De beoordeling van het verzoek
De rechtmatigheid van het bestreden besluit
8. Verzoekers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan ‘Maarssendorp Woongebied (het bestemmingsplan)’. Ook is het bouwplan volgens verzoekers in strijd met het Bouwbesluit en voldoet het niet aan de redelijke eisen van welstand.
9. Verzoekers stellen allereerst dat een van de bedrijfsruimten (gebouw 1) langer en in oppervlakte dus groter wordt dan is toegestaan op grond van het bestemmingsplan.
10. Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat met het bouwplan is bedoeld om de nieuwe bedrijfsruimte op de oude fundering te zetten en binnen de grenzen van de bestaande betonvloer en dat het verschil in lengte tussen de bestaande bedrijfsruimte en de nieuwe bedrijfsruimte het gevolg is van het feit dat de wanden van de bestaande bedrijfsruimte ten opzichte van de fundering iets naar binnen staan en de wanden van de nieuwe bedrijfsruimte aan de uiterste rand van de fundering worden geplaatst. Verweerder heeft verklaard dat het bouwplan ook op deze wijze is vergund. Verzoekers hebben ter zitting aangegeven dat als de nieuwe bedrijfsruimte inderdaad op deze manier wordt gerealiseerd, er op dit punt geen strijdigheid is met het bestemmingsplan.
11. Mede gelet op de toelichting van vergunninghouder ter zitting heeft de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten dat de nieuwe bedrijfsruimte (gebouw 1) niet op de bestaande fundering komt en in oppervlakte groter wordt dan de bestaande bedrijfsruimte. De overgelegde bouwtekeningen wijzen daar ook niet op. Het bouwplan is op dit punt niet in strijd met het bestemmingsplan. In geval zou blijken dat de nieuwe bedrijfsruimte toch groter is gerealiseerd dan uit de bouwtekeningen valt af te leiden, is dat een handhavingskwestie.
12. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het bouwplan niet voldoet aan de parkeernormen, zoals voorgeschreven in artikel 5.4 van het bestemmingsplan.
13. Op grond van artikel 5.4 van het bestemmingsplan moet het aantal te realiseren parkeerplaatsen worden vastgesteld aan de hand van de bijlage ‘Parkeernormen’
.Ter zitting heeft verweerder aan de hand van deze bijlage toegelicht hoe het aantal benodigde parkeerplaatsen (8) is berekend. Verzoekers hebben ter zitting verklaard er vanuit te gaan dat deze berekening klopt.
14. De voorzieningenrechter kan de berekening van verweerder volgen en vindt dat verweerder daarmee genoegzaam heeft onderbouwd dat aan de geldende parkeernorm wordt voldaan. Het bestreden besluit is ook op dit punt rechtmatig.
15. In de bezwaargronden hebben verzoekers naar voren gebracht te betwijfelen of de gebruiksfunctie van de showroom wel valt onder de definitie van ‘bedrijf’, zoals bedoeld in artikel 1 sub 13 van het bestemmingsplan. Ter zitting hebben verzoekers verklaard dit aspect niet in het kader van dit verzoekschrift naar voren te willen brengen. De voorzieningenrechter bespreekt dit punt daarom niet.
16. Verzoekers stellen dat het bouwplan waarschijnlijk niet voldoet aan de voorschriften uit het Bouwbesluit omdat de aanvraag ziet op het gedeeltelijk vervangen van twee bedrijfsruimten terwijl feitelijk sprake is van het geheel vernieuwen van de bestaande bedrijfsruimten. Verzoekers wijzen erop dat het Bouwbesluit verschillende vereisten kent voor nieuwbouw, gedeeltelijk vernieuwen en gedeeltelijk vervangen.
17. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat sprake is van nieuwbouw van bedrijfsruimten en dat het bouwplan is getoetst aan de nieuwste en meest verstrekkende vereisten uit het Bouwbesluit 2012. Omdat verzoekers verder niet hebben geconcretiseerd aan welke vereisten uit het Bouwbesluit het bouwplan niet zou voldoen, ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat niet aan de vereisten van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan.
