ECLI:NL:RBMNE:2020:5605

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
8855079 / MV EXPL 20-149 van
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huur en servicekosten in kort geding met betrekking tot kantoorruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Deka Immobilien Investment GmbH (eiseres) en SC Raw Materials B.V. (gedaagde). Deka vorderde betaling van vervallen huurtermijnen, servicekosten en een contractuele vertragingsboete van SCRM, die per 30 september 2020 het gehuurde kantoor heeft ontruimd. Deka stelde dat SCRM niet aan haar huurverplichtingen voldeed en dat er geen grond was voor huurprijsvermindering. SCRM voerde aan dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig was overgenomen en dat zij slechts een huurprijs van € 1.500,00 per maand kon betalen vanwege de coronacrisis.

De rechtbank oordeelde dat de huurovereenkomst tussen Deka en SCRM geldig was en dat SCRM verplicht was om de huur te betalen tot en met 30 april 2023. De vorderingen van Deka werden toegewezen, inclusief de betaling van de vervallen huurtermijn en de vertragingsboete. De rechtbank oordeelde dat SCRM het gehuurde binnen vier weken moest betrekken en dat een dwangsom van € 250,00 per dag werd opgelegd bij niet-naleving. De vorderingen van SCRM in reconventie werden afgewezen, en SCRM werd veroordeeld in de proceskosten van Deka.

De uitspraak benadrukt de geldigheid van de huurovereenkomst en de verplichtingen van de huurder, zelfs in het licht van financiële moeilijkheden door de coronacrisis. De rechtbank bevestigde dat de huurovereenkomst door SCRM was overgenomen en dat de voorwaarden van de overeenkomst van toepassing bleven, ondanks de argumenten van SCRM over de opschortende voorwaarden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 22 december 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 8855079 / MV EXPL 20-149 van
de vennootschap naar buitenlands recht
DEKA IMMOBILIEN INVESTMENT GMBH,
gevestigd te Frankfurt,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie, hierna ook te noemen: Deka,
gemachtigde mr. J.M. Berendsen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SC RAW MATERIALS B.V.,
gevestigd te Huizen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie, hierna ook te noemen: SCRM,
gemachtigde mr. M.R. Koppe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 november 2020
  • de eis in reconventie
  • de aanvullende productie 16 van Deka
  • de aanvullende productie 18 van SCRM.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Door de gemachtigden van beide partijen zijn spreekaantekeningen overgelegd, die zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 22 februari 2012 heeft Deka met Leaderland TTM B.V. (hierna: Leaderland) een huurovereenkomst gesloten ter zake van de verhuur van kantoorruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] ingaande 1 mei 2012 en lopende tot en met 30 april 2017.
2.2.
In de huurovereenkomst tussen Deka en Leaderland is het volgende overeengekomen ten aanzien van de duur, verlenging en opzegging van de overeenkomst:
Duur, verlenging en opzegging
(…)
3.3.
. Indien niet met inachtneming van een termijn van twaalf maanden voor de afloop van de in 3.2. vermelde termijn, derhalve voor of op 30 april 2019 door verhuurder of huurder een opzegging bij aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of deurwaardersexploot heeft plaatsgehad, wordt deze huurovereenkomst onder dezelfde voorwaarden en bepalingen verlengd voor de tijd van 3 (drie) jaar, dus tot en met 30 april 2023. Deze overeenkomst wordt vervolgens voortgezet voor aansluitende perioden van drie jaar. Beëindiging door beide partijen vindt plaats door opzegging tegen het einde van een huurperiode met inachtneming van een termijn van 12 maanden.”
2.3.
In juli 2013 is een allonge (Allonge 2) behorende bij de huurovereenkomst tussen Deka en Leaderland overeengekomen tussen Deka als verhuurder, Leaderland als huurder en SCRM als opvolgend huurder. Daarin staan de volgende relevante artikelen vermeld:
“ (…)
Komen als volgt overeen:
Opschortende voorwaarde
1.1
De huurovereenkomst wordt per 1 juli 2013 overgenomen door opvolgend huurder onder de opschortende voorwaarde dat deze overeenkomst door zowel verhuurder als opvolgend huurder in viervoud is ondertekend, waarmede opvolgend huurder vanaf die overgangsdatum alle rechten en plichten van huurder voortvloeiende uit de huurovereenkomst overneemt;
1.2
De huurovereenkomst wordt per 1 juli 2013 overgenomen door opvolgend huurder onder de opschortende voorwaarde dat opvolgend huurder een waarborg stelt, namens SC Raw Materials B.V. en ten gunste van Deka Immobilien Investment GmbH, ter hoogte van 6 maanden huur, servicekosten met BTW.
