ECLI:NL:RBMNE:2020:5619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
16-120001-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor deelname aan een criminele organisatie en drugshandel

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 37-jarige vrouw uit Nieuwegein. De vrouw werd veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie, het medeplegen van drugshandel en het bezit van een grote hoeveelheid drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte van januari 2018 tot en met mei 2020 deel uitmaakte van een organisatie die zich bezighield met de handel in hard- en softdrugs. De verdachte had een actieve rol in het afleveren van drugs en het aansteken van drugstransacties. De rechtbank achtte de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op bepaalde punten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 22 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de zorg voor de twee jonge kinderen van de verdachte, wat meebracht dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in het belang van de kinderen zou zijn. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-120001-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020, 12 november 2020 en 9 december 2020. Op 12 november 2020 heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht. Op 9 december 2020 is het onderzoek in de zaak van verdachte en de medeverdachten gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van hetgeen verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 16 april 2014 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
Feit 2
in de periode van 16 april 2014 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, samen met anderen heeft gedeald in cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, methamfetamine, 2c-b en lsd
en/of
in de periode van 16 april 2014 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, samen met anderen heeft gedeald in hasjiesj en hennep;
Feit 3
in de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en Benschop, samen met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, methamfetamine, 2c-b en lsd
en/of
in de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en Benschop, samen met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad hasjiesj.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde periode. Verdachte heeft verklaard dat zij vanaf begin 2018 een aantal handelingen heeft verricht ten behoeve van de criminele organisatie. Daarvoor heeft zij echter geen handelingen verricht anders dan in de aanwezigheid zijn van haar partner en tevens medeverdachte [medeverdachte 1] ; dit is echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het deelnemen aan een criminele organisatie.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aanwezig hebben van de harddrugs in de koffer die op zolder van medeverdachte [medeverdachte 2] stond. Hoewel verdachte wist dat die koffer daar stond, had zij geen beschikkingsmacht over de koffer. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] is onvoldoende betrouwbaar en specifiek, nu hij niet heeft gezien dat verdachte daadwerkelijk wat uit de koffer heeft gepakt. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte weliswaar wist dat er drugs in haar woning lagen, maar niet dat het de specifieke drugssoorten betrof zoals genoemd in de tenlastelegging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen.
Criminele organisatie
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow). Een organisatie in de zin van voormeld artikel is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Het oogmerk van deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Om van deelneming in de zin van artikel 11b Ow te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en dat zij een aandeel heeft in – of ondersteuning geeft aan – gedragingen die strekken tot óf rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogt.
Gelet op de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , de app-berichten in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat zij vanaf begin 2018 drugs heeft afgeleverd, tasjes met drugs heeft bijgevuld en dergelijke tasjes aan drugskoeriers heeft (mee)gegeven, dat zij heeft gekeken op de bankrekening of afnemers geld hadden overgemaakt en dat zij contact heeft gehad met afnemers en drugskoeriers. Medeverdachte [medeverdachte 1] ontving de bestellingen van afnemers en stuurde de drugskoeriers aan. Medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] brachten vervolgens de drugs rond. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de koffer met de voorraad harddrugs in bewaring genomen. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
Ten aanzien van de periode merkt de rechtbank op dat hoewel er aanwijzingen bestaan dat verdachte voor 2018 ook al betrokken was bij de handel in drugs, het dossier alleen concreet bewijs bevat dat verdachte omstreeks januari 2018 daadwerkelijk handelingen heeft verricht ten behoeve van de handel in drugs. Gelet op al het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanaf omstreeks januari 2018 heeft deelgenomen aan een organisatie die als oogmerk had het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van hard- en softdrugs. Gelet op de voorgaande overwegingen heeft zij ook nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachten ten behoeve van de handel in hard- en softdrugs en is feit 2 ook wettig en overtuigend bewezen voor dezelfde periode.
Verdachte wordt dus vrijgesproken van de feiten 1 en 2, voor zover het de periode vóór 2018 betreft.
Aanwezig hebben van harddrugs
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij wist dat de koffer met drugs op de zolder van medeverdachte [medeverdachte 2] stond. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte wel eens naar boven de vlizotrap opging naar zolder en dat verdachte ook wel eens aan verdachte vertelde dat ze wat pilletjes en nog wat dingetjes moest meenemen van de zolder. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan deze verklaring. Gelet op deze verklaring en dat verdachte verder niets te zoeken heeft op de zolder van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de handelsvoorraad drugs in de koffer en derhalve deze drugs ook aanwezig heeft gehad.
