ECLI:NL:RBMNE:2020:5614

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
513861 / HA RK 20-307
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen voorzitter wrakingskamer niet-ontvankelijk verklaard

Op 15 december 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoekster, dat was ingediend tegen de voorzitter van de wrakingskamer, mr. C.A. de Beaufort. Dit verzoek volgde op een eerdere wraking van de behandelend rechter, mr. E.A. Messer, die op 3 december 2020 was behandeld. Verzoekster had tijdens de mondelinge behandeling van een kort geding op 24 november 2020 haar wrakingsverzoek ingediend, maar dit werd door de wrakingskamer buiten behandeling gesteld. Verzoekster heeft vervolgens opnieuw een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter, dat nu ter beoordeling lag.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat het tweede wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De kamer heeft vastgesteld dat verzoekster tijdens de zitting op 3 december 2020 niet op de geboden mogelijkheden is ingegaan om opnieuw deel te nemen aan de Skypezitting, en dat zij actief heeft geprobeerd de procedure te vertragen. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat verzoekster misbruik maakt van het wrakingsinstrument, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van haar verzoek.

Daarnaast heeft de wrakingskamer besloten dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster niet meer in behandeling zal worden genomen, om te voorkomen dat zij opnieuw misbruik maakt van het wrakingsmiddel. De procedure van verzoekster met zaaknummer 513261/JA RK 20-294 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Zaaknummer/rekestnummer: 513861 / HA RK 20-307
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 15 december 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
1. de stichting
[verzoekster 1] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[verzoekster 2],
wonend in [woonplaats] ,
verder gezamenlijk te noemen: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling van een kort geding op 24 november 2020 in de hoofdzaak een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend rechter mr. E.A. Messer. Deze wraking is op 3 december 2020 op een Skypezitting door de wrakingskamer behandeld. Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek mr. C.A. de Beaufort, de voorzitter van de wrakingskamer, gewraakt. De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking van de voorzitter buiten behandeling gesteld. Van deze zitting is een proces-verbaal opgesteld.
1.2.
Verzoekster heeft na afloop van de wrakingszitting per email van 3 december 2020 en aangevuld in een email van 8 december 2020 opnieuw een wrakingsverzoek ingediend gericht tegen mr. C.A. de Beaufort (hierna: de voorzitter). Dit wrakingsverzoek ligt nu ter beoordeling voor.
1.3.
De wrakingskamer heeft, gelet op het onderstaande, afgezien van een mondelinge behandeling.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Uitgangspunt is dat een wrakingsverzoek op een zitting wordt behandeld. Wanneer het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, kan van dit uitgangspunt worden afgeweken in de gevallen die zijn genoemd in onderdeel 9.1 a t/m i van het wrakingsprotocol van deze rechtbank. [1]
2.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat het tweede wrakingsverzoek dat is gericht tegen de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij overweegt daartoe als volgt.
2.3.
Uit het proces-verbaal van de Skypezitting van de wrakingskamer van 3 december 2020 blijkt dat verzoekster aan het begin van de zitting heeft geprotesteerd tegen de omstandigheid dat zij als enige geen beeld had, omdat het niet lukte via de per e-mail toegezonden link ook met beeld deel te nemen aan de zitting. De wrakingskamer heeft daarop de suggestie gedaan dat alle aanwezigen hun camera’s zouden uitzetten, maar verzoekster nam daar geen genoegen mee, omdat zij dat niet kon controleren. De behandeling is daarna ongewijzigd voortgezet. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat verzoekster heeft gevraagd of een schriftelijke versie van haar pleitnota in de hoofdzaak aan het dossier van de hoofdzaak is toegevoegd. De voorzitter heeft toen laten weten dit niet te hebben aangetroffen in het dossier. Hij heeft daarop meegedeeld dat hij de civiele griffie zou vragen de pleitnota aan het dossier toe te voegen. Kort daarna kwam de voorzitter daarop terug en deelde mee dat de wrakingskamer zich niet kan bemoeien met de samenstelling van het dossier van de onderliggende zaak, maar dat hij ervan uitgaat dat de pleitnota van verzoekster aan het dossier van de hoofdzaak zal worden toegevoegd. Vervolgens wilde de voorzitter het wrakingsverzoek behandelen. Verzoekster heeft diverse keren aangegeven dat zij eerst aan de voorzitter vragen wilde stellen, die hij onder ede zou moeten beantwoorden. Zo wilde zij onder andere weten wat de voornamen van de voorzitter zijn. De voorzitter heeft geweigerd deze vragen te beantwoorden en verzoekster voorgehouden dat de zitting is bedoeld om het wrakingsverzoek te behandelen. Daarop heeft verzoekster de voorzitter gewraakt. Zij heeft daartoe op de zitting aangevoerd dat de voorzitter de objectieve schijn van partijdigheid heeft gewekt, dat de manier waarop met haar wordt omgegaan in strijd is met artikel 6 EVRM, de Leidraad onpartijdigheid rechters en de Gedragscode Rechtspraak, dat de voorzitter haar belet om vragen aan hem of de andere rechters te stellen en dat de voorzitter verzoekster haar rechten ontneemt. De zitting is daarna kort onderbroken. Na de onderbreking heeft de voorzitter geconstateerd dat verzoekster niet meer deelnam aan de zitting. Uit het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2020 blijkt verder dat de griffier om 15.47 uur aan verzoekster een e-mail heeft gestuurd met het verzoek aan haar om opnieuw met gebruikmaking van de toegestuurde link aan de skypezitting deel te