Daarnaast dient huurder een concerngarantie te stellen, namens Leaderland TTM B.V. en ten gunste van verhuurder inzake de huurovereenkomst tussen Deka Immobilien lnvestment GmbH en SC Raw Materials BV.
1.3
Indien niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, wordt deze contractsoverneming niet geacht te hebben plaatsgehad en blijft huurder onverminderd, zonder korting of compensatie, gehouden aan zijn verplichtingen voortvloeiend uit de met verhuurder gesloten huurovereenkomst.
(…)”
2.4.
Vanaf 1 juli 2013 heeft SCRM aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst met Deka voldaan, onder meer door het gehuurde te gebruiken als kantoorruimte en door het betalen van de maandelijkse huur daarvoor aan Deka. De huidige huurprijs bedraagt
€ 22.347,30 per kwartaal.
2.5.
Per brief van 2 mei 2019 deelt de beheerder van Deka, Cushman & Wakefield Property Solutions B.V. ( hierna C&W), aan SCRM mee dat de huurovereenkomst op grond van artikel 3 van uit de overeenkomst verlengd is tot en met 20 april 2023, omdat er geen opzegging heeft plaatsgevonden
2.6.
Soyuz Corporation (hierna: Soyuz) is de enige opdrachtgever voor de activiteiten van SCRM. Soyuz betaalt aan SCRM een fee van de volledige kosten (salarissen, huur en huisvestingskosten, kantoorkosten, reiskosten en algemene kosten) gerelateerd aan de bedrijfsactiviteiten van SCRM met een marge opslag van vijf procent. Soyuz levert onder meer aan horecagelegenheden in Rusland.
2.7.
Soyuz deelt per brief van 14 augustus 2020 aan SCRM mee dat zij per 1 oktober 2020 nog maar een bedrag van € 1.500,00 per maand beschikbaar stelt voor huur en servicekosten vanwege de daling van het businessvolume als gevolg van de coronacrisis.
2.8.
Omstreeks september 2020 deelt SCRM aan C&W mee dat zij vanaf oktober 2020 niet meer dan € 1.500,00 per maand te besteden heeft voor huisvesting, omdat zij niet langer de financiële middelen van haar aandeelhouders uit Rusland zal ontvangen. SCRM geeft daarbij te kennen dat C&W zich voor het innen van de huur voor de resterende huurtermijnen moet richten tot Leaderland.
2.9.
Op 30 september 2020 heeft SCRM het gehuurde ontruimd achtergelaten. Per brief van 2 oktober 2020 deelt SCRM aan C&W mee dat zij de sleutels van het gehuurde naar het kantoor van C&W heeft verzonden en dat zij zich niet langer verantwoordelijk acht voor enige schade aan het gehuurde.
2.10.
In de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimte (hierna: Algemene Bepalingen) staan de volgende relevante artikelen vermeld:
“ Gebruik
6.1.
. Huurder zal het gehuurde – gedurende de gehele duur van de huurovereenkomst – daadwerkelijk, geheel, behoorlijk en zelf gebruiken uitsluitend overeenkomstig de in de huurovereenkomst aangegeven bestemming. (…)
Huurder zal het gehuurde voorzien en voorzien te houden van voldoende inrichting en inventaris.
Betalingen
(…)
18.2
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dit bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.”

3.Het geschil in conventie

3.1.
