In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. De eiser, afkomstig uit China, had verzocht om wijziging van zijn persoonsgegevens in de Basisregistratie Personen (BRP). Het primaire besluit van 6 november 2019, waarin het verzoek werd afgewezen, werd door de rechtbank beoordeeld na een beroep dat de eiser had ingediend tegen het bestreden besluit van 16 april 2020, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 9 oktober 2020 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet had aangetoond dat de geregistreerde gegevens in de BRP onjuist waren. De eiser stelde dat zijn juiste persoonsgegevens anders waren dan die in de BRP stonden geregistreerd, en had ter onderbouwing van zijn verzoek verschillende documenten overgelegd, waaronder een Chinees paspoort. De rechtbank concludeerde echter dat de overgelegde documenten onvoldoende bewijs boden om de juistheid van de geregistreerde gegevens in de BRP te betwisten. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van onjuistheid bij de eiser lag en dat er geen onomstotelijk bewijs was geleverd dat de geregistreerde gegevens feitelijk onjuist waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.