18. Verzoekers betwijfelen of de bestaande funderingen sterk genoeg zijn om de nieuwe bedrijfsruimten te kunnen dragen. Verweerder heeft toegelicht dat vergunninghouder bij de aanvraag een berekening van de draagkracht van de funderingen heeft overgelegd, dat die berekening is getoetst en akkoord is bevonden. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding te twijfelen aan de overgelegde berekeningen en de conclusies daaruit over de draagkracht van de funderingen. Verzoekers hebben daar geen (eigen) andersluidende berekeningen tegenover gesteld. De voorzieningenrechter vindt hierbij van belang dat verweerder, zoals ook toegelicht ter zitting, ter extra zekerheid in de omgevingsvergunning heeft opgenomen dat er (na de sloop van de bestaande bedrijfsruimten) nog een definitieve berekening moet worden gemaakt van de draagkracht van de funderingen en dat verweerder vervolgens een termijn van drie weken heeft om die berekeningen te beoordelen. Met de bouwwerkzaamheden mag pas worden gestart als ook deze berekeningen akkoord zijn bevonden door verweerder.
19. Verzoekers hebben naar voren gebracht dat nader grondonderzoek naar de fundering nodig is waarbij werkzaamheden dieper dan 0.3 m onder het maaiveld moeten worden verricht, waardoor gehandeld wordt in strijd met artikel 27.2 sub b, van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter overweegt dat nader grondonderzoek pas nodig is als uit de definitieve berekeningen zou blijken dat er twijfel is over de draagkracht van de funderingen. Er ontstaat dan een nieuwe situatie, waarover verweerder ter zitting heeft verklaard dat er niet mag worden gebouwd. Dus ook hierin is geen reden gelegen het bestreden besluit onrechtmatig te achten.
20. Verzoekers voeren verder aan dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met de redelijke eisen van welstand. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben zij een advies overgelegd van 27 november 2020 van de Commissie voor Second Opinions van Mooi Noord-Holland. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit gebaseerd op het positieve welstandsadvies van 17 juli 2020 van Mooisticht.
21. In geval een bouwplan in overeenstemming is met het van toepassing zijnde bestemmingsplan moet in het welstandsadvies worden uitgegaan van wat het bestemmingsplan toestaat. Dat betekent in dit geval dat het welstandsadvies geen betrekking kan hebben op de omvang en grootte van de bedrijfsruimten. Wel kunnen aspecten als gevelbekleding, raamindeling en kleur in de welstandstoets worden betrokken. Ter zitting heeft verweerder aangegeven die aspecten in de bezwaarprocedure te zullen betrekken en aan de welstandscommissie voor te leggen. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen reden voor schorsing van het bestreden besluit.
22. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bouwplan niet in strijd met één van de vier toetsingsgronden uit artikel 2.10, eerste lid van de Wabo, zodat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend.
Aan bespreking van overige bezwaargronden komt de voorzieningenrechter daarom niet toe.
23. Verzoekers voeren aan dat hun belang bij schorsing van het bestreden besluit moet worden gezocht in de onomkeerbare situatie die ontstaat als met de bouw wordt gestart.
24. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de omgevingsvergunning rechtmatig verleend, zodat er voor de voorzieningenrechter minder ruimte bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond van de belangen van verzoekers.
Van een onomkeerbare situatie is strikt genomen geen sprake. Gelet op het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend en op het belang van verweerder en vergunninghouder bij instandlating van het bestreden besluit, legt het belang van verzoekers onvoldoende gewicht in de schaal. De voorzieningenrechter acht hierbij met name ook van belang dat het bestemmingsplan bedrijfsruimten van de omvang en massa, zoals in het bestreden besluit is vergund, op het perceel mogelijk maakt.
25. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.