Deka vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de kostenveroordeling daaronder begrepen, voor zover de wet zulks toelaat:
I. SCRM te veroordelen tot betaling aan Deka van de vervallen huurtermijn, het
voorschot servicekosten en de daarover verschuldigde omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020, vermeerderd met de contractuele vertragingsboete, in totaal
€ 22.794,24;
II. te bepalen dat het beslag als omschreven onder randnummer 14 gedurende de looptijd van de Huurovereenkomst gehandhaafd zal blijven en voorts gedaagde te veroordelen om te gedogen dat telkens een opeisbare periodieke huurtermijn wordt voldaan uit door het beslag getroffen bedrag;
III. SCRM te veroordelen om het Gehuurde binnen 3 dagen na datum van dit vonnis geheel, behoorlijk en zelf in gebruik te nemen en in gebruik te houden gedurende de looptijd van de Huurovereenkomst conform de contractuele bestemming, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat gedaagde in gebreke blijft met deze veroordeling tot de dag der algehele voldoening, tot een maximum van € 200.000,00;
IV. SCRM te veroordelen in de proceskosten zijdens Deka te vermeerderen met de
wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze proceskosten met ingang van de 15e dag na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening;
V. SCRM te veroordelen in de na het vonnis ontstane kosten en de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
SCRM voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
SCRM vordert dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, Deka veroordeelt:
I. om de beslagen op de bankrekening die SCRM aanhoudt bij ABN
AMRO Bank, te weten met bankrekeningnummer [rekeningnummer] binnen
1 dag na betekening van dit vonnis op te (laten) heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, dan wel een in goede justitie te bepalen dwangsom;
II. tot betaling aan SCRM van een bedrag van € 11.173,65 per kwartaal inzake de huurovereenkomst met betrekking tot [adres] te [vestigingsplaats] , althans een in goede justitie te bepalen bedrag over de periode van 1 april 2020 tot
1 oktober 2020;
III. de huurprijs met 50% op te schorten met betrekking tot de huurovereenkomst tussen Deka en SCRM inzake [adres] te [vestigingsplaats] , houdende dat SCRM vanaf 1 oktober 2020 een huurprijs zal betalen van € 11.173,65 per kwartaal, althans een in goede justitie te bepalen percentage en periode;
IV. Deka te veroordelen de door SCRM betaalde waarborgsom van € 29.794,99 binnen 14 dagen na afloop van de huurovereenkomst op 31 december 2020 aan SCRM te voldoen;
V. Deka te veroordelen de kosten van deze procedure te betalen, vermeerderd met de nakosten.
4.2.
Deka voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
5.2.
In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van Deka in conventie en de vorderingen van SCRM in reconventie, in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
Spoedeisend belang
5.3.
Van een spoedeisend belang van Deka bij de vorderingen is voldoende gebleken, nu onweersproken vaststaat dat SCRM vanaf 1 oktober 2020 niet aan haar betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst voldoet, SCRM het gehuurde per 1 oktober 2020 heeft verlaten en SCRM duidelijk te kennen heeft gegeven dat zij geen huurbetalingen meer zal verrichten. Dat de betalingsachterstand dan ook alleen maar verder zal op lopen, staat daarmee vast.
Dat Deka een grote speler is op de markt, zoals SCRM tegen de spoedeisendheid van de vordering heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Ook Deka moet aan haar lopende verplichtingen blijven voldoen en het kan niet van haar verwacht worden dat zij de bodemprocedure moet afwachten, vanwege het enkele feit dat zij “een grote speler is op de markt”.
Huurachterstand
5.4.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
5.5.
SCRM erkent dat zij vanaf 1 oktober 2020 geen huurbetalingen meer heeft verricht. SCRM stelt dat de opzegtermijn van de huurovereenkomst drie maanden bedraagt vanaf 1 oktober 2020, dat zij slechts gehouden is tot betaling van de huur tot en met december 2020 en dat die bedragen uit de door SCRM betaalde waarborgsom kunnen worden voldaan. SCRM heeft tijdens de zitting aangevoerd dat er sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd omdat de huurvoorwaarden tussen Deka en Leaderland nooit voor haar zijn gaan gelden aangezien niet aan alle opschortende voorwaarden uit Allonge 2 (hierna: Allonge) is voldaan. SCRM heeft ter onderbouwing daarvan naar voren gebracht dat zij nooit de waarborgsom ter grootte van zes maanden aan Deka heeft betaald en dat daarmee niet is voldaan aan de opschortende voorwaarde zoals onder artikel 1.2 van de Allonge is overeengekomen. Dat betekent volgens SCRM dat er, gelet op artikel 1.3 van de Allonge, door SCRM geen overname van de huurovereenkomst heeft plaatsgevonden, zoals die per 1 mei 2012 is aangegaan tussen Deka en Leaderland. Er bestaat, aldus SCRM, geen schriftelijke huurovereenkomst tussen partijen, maar een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd op grond van de wet, waarvoor op grond van artikel 7:228 lid 2 BW een opzegtermijn van drie maanden geldt. Haar verplichtingen als huurder stoppen dan ook na december 2020.
5.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het allereerst opmerkelijk dat dit verweer door SCRM pas voor het eerst tijdens de zitting naar voren is gebracht. Hoewel het verweer niet zal worden beschouwd als tardief te zijn aangevoerd, doet dit wel afbreuk aan de geloofwaardigheid van dit door SCRM gevoerde verweer. SCRM heeft voorafgaand aan deze procedure immers uitsluitend betwist dat aan de andere twee opschortende voorwaarden niet is voldaan. Nadat Deka dit laatste gemotiveerd heeft weerlegd, heeft SCRM die verweren niet langer gehandhaafd, maar haar verweer vervolgens gericht op de derde opschortende voorwaarde, zonder dit voorafgaand aan de procedure op enig moment kenbaar te hebben gemaakt. Deka heeft tijdens de zitting voldoende toegelicht dat de waarborgsom van zes maanden is voldaan door de betaling van drie maanden daarvan door Leaderland en door de betaling van de overige drie maanden door SCRM. De voorzieningenrechter gaat er voorshands dan ook vanuit dat de drie door Leaderland betaalde maanden inbegrepen zijn in de waarborgsom. Er is ook nergens uit gebleken dat dit anders zou zijn. Evenmin is gebleken dat de door Leaderland betaalde waarborgsom door Deka aan Leaderland is terugbetaald. In dit verband merkt de voorzieningenrechter nog op dat het ook merkwaardig is dat SCRM, waar zij thans meent dat sprake zou zijn van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, nooit heeft gereageerd op de brief van C&W van 2 mei 2019 waarin wordt bevestigd dat de huurovereenkomst, bij gebreke van een opzegging tenminste 12 maanden vóór 30 april 2020, is verlengd tot en met 30 april 2023 op grond van het daarover bepaalde in artikel 3 van de schriftelijke huurovereenkomst. Dit alles leidt tot de slotsom dat aan alle opschortende voorwaarden zoals opgenomen in Allonge 2 is voldaan, zodat de huurovereenkomst die per 1 mei 2012 tussen Deka en Leaderland is aangegaan, per 1 juli 2013 door SCRM als huurder is overgenomen en dat de daarin opgenomen voorwaarden aldus tussen partijen van toepassing zijn. De huurovereenkomst loopt derhalve door tot en met 30 april 2023 en SCRM dient tot die datum onverminderd aan haar huurdersverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst te voldoen.
Huur en servicekosten
5.7.
Ter zitting is door SCRM uitgebreid toegelicht dat de COVID-19 pandemie er de oorzaak van is dat zij de (volledige) huur niet meer kan voldoen vanwege de dalende omzet. SCRM stelt dat de huurprijs vanaf 1 april 2020 verlaagd dient te worden op grond van een gebrek en/of onvoorziene omstandigheden vanwege de gevolgen van de coronacrisis op haar bedrijfsvoering en stelt daartoe ook een eis in reconventie in.
5.8.
SCRM heeft ter onderbouwing aangevoerd dat het volume dat SCRM naar Soyuz heeft geëxporteerd in 2020 in verband met de coronacrisis is teruggelopen van 44.404 metrische tonnen naar 11.880 metrische tonnen. Voor het hele jaar zou een volumedaling van 73% gelden. Dit zou te wijten zijn aan de beperkende maatregelen van de Russische overheid als gevolg van de coronacrisis. Op basis daarvan heeft Soyuz besloten de financiering van de huur van SCRM te verlagen naar € 1.500,00 per maand, zodat daarmee een causaal verband zou bestaan.
5.9.
De voorzieningenrechter stelt vast dat SCRM ter onderbouwing van de aanzienlijke omzetafname danwel de slechte financiële positie van SCRM enkel twee exportoverzichten van 2019 en 2020 heeft overgelegd en een brief van Soyuz waarin zij meedeelt nog een budget van € 1.500,00 per maand voor huur ter beschikking te stellen aan SCRM. Deze onderbouwing is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende omdat de twee overzichten enkel kennelijk door SCRM zelf opgestelde overzichten betreffen aan de hand van gegevens van het bedrijf Koole Terminals die voor haar de export uitvoert. Echter, daaruit kan niet worden opgemaakt dat deze overzichten juist en compleet zijn en een volledig beeld geven van de omzetdaling. Ook uit de brief van Soyuz blijkt niet van een aanzienlijke omzetdaling. SCRM heeft ter zitting verder nog verklaard dat haar accountant, Ernst & Young, te kennen heeft gegeven dat het aanvragen van een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-regeling waarschijnlijk niet zal slagen, omdat het vanwege haar businessmodel moeilijk is om aan te tonen dat er omzetverlies is. Ter zitting heeft SCRM verder aangevoerd dat zij het omzetverlies niet door middel van financiële (boekhoudkundige) bescheiden kan onderbouwen gelet op haar businessmodel. Hoewel de voorzieningenrechter bij die stellingname van SCRM haar vraagtekens plaatst, omdat immers ieder bedrijf een boekhouding dient te voeren, had het op zijn minst op de weg van SCRM gelegen om een verklaring van Ernst & Young te overleggen ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet in staat is om aan de (volledige) huurverplichtingen te voldoen vanwege een forse omzetdaling ten gevolge van de coronacrisis. Nu SCRM dat heeft nagelaten, is niet komen vast te staan dat er sprake is van een fors dalende omzet en dat er een noodzaak tot een huurprijsvermindering is op grond van een gebrek danwel onvoorziene omstandigheden. Dat een vordering tot huurprijsvermindering in een bodemprocedure zal worden toegewezen, is dan ook niet aannemelijk geworden. De vorderingen die SCRM in reconventie heeft ingesteld om bij wijze van voorschot de huur te verminderen met 50% vanaf 1 april 2020 tot 1 oktober 2020 en de huur vanaf 1 oktober 2020 op te schorten, zullen dan ook worden afgewezen.
5.10.
Nu het verweer van SCRM faalt en Deka anderzijds haar vorderingen ten aanzien van de huur en servicekosten (en de daarover verschuldigde btw) voldoende heeft onderbouwd, is het aannemelijk dat in een bodemprocedure de vorderingen van Deka op deze onderdelen zullen worden toegewezen. De voorzieningenrechter wijst die vorderingen van Deka dan ook toe.
Contractuele vertragingsboete
5.11.
Deka maakt aanspraak op de contractuele vertragingsboete van € 446,94 op grond van artikel 18.2 uit de Algemene Bepalingen. SCRM heeft de toepasselijkheid van de Algemene Bepalingen enkel betwist in het kader van haar verweer dat geen overname van het contract heeft plaatsgevonden. Nu hiervoor is geoordeeld dat per 1 juli 2013 de huurovereenkomst tussen Deka met Leaderland door SCRM als huurder is overgenomen, zijn daarop ook onverminderd de Algemene Bepalingen van toepassing. Nu het boetebedrag als zodanig niet is betwist door SCRM, wordt het bedrag van € 446,94 toegewezen.
Exploitatieverplichting
5.12.