In de koffer die op de zolder van verdachte stond, is een kleine 6 kilogram aan vermoedelijk harddrugs aangetroffen. Ook in de woning van verdachte is een grote hoeveelheid van vermoedelijk harddrugs aangetroffen. Niet al deze goederen zijn door het NFI getest. De rechtbank zal in de bewezenverklaring dan ook alleen uitgaan van de drugs die wel getest is (cocaïne, 2c-b, MDMA en THC).
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij wel wist dat er drugs in de eigen woning lag en dat zij tegen medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gezegd dat de drugs uit het bereik van de kinderen die daar ook wonen, opgeslagen moest worden. Verdachte heeft verder verklaard dat zij niet wist welke soort drugs en hoeveel drugs er precies in de woning lag. Dat verdachte niet zou weten welke soorten drugs in haar woning lagen, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk, mede gelet op de app-berichten die zich in het dossier bevinden waarin verdachte verschillende afkortingen van harddrugs gebruikt. Daarbij komt dat de bewustheid van verdachte ook kan worden aangenomen zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen van de drugs of de exacte locatie van de drugs. Ook feit 3 acht de rechtbank dus wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten: verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid Opiumwet;
Feit 2
op tijdstippen omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, MDMA en 2c-b, zijnde cocaïne, MDMA en 2c-b telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en
op tijdstippen omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen (telkens) opzettelijk verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, (gebruikers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en van hennep, zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 3
omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en Benschop tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en de [adres] te [woonplaats] ) een grote hoeveelheid cocaïne en pillen bevattende MDMA of 2c-b, zijnde cocaïne en MDMA en 2c-b telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en
omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en Benschop tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en de [adres] te [woonplaats] ) meerdere blokken/plakken van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet;
Feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 22 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren;
- een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de eis van de officier van justitie passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan twee jaar schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Zij heeft zich in de context van deze organisatie schuldig gemaakt aan het medeplegen van de handel in hard- en softdrugs en zij heeft een grote hoeveelheid drugs in haar bezit gehad. Een deel van deze drugs lag opgeslagen in haar woning waar ook haar twee jonge kinderen woonden. Een ander deel van de drugs, bestaand uit een aanzienlijke handelsvoorraad, lag opgeslagen bij een medeverdachte die als familievriend kan worden gekwalificeerd. Omdat dit een kwetsbare jongen betrof, die in het leven ondersteuning kon gebruiken, heeft verdachte zich over hem ontfermd. Dat was op zichzelf prijzenswaardig, maar het is anderzijds des te kwalijker als diezelfde kwetsbare persoon dan langdurig wordt misbruikt voor de risicovolle opslag van een grote partij harddrugs.
Verdachte is door haar handelen medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van hard- en softdrugs veroorzaken. Daarbij is van belang dat harddrugs vaak sterk verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Daarnaast heeft verdachte met haar handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de handel in drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Ook in deze zaak is dat het geval geweest, nu uit het dossier volgt dat in 2018 (in de woning van verdachte) een ripdeal heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit winstbejag.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 juli 2020. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het strafblad van verdachte weegt dus niet strafverzwarend mee bij het bepalen van een straf.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 23 oktober 2020. De reclassering schat verdachte in als iemand die weloverwogen keuzes maakt. De reclassering heeft de kans op herhaling als gemiddeld ingeschat en adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
De strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. Deze oriëntatiepunten nemen voor het dealen in harddrugs gedurende een periode van zes tot twaalf maanden met enige regelmaat, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden als uitgangspunt. Daarnaast heeft verdachte gedurende een periode van twee jaar deelgenomen aan een criminele organisatie en heeft zij een enorme hoeveelheid drugs in haar bezit gehad. Gelet op de aard en ernst van de door verdachte gepleegde feiten, en op de hiervoor genoemde oriëntatiepunten is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Echter, net als de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding in de persoonlijke omstandigheden van verdachte om verdachte niet terug de gevangenis in te sturen. Verdachte draagt de zorg over twee jonge kinderen. Haar partner is tevens medeverdachte in deze zaak en is door de rechtbank veroordeeld tot een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hij zal voorlopig dan ook niet de zorg voor de kinderen op zich kunnen nemen. Hoewel