Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
24 november 2020 in de zaak tussen
[eiser], wonend in [woonplaats], eiser,
ASR Vastgoed Vermogensbeheer B.V.,
Rechtbank Midden-Nederland
Op 24 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had op 13 november 2018 verzocht om handhavend op te treden tegen de bouw van twee abri’s en het splitsen van de inrit van een parkeerplaats. Het college heeft dit verzoek in een besluit van 20 december 2018 afgewezen, maar heeft later, in een besluit van 21 juni 2019, het eerdere besluit gedeeltelijk herroepen en erkend dat er sprake was van een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening. Echter, omdat er inmiddels een omgevingsvergunning was verleend voor de abri’s en de splitsing van de inrit, heeft het college besloten om de rechtsgevolgen van het eerdere besluit in stand te laten en geen handhavend optreden meer te plegen.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. De rechtbank stelde vast dat, door de verleende vergunning, er geen overtreding meer was en het college niet meer bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank benadrukte dat alleen een formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Eiser heeft geen andere belangen aangevoerd die zijn procesbelang zouden onderbouwen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wees partijen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.
De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.