Deka heeft verder gevorderd dat SCRM het gehuurde weer geheel, behoorlijk en zelf in gebruik neemt en in gebruik houdt gedurende de looptijd van de huurovereenkomst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze vordering toewijsbaar. Ingevolge artikel 6.1 van de Algemene Bepalingen heeft SCRM een exploitatieverplichting om het gehuurde te gebruiken overeenkomstig de in de huurovereenkomst aangegeven bestemming. Ook is zij verplicht conform voornoemd artikel het gehuurde te voorzien van voldoende inrichting en inventaris. SCRM heeft ten aanzien van deze exploitatieverplichting eveneens aangevoerd dat nooit een contractsovername heeft plaatsgevonden en dat daarom ook de Algemene Bepalingen niet van toepassing zijn. Zoals hiervoor is geoordeeld zijn de Algemene Bepalingen onverminderd van toepassing. SCRM stelt verder dat zij niet verplicht kan worden het gehuurde te gebruiken vanwege het dringende overheidsadvies om thuis te werken in verband met de coronacrisis. Dat haar werknemers op dit moment (meer) thuis werken doet evenwel niet af aan de exploitatieverplichting van SCRM. Het gaat er Deka niet om dat de werknemers (tijdelijk) deels niet aanwezig zijn, maar om het feit dat het pand nu leeg staat. Het pand is immers volledig ontruimd, zodat dit verweer van SCRM ook faalt. De vordering van Deka zal derhalve worden toegewezen De termijn waarbinnen SCRM het gehuurde weer dient te betrekken wordt op een termijn van vier weken gesteld, mede gelet op de huidige geldende lockdown in Nederland. De door Deka gevorderde dwangsom is eveneens toewijsbaar, zij het dat deze wordt gemaximeerd tot een bedrag van € 250,00 per dag, tot een maximum van € 50.000,00.
Beslag
5.13.
Deka vordert handhaving van het beslag, terwijl SCRM in reconventie opheffing vordert van het conservatoire beslag op grond van artikel 705 lid 2 RV.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481).
SCRM heeft aangevoerd dat summierlijk blijkt dat het beslag ondeugdelijk is gelegd en Deka met de waarborgsom voldoende zekerheid heeft voor betaling van de opzegtermijn van drie maanden. Nu in voorgaande overwegingen reeds is geoordeeld dat sprake is van een huurovereenkomst tussen partijen die nog loopt tot en met 30 april 2023 en de huurovereenkomst dus niet kan worden opgezegd met een opzegtermijn van drie maanden, is er geen reden om het beslag op te heffen.
De vordering van Deka dat het beslag gedurende de looptijd van de huurovereenkomst gehandhaafd zal blijven en SCRM te veroordelen om te gedogen dat telkens een opeisbare periodieke huurtermijn wordt voldaan uit het door het beslag getroffen bedrag, is dan ook toewijsbaar. Voorgaande leidt ertoe dat de vordering van SCRM in reconventie om het beslag op te heffen wordt afgewezen.
Proceskosten en nakosten
in conventie
5.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt SCRM veroordeeld in de proceskosten zijdens Deka, in deze begroot op € 1.799,38, bestaande uit € 83,38 aan explootkosten,
€ 996,00 aan griffierecht en € 720,00 aan salaris gemachtigde. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 120,00.
5.15.
Ook de vorderingen terzake van de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zijn toewijsbaar.
in reconventie
5.16.
In reconventie wordt SCRM als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Deka. Deze kosten worden begroot op nihil, omdat hier geen noemenswaardige extra werkzaamheden voor zijn verricht.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt SCRM tot betaling aan Deka van de vervallen huurtermijn, het voorschot servicekosten en de daarover verschuldigde omzetbelasting over het vierde kwartaal 2020, vermeerderd met de contractuele vertragingsboete, in totaal
€ 22.794,24;
6.2.
bepaalt dat het beslag als omschreven onder randnummer 14 van de dagvaarding gedurende de looptijd van de huurovereenkomst gehandhaafd zal blijven en veroordeelt SCRM om te gedogen dat telkens een opeisbare periodieke huurtermijn wordt voldaan uit het door het beslag getroffen bedrag;
6.3.
veroordeelt SCRM om het gehuurde binnen vier weken na datum van dit vonnis geheel, behoorlijk en zelf in gebruik te nemen en in gebruik te houden gedurende de looptijd van de huurovereenkomst conform de contractuele bestemming, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat SCRM in gebreke blijft met deze veroordeling tot de dag der algehele voldoening tot een maximum van € 50.000,00;
6.4.
veroordeelt SCRM tot betaling van de proceskosten zijdens Deka, ter grootte van
€ 1.799,38 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze proceskosten met ingang van de 15e dag na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening;
6.5.
veroordeelt SCRM in de na het vonnis ontstane kosten, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde en, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, in de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen na de betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af;
6.8.
veroordeelt SCRM in de proceskosten van Deka, tot vandaag begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020.