nemen, omdat de wrakingszitting zou worden hervat. Na enkele minuten (15.51 uur) heeft de griffier de link voor de zitting nogmaals aan verzoekster gestuurd met het verzoek daarvan opnieuw gebruik te maken. Verzoekster heeft ondertussen een e-mail verzonden aan de griffier (15.49 uur) met het verzoek het telefoonnummer te geven waarop zij bereikbaar is. Vervolgens heeft de griffier aan verzoekster per e-mail (15.52 uur) het telefoonnummer verstuurd waarop de voorzitter rechtstreeks te bereiken was. Om 15.56 uur heeft de voorzitter meegedeeld de behandeling van het wrakingsverzoek te hervatten, nu het erop leek dat verzoekster niet opnieuw zou gaan deelnemen aan de behandeling. De voorzitter heeft daarop meegedeeld het wrakingsverzoek naast zich neer te leggen omdat verzoekster met het verzoek misbruik maakt van de mogelijkheid om een wrakingsverzoek in te dienen, waarna de behandeling van het wrakingsverzoek van mr. Messer is hervat. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat na de behandeling van het wrakingsverzoek is gebleken dat verzoekster telefonisch contact heeft gehad met het secretariaat van de wrakingskamer en dat ze in dat gesprek heeft gezegd niet haar telefoonnummer te willen geven omdat ze te vermoeid was.
2.4.
Aan het wrakingsverzoek dat nu voorligt heeft verzoekster – kort gezegd – het volgende ten grondslag gelegd:
  • de voorzitter weigerde verzoekster in staat te stellen via Skype aan de behandeling deel te laten nemen, waardoor zij als enige een telefonische verbinding had en er geen sprake was van
  • de voorzitter gaf geen antwoord op de vragen van verzoekster en belette haar verdere vragen te stellen;
  • de voorzitter sloot verzoekster buiten de wrakingszitting en voorkwam zo dat zij de gronden van haar wraking van mr Messer kon toelichten;
  • de voorzitter steunt mr. Messer in diens beslissing om de pleitnota niet aan het procesdossier toe te voegen.
2.5.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2020 is op te maken dat de eerste twee gronden ook de aanleiding zijn geweest om de voorzitter tijdens de zitting van 3 december 2020 te wraken. Dat wrakingsverzoek heeft de voorzitter buiten behandeling gelaten, zoals uit het proces-verbaal van die zitting blijkt. Dit maakt dat deze gronden afgehandeld zijn en niet nogmaals aan een wrakingsverzoek ten grondslag gelegd kunnen worden.
2.6.
Over de tweede grond vindt de wrakingskamer het volgende. Anders dan verzoekster zegt blijkt uit het proces-verbaal dat de griffier na de onderbreking van de zitting op allerlei manieren heeft geprobeerd verzoekster opnieuw deel te laten nemen aan de Skypezitting. Dit had bespoedigd kunnen worden als verzoekster haar telefoonnummer zou hebben gegeven, maar zij heeft tegen het secretariaat van de wrakingskamer gezegd dat zij dat niet wilde omdat ze te vermoeid was. Het argument dat verzoekster na hervatting van de zitting bewust van de verdere zitting zou zijn buiten gesloten mist dan ook feitelijke grondslag.
2.7.
Voor de beoordeling van de derde grond is het volgende van belang. De procedure waarin verzoekster mr. Messer heeft gewraakt is geschorst vanaf het moment van indiening van het wrakingsverzoek. [2] Dit maakt dat mr. Messer in die procedure geen handelingen kan verrichten. Er is dan ook geen feitelijke grondslag voor het verwijt aan de voorzitter dat hij mr. Messer steunt bij het nalaten van een handeling die hij vanwege de schorsing van de procedure niet kan verrichten.
2.8.
De wrakingskamer komt op grond van het feit dat verzoekster bewust geen gebruik heeft willen maken van de geboden mogelijkheden om na de onderbreking van de zitting op 3 december 2020 weer aan de zitting te gaan deelnemen tot de conclusie dat verzoekster actief probeert om de procedure te vertragen. Het wrakingsverzoek van verzoekster tegen de voorzitter bekijkt de wrakingskamer in het licht van deze conclusie. De wrakingskamer vindt dat ook dit verzoek niet anders kan worden opgevat dan als een manier om de procedure waarbij verzoekster betrokken is verder te vertragen. Daar is het wrakingsinstrument niet voor bedoeld. Door haar handelwijze maakt verzoekster misbruik van het wrakingsinstrument. Dit maakt dat zij kennelijk niet-ontvankelijk is in haar wrakingsverzoek. Op grond van deze kennelijke niet-ontvankelijkheid kan, overeenkomstig het bepaalde in de onderdelen 9.1.e en 9.1.i van het wrakingsprotocol van deze rechtbank, een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek achterwege blijven.
Wrakingsverbod
2.9.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv en te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster niet meer in behandeling wordt genomen. De reden hiervoor is dat het voldoende aannemelijk is dat verzoekster mogelijk opnieuw wrakingsverzoeken in zal dienen. In het belang van de voortgang van de procedure van het eerste wrakingsverzoek met zaaknummer 513261/ JA RK 20-294 en de kort gedingprocedure met zaaknummer C/16/51/1941 KG ZA 20-581 moet voorkomen worden dat verzoekster door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Een volgend wrakingsverzoek van verzoekster, betrekking hebbend op de procedures met de hier bovengenoemde zaaknummers zal dan ook niet in behandeling worden genomen.
2.10.
De zaak zal worden verwezen naar de wrakingskamer ter verdere afdoening van het eerste wrakingsverzoek.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek;
3.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partijen en de president van deze rechtbank;
3.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 513261/ JA RK 20-294 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
3.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaken met zaaknummers 513261/ JA RK 20-294 en C/16/51/1941 KG ZA 20-58 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mr. G.L.M. Urbanus en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Te vinden op:
2.Zie artikel 37, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.