar ook wonen, opgeslagen moest worden. Verdachte heeft verder verklaard dat zij niet wist welke soort drugs en hoeveel drugs er precies in de woning lag. Dat verdachte niet zou weten welke soorten drugs in haar woning lagen, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk, mede gelet op de app-berichten die zich in het dossier bevinden waarin verdachte verschillende afkortingen van harddrugs gebruikt. Daarbij komt dat de bewustheid van verdachte ook kan worden aangenomen zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen van de drugs of de exacte locatie van de drugs. Ook feit 3 acht de rechtbank dus wettig en overtuigend bewezen.
5.BEWEZENVERKLARING
6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
8.OPLEGGING VAN STRAF
Verdachte is door haar handelen medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van hard- en softdrugs veroorzaken. Daarbij is van belang dat harddrugs vaak sterk verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Daarnaast heeft verdachte met haar handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de handel in drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Ook in deze zaak is dat het geval geweest, nu uit het dossier volgt dat in 2018 (in de woning van verdachte) een ripdeal heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag.
9.BESLAG
10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 11, 11b van de Opiumwet;
11.BESLISSING
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
een gedeelte van 22 (tweeëntwintig) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
onttrokken aan het verkeer:
verbeurd:
1. 1 STK Telefoontoestel
teruggaveaan verdachte van het volgende voorwerp: