ECLI:NL:RBMNE:2020:5580

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
UTR 19/5257
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in politiegegevens door journalist afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een journalist en de korpschef van politie over de inzage in politiegegevens. De journalist had verzocht om inzage in gegevens met betrekking tot een aanhouding op 13 juli 2019, maar zijn verzoek werd afgewezen door de korpschef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de journalist niet behoort tot de categorieën personen die recht hebben op inzage of verstrekking van politiegegevens volgens de Wet politiegegevens (Wpg) en het Besluit politiegegevens (Bpg). De rechtbank oordeelde dat de gevraagde gegevens als politiegegevens moeten worden aangemerkt, omdat deze gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van 8 juli 2020 ambtshalve vervallen verklaard, omdat de journalist de brieven van de rechtbank niet had ontvangen. Na een zitting op 17 december 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zwaarder weegt dan het belang van de journalist in het kader van vrije nieuwsgaring. De rechtbank heeft het beroep van de journalist ongegrond verklaard en de afwijzing van de korpschef bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: mr. L.J. Hamstra).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2019 heeft verweerder eisers verzoek om het verstrekken van of de inzage in gegevens, afgewezen.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen per brief geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen. Geen van de partijen heeft binnen de in die brief vermelde termijn aangegeven dat zij een zitting noodzakelijk vinden. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Op 8 juli 2020 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep.
Bij brief van 11 juli 2020 heeft eiser de rechtbank bericht dat hij de brieven van de rechtbank nooit ontvangen heeft en de rechtbank verzocht om de zitting alsnog door te laten gaan.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 17 december 2020. Eiser is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na de uitspraak van 8 juli 2020 is de rechtbank gebleken dat de brieven waarin partijen worden geïnformeerd omtrent het voornemen om de zaak buiten zitting af te doen eiser niet hebben bereikt. De rechtbank verklaart de uitspraak van 8 juli 2020 daarom ambtshalve vervallen en doet opnieuw uitspraak.
2. Eiser is journalist en heeft verweerder gevraagd om het verstrekken van of het geven van inzage in gegevens over een aanhouding op 13 juli 2019. Hij heeft daarover een viertal vragen geformuleerd, namelijk: 1) Om welke overtredingen ging het en waar wordt de bestuurder verder nog van verdacht? 2) Ik zag dat de auto die tegen de vangrail van de Amersfoortsestraatweg tot stilstand kwam een Duits kenteken droeg. Welke nationaliteit had de bestuurder? 3) Reed hij onder invloed van alcohol of drugs? 4) Was hij bewapend?
Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen. Volgens verweerder is eiser niet één van de categorieën personen die volgens de Wet politiegegevens (Wpg) dan wel het Besluit politiegegevens (Bpg) recht heeft op inzage of verstrekking van de gevraagde gegevens. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder.
3. Eiser voert aan dat hij in het kader van vrije nieuwsgaring, het recht op inlichtingen en de mogelijkheid van het adequaat besturen op informatie waar inwoners van Naarden en Bussum recht op hebben zonder inmenging van enig openbaar gezag, als journalist ten onrechte geen inzage heeft gekregen in gegevens over de aanhouding. Daarbij doet volgens eiser het belang ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verdachte niet ter zake, omdat eiser niet heeft gevraagd naar zijn identiteit en daar ook niet in geïnteresseerd is, behalve misschien de vraag of de verdachte de Duitse nationaliteit heeft. Eiser heeft de gevraagde gegevens over de aanhouding nodig om onderzoek te doen voor een artikel dat hij aan het schrijven is en ter lering, bewustwording en verbetering van de wereld. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat indien de gegevens worden geweigerd er sprake is van onjuiste wetstoepassing omdat het belang van vrije nieuwsgaring en daarmee het recht van de burger om te weten wat er in zijn omgeving speelt zwaarder dient te wegen dan het belang van een verdachte. Temeer daar de gegevens van elke burger tegenwoordig makkelijk te verkrijgen zijn.
4. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis genomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten.