het volledig aan het handelen van verdachte te wijten zou zijn als zij ook gedetineerd zou raken, acht de rechtbank het niet in het belang van de twee kinderen en hun (emotionele) ontwikkeling als beide ouders tegelijkertijd voor langere tijd gedetineerd zouden zijn. De kinderen valt daarentegen geen verwijt te maken, terwijl zij ook zwaar ‘gestraft’ zouden worden bij detentie van zowel hun moeder als vader. Daar waar de zorg voor de kinderen tijdelijk is overgenomen door de ouders van verdachte, lijkt dat niet langer mogelijk. Een pleeggezin is dan nog de enige optie. Het is met name dit scenario dat de rechtbank er van weerhoudt verdachte terug naar de gevangenis te sturen. Daarbij komt dat de rol van verdachte in de organisatie ondergeschikt lijkt te zijn geweest aan die van haar partner, reden waarom het voor de hand ligt dat deze verdachte een lange voorwaardelijke straf krijgt in plaats van een onvoorwaardelijke, zodat zij voor de kinderen kan blijven zorgen.. De rechtbank zal dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan het voorarrest. Om de ernst van het feit uit te drukken en om verdachte te weerhouden in de toekomst nieuwe misdrijven te plegen – hoewel haar twee kinderen daartoe reeds voldoende aanleiding zouden moeten bieden – zal de rechtbank een fors deel voorwaardelijk opleggen en daarbij een taakstraf van de maximale duur opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de geldbedragen, de drugs en de telefoons die voor het dealen zijn gebruikt, verbeurd worden verklaard of worden onttrokken aan het verkeer. De overige voorwerpen die in beslag zijn genomen kunnen worden teruggeven aan verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdovende middelen (genummerd 9 tot en met 13 op de beslaglijst) onttrekken aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen bestemd zijn tot het begaan van het onder 2 en 3 bewezen geachte en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Ook de inbeslaggenomen vuurpijl (genummerd 6), het vuurwerk (genummerd 7) en de hennepzaadjes (genummerd 8) zullen worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank zal de inbeslaggenomen telefoon (genummerd 1) verbeurd verklaren, nu met behulp van dit voorwerp het onder 2 bewezen geachte is begaan
De USB-stick (genummerd 2), de laptop van het merk Packard Bell (genummerd 3), de laptop van het merk HP (genummerd 4) en de administratie (genummerd 5) zullen worden teruggeven aan verdachte.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10, 11, 11b van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte van 22 (tweeëntwintig) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen
onttrokken aan het verkeer:
6. 1 STK Vuurpijl
7. 1 STK Vuurwerk
8. 1 STK Hennepzaadjes
9. 1 STK Drugs
10. 1 STK witte substantie in een potje
11. 1 STK witte substantie in een potje
12. 1 STK witte substantie in een glazen potje
13. 1 STK hoeveelheid vloeibar substantie
- verklaart het volgende voorwerp
verbeurd:

1. 1 STK Telefoontoestel

- gelast de
teruggaveaan verdachte van het volgende voorwerp:
2.. 1 STK USB-stick (memorykaart)
3. 1 STK Laptop (Packard Bell)
4. 1 STK Laptop (HP)
5. 1 STK Administratie
Voorlopige hechtenis
- heft op het (reeds geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. G. Schnitzler en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2020.
Bijlage: de (gewijzigde) tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
zij in of omstreeks de periode van 16 april 2014 tot en met 16 mei 2020, althans 5
juni 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere): verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3]
en/of [medeverdachte 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als
bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid
en/of 11a Opiumwet;
( art 11b lid 1 Opiumwet )
Feit 2
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 april 2014 tot en
met 16 mei 2020, althans 5 juni 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- cocaïne,
- amfetamine/MDMA/MDA/2c-b,
- metamfetamine en/of
- lsd (lysergide)
zijnde cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, 2c-b metamfetamine en/of lsd
(lysergide) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 april 2014 tot en
met 16 mei 2020, althans 5 juni 2018 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf,
(telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(telkens) een of meerdere (gebruikers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj)
waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of van hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
Feit 3
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en/of Benschop (gemeente Lopik),
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en/of de [adres]
te [woonplaats] )
een (grote) hoeveelheid
- cocaïne,
- pillen en/of brokken bevattende amfetamine/MDMA/MDA/2c-b,
- metamfetamine en/of
- strips/plaatjes bevattende lsd (lysergide),
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, amfetamine,
MDMA, MDA, 2c-b, metamfetamine en/of lsd (lysergide),
zijnde cocaïne, amfetamine, MDMA, MDA, metamfetamine en/of lsd (lysergide)
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 16 mei 2020 te Nieuwegein en/of Benschop (gemeente Lopik),
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
(in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en/of de [adres]
te [woonplaats] )
een of meerdere blokken/plakken,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende
een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van
hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )