ECLI:NL:RBMNE:2020:5616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
20/4215
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor niet vergunde afvalstroom MONG

Op 15 december 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een familiebedrijf dat zich bezighoudt met de handel en verwerking van zeevis en het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht. Het geschil betreft een voorlopige voorziening in verband met een last onder dwangsom die aan het bedrijf was opgelegd vanwege de acceptatie van een niet vergunde afvalstroom, genaamd MONG, afkomstig van het bedrijf Biopetrol uit Rotterdam. Het college had het bedrijf gewaarschuwd dat de geaccepteerde afvalstroom niet onder de vergunning viel en had op 18 november 2020 een besluit genomen waarin het bedrijf werd gelast om de ontvangst van deze afvalstof te staken.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het bedrijf een spoedeisend belang had bij het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de afvalstroom essentieel was voor de bedrijfsvoering en het vergistingsproces. De rechter constateerde echter dat de vraag welke Euralcode van toepassing was op de afvalstof MONG nader onderzoek vereiste, en dat de procedure zich daar niet voor leende. De voorzieningenrechter voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat het belang van handhaving en het voorkomen van gezondheids- en milieuschade zwaarder woog dan het bedrijfseconomisch belang van het verzoekende bedrijf. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de acceptatie van afvalstoffen en de verantwoordelijkheden van bedrijven in het kader van milieuwetgeving. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en de beslissing is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4215

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 december 2020 in de zaak tussen

[verzoekster], gevestigd in [woonplaats], verzoekster(gemachtigde: mr. J.C. Ozinga),

en
het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht(hierna: het college), verweerder
(gemachtigde: mr. E.H.P. Brans).

ProcesverloopEiseres, gevestigd aan de [adres] in [woonplaats], is een familiebedrijf

dat zich sinds 1912 bezighoudt met de handel en verwerking van zeevis voor de voedingsmiddelenindustrie. In de loop van de tijd heeft het bedrijf ook andere activiteiten ontwikkeld, waarbij de nadruk ligt op het produceren van groen gas. Voor de productie van dit biogas worden visafval en andere vergistbare afvalstoffen ingezet.
Het bedrijf (hierna: [verzoekster]) beschikt over meerdere omgevingsvergunningen. In deze procedure staat de omgevingsvergunning van 4 augustus 2014 centraal met de daaraan gekoppelde aanvraag uit 2013 en het acceptatie- en verwerkingsbeleid uit de vergunning van 14 februari 2014. Op grond van de omgevingsvergunning van 4 augustus 2014 mag [verzoekster], onder andere, een aantal afvalstoffen accepteren die afkomstig zijn van buiten de inrichting. De bedoelde afvalstoffen worden limitatief opgesomd in voorschrift 3.1.1 van de omgevingsvergunning.
Sinds 2014 accepteert [verzoekster] een afvalstroom genaamd MONG, die aan [verzoekster] wordt geleverd door het bedrijf Biopetrol uit Rotterdam.
Op 12 maart 2020 heeft het college [verzoekster] een bestuurlijke waarschuwing gestuurd. Het college heeft er in die waarschuwing op gewezen dat de door [verzoekster] geaccepteerde afvalstroom die afkomstig is van Biopetrol, niet kan worden gezien als een afvalstof waarvoor [verzoekster] een vergunning heeft.
Uit gegevens uit het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) en de administratie van [verzoekster] blijkt dat door [verzoekster] gedurende de maanden april 2020 tot en met juli 2020 ontvangstmeldingen zijn gedaan van afvalstroomnummer 065870000319 (MONG), onder Euralcode 07.01.99, voor een totaalgewicht van 447.500 kg MONG van het bedrijf Biopetrol uit Rotterdam.
Op 1 augustus 2020 heeft een levering MONG plaatsgevonden die is geanalyseerd. Uit de analyse van 3 augustus 2020 blijkt dat de bemonsterde partij onder andere 42.000 ng/1 fenanthreen, 16.000 ng/1 fluoreen en 16.000 ng/1 acenafteen bevat. Ook is een bemonstering van het digestaat dat is vrijgekomen uit de vergistingsinstallaties uitgevoerd. Uit het analyserapport daarvan blijkt dat het bemonsterde digestaat 320 µg/kg ds fenanthreen bevat.
Op 2 oktober 2020 heeft het college [verzoekster] een voornemen last onder dwangsom gestuurd omdat door [verzoekster] gehandeld wordt in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning van 4 augustus 2014. Eiseres heeft hierop een zienswijze ingediend.
In zijn besluit van 18 november 2020 heeft het college [verzoekster] gelast om, vanaf twee weken na verzenddatum van dit besluit, de overtreding van artikel 2.3, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met voorschrift 3.1.1. van de omgevingsvergunning van 4 augustus 2014 ongedaan te maken en ongedaan te houden door de ontvangsten van de niet vergunde afvalstof MONG, afkomstig van Biopetrol, te staken en gestaakt te houden.
Verzoekster heeft tegen het besluit van 18 november 2020 bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [adviseur] (adviseur bij Tauw) en [compliance officer] (compliance officer). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] en [vergunninglener] (vergunningverlener).

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend
in de bodemprocedure.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoekster] een spoedeisend belang heeft bij het
treffen van de gevraagde voorziening. Dit belang bestaat er in dat zij deze afvalstroom, die van belang is voor haar bedrijfsvoering en vergistingsproces, in afwachting van de behandeling van het bezwaar rechtmatig kan accepteren, wat op dit moment niet het geval is.
Rechtmatigheid besluit
3. De voornaamste vraag die partijen verdeeld houdt is, onder welke Euralcode de van
Biopetrol afkomstige afvalstof MONG valt. Verzoekster betoogt dat Euralcode 07.01.99 van toepassing is. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst zij naar de notitie van Tankink van 27 november 2020, het advies van Hagens van 17 november 2020 en de reactie van de helpdesk afvalbeheer van Rijkswaterstaat. Het college stelt zich op het standpunt dat sprake is van Euralcode 07.01.08*. Voor dit standpunt baseert het college zich op de vergunningaanvraag van Biopetrol, nader onderzoek door het Nederland Forensisch Instituut (NFI) en de visie van Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De voorzieningenrechter overweegt dat de beoordeling van de vraag welke Euralcode van toepassing is, nader onderzoek vergt, waarvoor deze procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op die beoordeling een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal dan ook worden beantwoord aan de hand van uitsluitend een belangenafweging in het kader van de spoedeisendheid.
Belangenafweging
4. Verzoekster wijst erop dat zij aanzienlijk belang heeft bij een ongehinderde voortgang
van de ontvangst van de afvalstof MONG. Het is goed vergistbaar materiaal en maakt ongeveer 15% uit van het vergistingsaanbod bij [verzoekster]. Het stopzetten van deze stroom levert een stagnatie van de productie van biogas en dus ook minder rendement op. Ook voert zij aan dat Biopetrol eveneens in de problemen komt door het abrupt stopzetten van haar afvalstroom naar [verzoekster]. En in het geval dat Biopetrol een andere afzet vindt, is [verzoekster] deze afvalstroom wellicht voorgoed kwijt. Die schade is niet te herstellen nu hier sprake is van een schaars goed. Tot slot valt de aangetroffen concentratie gedetecteerde Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZSS) volgens verzoekster ruim onder de drempelwaarde van 0,1 gewichtsprocent die het RIVM [1] heeft gesteld en is geen sprake van een gevaarlijke afvalstof.
5. Het college wijst erop dat bij de analyse van de door Biopetrol geleverde MONG de
ZZS fenanthreen, fluoreen en acenafteen zijn aangetroffen. In het digestaat, dat ontstaat door verwerking door [verzoekster] van de MONG, is de ZZS fenanthreen aangetroffen. ZZS zijn stoffen die gevaarlijk zijn voor mens en milieu omdat ze bijvoorbeeld kankerverwekkend zijn, de voortplanting belemmeren of zich in de voedselketen ophopen. Het voortzetten van de acceptatie van de afvalstof MONG, afkomstig van Biopetrol, leidt volgens het college tot verhoogde risico’s voor natuur en milieu en tot gevaren voor de volksgezondheid.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat niet uitgesloten kan worden dat de
aanwezigheid van ZZS óók in een lagere hoeveelheid dan de drempelwaarde uit het RIVM-Briefrapport, schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid, natuur en milieu. Het college heeft er in dit verband terecht op gewezen dat zij dat niet heeft kunnen beoordelen. Om die reden moet het belang van handhaving en het voorkomen van gezondheids- en milieuschade zwaarder wegen dan het bedrijfseconomisch belang van [verzoekster]. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook laten meewegen dat het niet kunnen accepteren van de afvalstof MONG het productieproces van [verzoekster] weliswaar belemmert maar niet onmogelijk maakt. In combinatie met de duur – er wordt naar gestreefd de beslissing op bezwaar binnen 6 tot 8 weken te nemen - is dit niet onacceptabel.
7. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Er is
geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.RIVM Briefrapport 2017-0099 “Concentratiegrenswaarde voor ZZS in afvalstromen”.