5. Ter beoordeling ligt de vraag voor of verweerder terecht de inzage, dan wel verstrekking van de gegevens als politiegegeven heeft geweigerd. De eerste vraag die in dit kader beoordeeld dient te worden, is of de gegevens waarvan inzage, dan wel verstrekking is geweigerd zijn aan te merken als politiegegevens. De tweede vraag die ter beoordeling voorligt is of aan eiser in zijn hoedanigheid als journalist inzage of verstrekking geweigerd mocht worden. De rechtbank overweegt als volgt.
Zijn de gegevens aan te merken als politiegegevens?
6.1.
Bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens moeten worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij moet worden beoordeeld of de gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij die beoordeling mogen alle middelen worden betrokken die redelijkerwijs kunnen worden ingezet om de betreffende persoon te identificeren. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 februari 2015. [1]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de door eiser gevraagde gegevens terecht aangemerkt als politiegegevens zoals hiervoor beschreven. Met gegevens als de nationaliteit van de verdachte of gegevens over zijn auto, net als de gegevens over de overtredingen en de feiten waarvan de verdachte nog meer wordt verdacht en of hij onder invloed was en of bewapend, al dan niet in combinatie met de gegevens over de datum en het tijdstip van de aanhouding, bestaat de mogelijkheid dat identificatie van de verdachte daadwerkelijk plaatsvindt. Daarnaast zijn de door eiser gevraagde gegevens, gegevens die in het kader van de politietaak worden verwerkt, te weten het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, de daadwerkelijke handhaving van de openbare orde en de hulpverlening (vergelijk de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS). Dat eiser zegt niet geïnteresseerd te zijn in de persoonsgegevens van de verdachte, afgezien van de nationaliteit, laat onverlet dat de gegevens waar hij om vraagt de identificatie van de verdachte wel mogelijk maken. Wat ter zitting is aangevoerd maakt dit oordeel niet anders.
Heeft verweerder inzage, dan wel verstrekking van de gegevens mogen weigeren?
7.1.
De Wpg, nader uitgewerkt in het Bpg, bevat een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Dat betekent dat alleen personen die in die wet of dat besluit genoemd zijn, aanspraak kunnen maken op de verstrekking van of inzage in politiegegevens. De rechtbank verwijst in dit kader wederom naar de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS.
7.2.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser opgevraagde gegevens niet op hemzelf betrekking hebben. Verder heeft eiser niet onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat hij een persoon, instantie of dienst is die ingevolge de Wpg dan wel het Bpg recht heeft op verstrekking of inzage. Op zichzelf worden journalisten, daarin niet vermeld als een categorie personen die daar recht op hebben. De wetgever heeft aldus de vrijheid van nieuwsgaring als algemeen belang in dit kader kennelijk niet als een zodanig zwaarwegend belang aangemerkt dat journalisten als categorie personen moeten worden aangemerkt aan welke de gegevens ter inzage kunnen worden gelegd, dan wel verstrekt kunnen worden. De wetgever heeft daarbij een belangenafweging gemaakt omdat het beperkte verstrekkingsregime van de Wpg het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte beschermt en beoogt ervoor te zorgen dat daarop geen onevenredige inbreuk wordt gemaakt. Anders dan eiser namelijk betoogt, is het belang van de bestuurder die op 13 juli 2019 is aangehouden wel in het geding. Verweerder heeft daarom terecht vermeld dat eiser geen recht heeft op verstrekking van of inzage in de door hem gevraagde politiegegevens.
8. Voor zover eiser ter zitting voor het eerst betoogt dat zijn verzoek ook zag op verstrekking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) volgt de rechtbank dat niet. Nu eiser daarop geen beroepsgrond heeft geformuleerd en ook eerst ter zitting heeft verklaard dat dit niet het geval was. Daarnaast heeft verweerder toegelicht en inzichtelijk gemaakt aan de hand van een telefoonnotitie van 25 oktober 2019 dat aan eiser telefonisch de mogelijkheid van de Wob is toegelicht. Indien eiser van mening was dat verweerder ten onrechte niet met toepassing van de Wob op zijn verzoek heeft besloten had het op zijn weg gelegen daar, mede gelet op dit telefoongesprek, in zijn beroepschrift melding van te maken. Dat hij dit niet heeft gedaan ligt in zijn risicosfeer.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers aanvraag terecht heeft afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 17 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van de ABRvS van 4 februari 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:254).