ECLI:NL:RBMNE:2020:5618

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
513261 / HA RK 20-294
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 24 november 2020 tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter, mr. E.A. Messer. Dit verzoek werd ingediend naar aanleiding van de beslissing van de rechter om de mondelinge behandeling niet te schorsen. De rechter heeft op 30 november 2020 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek, waarin hij stelde dat zijn beslissing geen grond voor wraking oplevert. De wrakingsprocedure vond plaats op 3 december 2020 via Skype, waarbij verzoekster en de advocaat van de eisende partij aanwezig waren. De voorzitter van de wrakingskamer werd ook gewraakt door verzoekster, die stelde dat de schijn van partijdigheid was gewekt. De wrakingskamer heeft dit verzoek echter buiten behandeling gesteld, omdat verzoekster misbruik maakte van het recht om een rechter te wraken.

De wrakingskamer heeft de onpartijdigheid van de rechter beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om de mondelinge behandeling niet te schorsen een procesbeslissing is en geen grond voor wraking oplevert. Verzoekster heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure in de hoofdzaak voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 513261 / HA RK 20-294
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
16 december 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
1. de stichting
[verzoekster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[verzoekster 2] ,
wonend in [woonplaats] ,
verder gezamenlijk te noemen verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling van 24 november 2020 in de hoofdzaak met kenmerk C/16/511941 / KG ZA 20-581 een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter, mr. E.A. Messer (hierna: de rechter). Mr. Messer heeft bij schriftelijke reactie van 30 november 2020 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.2.
Dit wrakingsverzoek is op 3 december 2020 via Skype behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Aan deze zitting via Skype namen deel: verzoekster, mr. Volgenant (advocaat van de eisende partij in de hoofdzaak) en de rechter. Van de mondelinge behandeling is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek tot wraking van de voorzitter van de wrakingskamer

2.1.
Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek de voorzitter van de wrakingskamer gewraakt. Aan dit verzoek heeft zij ten grondslag gelegd dat de schijn van partijdigheid is gewekt, nu de voorzitter tijdens de mondelinge behandeling heeft geweigerd vragen te beantwoorden en verzoekster heeft belet vragen te stellen aan de andere rechters van de wrakingskamer. Ook zou de voorzitter, volgens verzoekster, haar haar rechten als partij hebben ontnomen.
2.2.
De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking van de voorzitter reeds op 3 december 2020 buiten behandeling gesteld. Dit omdat verzoekster met dit nieuwe wrakingsverzoek evident misbruik maakte van het recht om een rechter te wraken. Verzoekster wilde vragen stellen aan en over de leden van de wrakingskamer, omdat zij na wilde gaan of wellicht bij een of meer leden van de wrakingskamer (schijn van) vooringenomenheid tegen verzoekster bestond. De voorzitter stond haar dat niet toe. Net zo min als bij verzoekster een vermoeden kon bestaan dat de onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer in het geding was kon er op dat moment voor verzoekster aanleiding bestaan dat bij de voorzitter (schijn van) vooringenomenheid jegens haar bestond door genoemde vragen niet te laten stellen. De wrakingskamer is tot de slotsom gekomen dat het verzoek tot wraking van de voorzitter slechts is ingediend omdat verzoekster het niet eens was met de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling en niet zozeer omdat zij een grond had om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de voorzitter.
Voorgaande beslissing is mondeling ter zitting van 3 december 2020 gegeven.

3.Het verzoek tot wraking van de rechter

3.1.
Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling van 24 november 2020 ter onderbouwing van haar wrakingsverzoek aangegeven dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid op grond van het wrakingsprotocol, de Gedragscode rechters en artikel 6 EVRM.
Tijdens de mondelinge behandeling is verzoekster in de gelegenheid gesteld haar wrakingsverzoek nader toe te lichten. Van die gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
3.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie van 30 november 2020 heeft de rechter aangegeven dat zijn beslissing om de mondelinge behandeling niet te schorsen geen grond voor wraking oplevert. Een verdere reactie op het wrakingsverzoek kan hij niet geven, omdat hij uit de door verzoekster genoemde gronden geen motivering kan halen.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft hij geen aanvulling kunnen geven op zijn schriftelijke reactie, omdat verzoekster heeft nagelaten haar verzoek toe te lichten.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn of haar overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
4.3.
De wrakingskamer vindt het wrakingsverzoek ongegrond en legt hierna uit waarom.
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 november 2020 volgt dat het wrakingsverzoek is ingediend na de beslissing van de rechter om de mondelinge behandeling, ondanks een verzoek daartoe van verzoekster, niet te schorsen. Een dergelijke beslissing is een procesbeslissing en procesbeslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de beslissing, in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De beslissing om de mondelinge behandeling niet te schorsen geeft geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. Verzoekster heeft immers nagelaten aan te geven waarom het voor haar noodzakelijk was dat de mondelinge behandeling zou moeten worden geschorst.
4.4.
Voor het overige heeft verzoekster geen feiten of omstandigheden gesteld, ondanks dat zij hiertoe meerdere keren in de gelegenheid is gesteld, die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechter.
4.5.
Gelet hierop zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter, andere betrokken partijen en de president van deze rechtbank;
5.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/511941 / KG ZA
20-581 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mrs. R.C. Stijnen en C.S.K. Fung Fen Chung als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.