ECLI:NL:RBMNE:2020:5551

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
16/659313-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift door een werkneemster van de gemeente Almere

Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een werkneemster van de gemeente Almere, die werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte heeft in de periode van 7 februari 2011 tot en met 21 oktober 2011 meerdere vervalste arbeidsovereenkomsten opgemaakt, met als doel onterecht loonkostensubsidie te verkrijgen voor bedrijven van mededaders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door haar functie bij de gemeente, een centrale rol heeft gespeeld in een fraudeconstructie die de gemeente Almere in totaal €42.113,60 heeft gekost. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de rechtbank constateerde een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, wat invloed had op de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 150 uren, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de gemeente Almere, gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor een bedrag van €17.353,06, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van gemeenschapsgeld, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659313-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 december 2020
in de strafzaak tegen
[verbalisant] ,
geboren op [1982] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1 primair
in de periode van 7 februari 2011 tot en met 21 oktober 2011 in Almere en/of Emmeloord, meerdere arbeidsovereenkomsten valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst, telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 1 subsidiair:
in de periode van 7 februari 2011 tot en met 21 oktober 2011 in Almere opzettelijk gebruik heeft gemaakt van twee valse of vervalste arbeidsovereenkomsten;
feit 2
in de periode van 1 februari 2011 tot en met 9 maart 2012 in Almere samen met anderen de gemeente Almere heeft opgelicht voor een bedrag van € 42.113,60.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – zakelijk weergegeven – de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich op de bekennende verklaring van verdachte zoals die ter terechtzitting is afgelegd en op de processen-verbaal zoals deze zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting van 4 december 2020 de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten bekend. Zij heeft ten aanzien van de waardering van het bewijs verder geen standpunt ingenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten bekend. Verdachte heeft geen vrijspraak voor de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 4 december 2020;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens de gemeente Almere van 23 januari 2013, met bijlagen, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair:
in de periode van 7 februari 2011 tot en met 21 oktober 2011 te Almere, twee arbeidsovereenkomsten – elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk
- op de arbeidsovereenkomst van 7 februari 2011 vermeld dat [A] medewerker is van [bedrijf 1] BV, terwijl die [A] geen werkzaamheden heeft verricht en die werkzaamheden niet verricht zouden gaan worden en
- op de arbeidsovereenkomst van 21 oktober 2011 vermeld dat [B] medewerker is van [bedrijf 2] BV, terwijl die [B] geen werkzaamheden heeft verricht en die werkzaamheden niet verricht zouden gaan worden en
- die voornoemde arbeidsovereenkomsten voorzien van gefingeerde handtekeningen;

zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;

feit 2:
in de periode van 1 februari 2011 tot en met 9 maart 2012, te Almere, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen telkens door een of meer listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels de gemeente Almere heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag, te weten 42.113,60 euro, hebbende verdachte en zijn mededaders toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk, listiglijk, bedrieglijk en in strijd met de waarheid
  • aanvraagformulieren loonkostensubsidie ingediend voor [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV en
  • gefingeerde arbeidsovereenkomsten voor bovengenoemde bedrijven aangeleverd en
  • vervolgens een verleningsbeschikking opgemaakt waarin staat dat de gemeente Almere akkoord is met de inzet van de loonkostensubsidie en
  • vervolgens een e-mailbericht gestuurd naar het team Betalingen met daarin het bedrag dat uitbetaald moet worden aan [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV,

