ECLI:NL:RBMNE:2020:5612

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
513021 / HA RK 20-289
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek ongegrond verklaard; beoordeling van rechterlijke onpartijdigheid en procedurele aspecten

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2020, heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van mr. S.H. Gaertman ongegrond verklaard. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.I. Vervest, stelde dat de rechter vooringenomen was tijdens de zitting van 20 november 2020. Hij baseerde zijn wrakingsverzoek op de wijze waarop hij en zijn advocaat door de rechter werden bejegend, het niet stellen van kritische vragen aan de wederpartij, en het toelaten van stukken die te laat waren ingediend. De rechter heeft echter betoogd dat zij de advocaat voldoende gelegenheid heeft gegeven om te reageren en dat haar vragen voortkwamen uit de aard van de zaak, die betrekking had op een wijziging van kinderalimentatie.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet vooringenomen was en dat de gronden voor wraking niet voldoende waren onderbouwd. De procedurele aspecten werden ook in overweging genomen, waarbij werd vastgesteld dat nieuwe wrakingsgronden niet in de beoordeling konden worden betrokken, omdat deze niet gelijktijdig met het wrakingsverzoek waren ingediend. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen objectieve grond voor de vrees dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer concludeerde dat de procedure van verzoeker met het oorspronkelijke zaaknummer voortgezet moest worden, en dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 513021 / HA RK 20-289
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
15 december 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
bewindvoerder van dhr. [A] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker)
advocaat mr. J.I. Vervest.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 20 november 2020 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek,
- de schriftelijke reactie van de gewraakte rechter,
- de schriftelijke reactie van mr. Vervest en het e-mailbericht van verzoeker, waarin hij aangeeft het eens te zijn met de weergave van zijn advocaat.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 1 december 2020 behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is alleen de gewraakte rechter verschenen. Verzoeker en zijn advocaat zijn niet verschenen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. S.H. Gaertman als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/497561/FA RK 20-1229.
2.2.
Verzoeker heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling gewraakt. Volgens verzoeker is de rechter vooringenomen, wat zou blijken uit de manier waarop verzoeker en zijn advocaat door de rechter werden bejegend tijdens de zitting, dat zij werden terechtgewezen door de rechter en omdat de rechter geen kritische vragen stelde aan de wederpartij bij ongefundeerde stellingen. In de latere schriftelijke reactie heeft verzoeker daar nog aan toegevoegd dat de rechter stukken die de wederpartij slechts 12 uur voor de zitting heeft ingediend, heeft toegelaten, terwijl de geldende termijn daarvoor 10 dagen is. Daarnaast verwijt verzoeker de rechter dat zij een brief van de minderjarige dochter van verzoeker heeft voorgelezen tijdens de zitting. Volgens de (advocaat van) verzoeker is dit niet gebruikelijk, omdat een minderjarige moet kunnen vertrouwen op vertrouwelijkheid van de communicatie met de rechter.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Volgens de rechter heeft de advocaat van verzoeker ruim de gelegenheid gekregen om te reageren op de stellingen van de wederpartij. Dat zij alleen vragen had voor verzoeker komt door de aard van de zitting, namelijk een door verzoeker gedaan verzoek tot wijziging van kinderalimentatie vanwege zijn inkomen en schulden. Dat was volgens de rechter dan ook het enige onderwerp waarover zij vragen had. Omdat verzoeker geen antwoord gaf op haar vragen, moest zij haar vragen herhalen. Daaruit blijkt volgens de rechter geen vooringenomenheid. Volgens de rechter had verzoeker, als hij van mening was dat de stellingen van de wederpartij ongegrond zijn, vanwege de op hem rustende stelplicht en bewijslast daarop moeten reageren. Die ruimte heeft de rechter in haar visie voldoende geboden. De rechter heeft daarnaast aangegeven dat zij de advocaat van verzoeker inderdaad terecht heeft gewezen, omdat zij de opmerkingen die de advocaat van verzoeker maakte over de wederpartij – dat de wederpartij een zielig verhaal zou ophangen en dat zij de alimentatie als spaarpotje had kunnen gebruiken – ongepast vond gelet op het onderwerp van de zaak. Voor wat betreft de stukken heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij haar zitting altijd begint met de mededeling welke stukken zij heeft ontvangen. Als verzoeker bepaalde stukken niet had ontvangen, had hij dat op dat moment moeten meedelen. Ten aanzien van het moment van indienen van de stukken geldt dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat wanneer de inhoud van de ingediende stukken eenvoudig te doorgronden is, de stukken kunnen worden toegestaan. Volgens de rechter heeft zij de advocaat van verzoeker gevraagd of zij de stukken wilde lezen. De advocaat antwoordde daarop dat zij de stukken had gelezen en de inhoud kende. Er was daarom geen aanleiding om de desbetreffende stukken niet toe te staan.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, dan wel dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier
van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol.
3.4.
Uit het wrakingsverzoek leidt de wrakingskamer af dat het is gericht op wat zich ter zitting van 20 november 2020 heeft voorgedaan. Verzoeker heeft naast de in het proces-verbaal van die zitting genoemde gronden in zijn schriftelijke reactie twee nieuwe punten toegevoegd ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek (zie 2.2.), namelijk het toestaan van stukken en het voorlezen van een brief van de minderjarige dochter van verzoeker. De wrakingskamer kan deze nieuwe gronden niet in haar beoordeling betrekken. De wet schrijft namelijk in artikel 37 lid 3 Rv voor dat alle wrakingsgronden tegelijk moeten worden voorgedragen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het wrakingsverzoek aan verzoekster bekend zijn geworden. De door verzoeker ingediende gronden waren hem al voor indiening van het wrakingsverzoek bekend. Nu deze gronden niet al ter zitting zijn genoemd, zijn ze te laat ingediend.
3.5.
De wrakingskamer oordeelt verder als volgt. Persoonlijke vooringenomenheid bij de rechter tegenover verzoeker is niet gesteld of gebleken. Onderzocht moet daarom worden of uit het optreden van de rechter blijkt dat zij vooringenomen is of dat zij die schijn heeft gewekt. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval.
3.6.
De omstandigheid dat de ene partij tijdens een zitting meer spreektijd heeft gekregen dan de andere partij – al dan niet vanwege onderbrekingen door de rechter en/of vanwege het stellen van meer vragen aan de andere partij door de rechter – leidt op zichzelf niet tot vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. De aard en inhoud van de zaak en de door partijen daarover ingenomen stellingen en de voorafgaand aan de zitting ingezonden stukken kunnen ertoe leiden dat de ene partij (aanzienlijk) meer spreektijd krijgt dan de andere en de ene partij met (aanzienlijk) meer vragen wordt onderbroken. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat de rechter bij aanvang van de zitting heeft aangegeven zelf een aantal vragen te hebben, maar dat zij het vooral aan de advocaten van partijen overlaat hoe zij invulling aan de zitting wensen te geven. De advocaat van verzoeker heeft daarop aangegeven niets toe te hoeven voegen aan de door haar ingediende stukken. De advocaat van de wederpartij wilde wel iets zeggen en heeft daartoe vervolgens de gelegenheid gekregen. Daarna heeft de rechter vragen gesteld. Uit pagina 6 van het proces-verbaal blijkt dat de rechter na afloop daarvan aan de advocaat van verzoeker heeft gevraagd of zij nog iets toe wil voegen. Dat heeft de advocaat van verzoeker vervolgens ook gedaan. Als de advocaat vindt dat een bepaald onderwerp tijdens een zitting niet goed genoeg is besproken, dan ligt het op de weg van de advocaat om daar vervolgens ruimte voor te vragen bij de rechter. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de advocaat van verzoeker dit heeft gedaan.
3.7.
Voor wat betreft de wijze waarop de rechter verzoeker heeft bevraagd, overweegt de wrakingskamer als volgt. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter verzoeker kritisch heeft bevraagd, maar dat leidt nog niet tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is of dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Als de rechter vindt dat zij naar haar mening geen goed antwoord op haar vragen krijgt, dan is het haar taak om kritisch door te vragen. De inhoud van de vraagstelling van de rechter geeft er geen blijk van dat de rechter al een oordeel had over de zaak. Dat de rechter aan de ene partij kritische vragen stelt, brengt evenmin met zich dat de rechter daarom ook (even) kritische vragen aan de wederpartij zou moeten stellen.
3.8.
Dat de rechter tot slot de advocaat van verzoeker wel heeft aangesproken op haar gedrag en de wederpartij niet, leidt evenmin tot vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Het behoort tot de regieverantwoordelijkheid van de rechter om procespartijen aan te spreken indien zij van mening is dat hun gedrag een goede behandeling van de zaak in de weg staat. Uit hetgeen door verzoeker daarover naar voren is gebracht, volgt niet dat de rechter vooringenomen is of dat daarvoor op objectieve gronden moet worden gevreesd.
3.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team waarin de gewraakte rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/497561/FA RK 20-1229 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, en mr. R.J. Praamstra en mr. J.G. Nicholson als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020.
de griffier de voorzitter
is buiten staat deze beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.