waardoor de gemeente Almere telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 2:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
8.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft aangevoerd dat zij bij een eventuele veroordeling en bij de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf problemen zal ondervinden met haar huidige werkgever.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft samen met anderen de gemeente Almere opgelicht voor een bedrag van in totaal 42.113,60 euro. Verdachte heeft daarvoor met die anderen een fraudeconstructie opgezet waarbij zij, door haar functie bij de gemeente Almere, een centrale rol heeft vervuld. Zij heeft twee arbeidsovereenkomsten vervalst en heeft vervolgens loonkostensubsidie voor twee bedrijven aangevraagd, terwijl zij wist dat deze bedrijven hier geen recht op hadden. Het geldbedrag dat de bedrijven uiteindelijk onterecht van de gemeente Almere hebben ontvangen, heeft verdachte met de medeverdachten gedeeld. Verdachte heeft met haar handelen niet alleen in ernstige mate misbreuk gemaakt van haar positie als werknemer en het door de gemeente Almere in haar gestelde vertrouwen, maar ook op grove wijze misbruik gemaakt van gemeenschapsgeld. De regeling voor loonkostensubsidie is immers door de overheid in het leven geroepen om werkzoekenden die in de bijstand zitten en moeilijk werk kunnen vinden, makkelijker aan een baan te helpen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een op naam van verdachte gesteld Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 10 februari 2020. Uit dat uittreksel volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met ongeveer vier jaar en drie maanden. Verdachte is namelijk op 17 september 2014 voor het eerst gehoord, zodat uiterlijk in september 2016 vonnis had moeten worden gewezen, terwijl dit nu pas in december 2020 gebeurt. Van feiten of bijzondere omstandigheden die deze overschrijding kunnen rechtvaardigen is niet gebleken, zodat de rechtbank hiermee in strafmatigende zin rekening zal houden bij de op te leggen straf.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en de zwaarte van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten vermelden bij fraude bij een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- tot € 70.000,- een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden.
Hoewel de bewezenverklaarde feiten op zichzelf beschouwd de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, ziet de rechtbank in de overschrijding van de redelijke termijn, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aanleiding om daarvan af te zien en te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf.
Alles afwegend, acht de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf van 150 uren te vervangen door 75 dagen hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht, passend. Verdachte zal de taakstraf niet hoeven uit te voeren als zij gedurende de proeftijd van één jaar geen strafbaar feit zal plegen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[C] heeft zich namens Gemeente Almere als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € € 42.113,60, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet bereid is het gehele gevorderde schadebedrag terug te betalen, maar alleen dat deel van het bedrag dat zij als winst uit het strafbare feit heeft gekregen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder rubriek 5 bewezenverklaarde feit rechtstreekse schade heeft geleden. De gevorderde schadepost is daarnaast redelijk en voldoende onderbouwd. Anders dan verdachte lijkt te betogen, kan de schade van de benadeelde partij niet gelijk worden gesteld aan het voordeel dat verdachte van het bewezenverklaarde feit heeft gehad.
De rechtbank stelt vast dat in de vonnissen van medeveroordeelden [medeveroordeelde 1] , [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 3] van 9 september 2020 aan de benadeelde partij ten aanzien van het bewezenverklaarde feit een schadevergoeding van een bedrag van respectievelijk € 4.972,80, € 12.380,27 en € 7.407,47 is toegekend. De rechtbank concludeert dan ook dat de door de Gemeente Almere geleden schade thans tot een bedrag van €17.353,06 is verminderd.
Conclusie
De rechtbank zal daarom de schadepost toewijzen tot een bedrag van € 17.353,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2012 tot aan de dag van volledige betaling.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor deze schade naar burgerlijk recht met haar mededader [mededader] hoofdelijk aansprakelijk is. Dat ten aanzien van de overige mededaders de hoofdelijkheid is afgewezen, heeft geleid tot een vermindering van het toewijsbare schadebedrag, maar is geen reden van de wettelijke regeling van de hoofdelijkheid voor het resterende bedrag af te wijken. Dit betekent dat verdachte en haar mededader [mededader] elk tegenover de benadeelde partij voor dat hele resterende bedrag aansprakelijk is. De rechtbank zal bepalen dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij en/of haar mededader [mededader] de schade aan de benadeelde partij heeft vergoed.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij gemeente Almere voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
De rechtbank zal aan verdachte geen verplichting opleggen tot betaling van het toe te wijzen bedrag aan de Staat, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren.
Proceskosten
Verdachte zal ook – hoofdelijk – worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis;
- bepaalt dat de taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van gemeente Almere toe tot een bedrag van € 17.353,06;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan gemeente Almere van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis te weten 9 maart 2012 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mr. V.M.A. Sinnige en H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2020.
Mr. Sinnige is buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1 primair:
zij, in of omstreeks de periode van 7 februari 2011 tot en met 21 oktober 2011, te Almere en/of Emmeloord, althans in Nederland, twee, althans een of meer, arbeidsovereenkomsten – (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk
- op de arbeidsovereenkomst van 7 februari 2011 vermeld dat [A] medewerker is van [bedrijf 1] BV, terwijl die [A] geen werkzaamheden heeft verricht en/of die werkzaamheden nooit/niet verricht zouden gaan worden en/of
- op de arbeidsovereenkomst van 21 oktober 2011 vermeld dat [B] medewerker is van [bedrijf 2] BV, terwijl die [B] geen werkzaamheden heeft verricht en/of die werkzaamheden nooit/niet verricht zouden gaan worden en/of
- die voornoemde arbeidsovereenkomsten voorzien van gefingeerde handtekeningen
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalsst te gebruiker of door anderen te doen gebruiken;
feit 1 subsidiair:
zij, in of omstreeks de periode van 7 februari 2011 tot en met 21 oktober 2011, te Almere, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van twee, althans een of meer, vals(e) of vervalst(e) arbeidsovereenkomst(en), (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte de arbeidsovereenkomst(en) heeft ingeleverd bij de gemeente Almere teneinde loonkostensubsidie te laten verstrekken aan het/de in de arbeidsovereenkomst(en) genoemde bedrijf/bedrijven en bestaande die valsheid of vervalsing hierin
- dat in genoemde arbeidsovereenkomst(en) was vermeld dat [A] en/of [B] medewerker(s) is/zijn van respectievelijk [bedrijf 1] BN en/of [bedrijf 2] BV, terwijl die [A] en/of die [B] geen werkzaamheden heeft/hebben verricht en/of die werkzaamheden nooit/niet verricht zouden gaan worden en/of
- dat die voornoemde arbeidsovereenkomst(en) was/waren voorzien van gefingeerde handtekeningen;
feit 2:
zij, in of omstreeks de periode van 1 februari 2011 tot en met 9 maart 2012, te Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de gemeente Almere heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten ongeveer 42.113,60 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- een of meerdere aanvraagformulier(en) loonkostensubsidie ingediend en/of laten indienen bij de gemeente Almere voor [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV en/of
- gefingeerde en/of valse en/of vervalste arbeidsovereenkomsten voor bovengenoemde bedrijven aangeleverd en/of laten aanleveren en/of
- ( vervolgens) een verleningsbeschikking en/of een rapportage opgemaakt en/of laten opmaken waarin staat dat de gemeente Almere akkoord is met de inzet van de loonkostensubsidie en/of
- ( vervolgens) een e-mailbericht gestuurd en/of laten sturen naar het team Betalingen met daarin het bedrag dat uitbetaald moet worden aan [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV, waardoor de gemeente Almere (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal 24 maart 2015, genummerd PL2500- 2013006195, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 288. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 14 tot en met 89.