ECLI:NL:RBMNE:2020:5516

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/3876 en UTR 20/3884
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vovo hangende beroep inzake niet tijdig bekend maken van omgevingsvergunning

In deze zaak heeft Coltavast B.V. een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een pand in Utrecht. De aanvraag is op 6 maart 2020 ingediend, maar de beslistermijn is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht meerdere malen verlengd en opgeschort. Op 4 augustus 2020 heeft het college de beslistermijn opnieuw opgeschort om de mogelijkheden van de aanvraag te bespreken. Eiseres heeft het college op 8 september 2020 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig bekend maken van de omgevingsvergunning, die volgens haar van rechtswege was verleend. Het college heeft op 10 september 2020 de vergunning geweigerd, maar de rechtbank oordeelt dat de vergunning al op 5 augustus 2020 van rechtswege was verleend, omdat het college niet tijdig had beslist. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en oordeelt dat het college een dwangsom verbeurt voor het niet tijdig bekend maken van de beschikking. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, en veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beroepsprocedure is geëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/3876 en UTR 20/3884
uitspraak van de enkelvoudige kamer en van de voorzieningenrechter van 14 december 2020 in de zaken tussen
Coltavast B.V., te Alkmaar, eiseres
(gemachtigde: mr. M.L. Timmerman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M. Wiersma).

Inleiding

Op 6 maart 2020 heeft Het Bouwadvies namens eiseres een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het pand aan de [adres 1] tot en met [adres 2] in [plaats] . De aanvraag ziet op het verbouwen van de algemene ruimten van de begane grond tot woningen (appartementen).
Van 16 maart 2020 tot 4 augustus 2020 is de beslistermijn van verweerder meerdere malen verlengd en opgeschort.
Op 4 augustus 2020 heeft verweerder de beslistermijn op de aanvraag met zes weken opgeschort [1] om in de gelegenheid te zijn de (on)mogelijkheden nader met verzoekster te bespreken en te onderzoeken of tot een positief besluit op de aanvraag gekomen kan worden. De beslistermijn wordt verlengd, omdat de aanvraag negatief is beoordeeld. Binnen vier weken moet verzoekster aangeven of zij de aanvraag aanpast of intrekt. Indien verzoekster niet op tijd reageert, dan volgt alsnog een weigering.
Met de brief van 8 september 2020 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig bekend maken van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Daarbij heeft zij verweerder verzocht om de omgevingsvergunning zo spoedig mogelijk bekend te maken.
Met de brief van 10 september 2020 heeft verweerder geweigerd de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vanwege strijdigheid met de beheersverordening ‘ Dichterswijk , Kanaleneiland , Transwijk ’.
Eiseres heeft beroep ingesteld vanwege het niet tijdig bekend maken van een van rechtswege verleende vergunning [2] .
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting. Dit volgt uit artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb.

Overwegingen van de rechtbank over het beroep (UTR 20/3876)

1. Met het beroep wil eiseres bereiken dat verweerder de omgevingsvergunning bekend maakt die volgens eiseres van rechtswege is verleend. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de vraag of verweerder de omgevingsvergunning al dan niet tijdig bekend heeft gemaakt, moet zij eerst vaststellen of sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Heeft verweerder tijdig op de aanvraag beslist?
2. De aanvraag heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen [3] . Daarop is de reguliere voorbereidingsprocedure uit de Wabo van toepassing [4] . Voor besluiten die met deze procedure worden voorbereid, zijn de bepalingen uit de Awb over positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen van toepassing. [5] Dat betekent dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend als het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist.
3. Het bevoegd gezag moet binnen acht weken na een aanvraag een beschikking geven [6] . Deze termijn kan op verschillende gronden door het bestuursorgaan worden opgeschort. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn van verweerder rechtsgeldig is opgeschort of onderbroken in de periode van 16 maart 2020 tot 4 augustus 2020. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder zijn beslistermijn op 4 augustus 2020 nog verder heeft kunnen opschorten.
4. Verweerder heeft de beslistermijn op 4 augustus 2020 opgeschort in verband met overmacht [7] . In de brief van 4 augustus 2020 heeft verweerder toegelicht dat hij de beslistermijn wil opschorten om de (on)mogelijkheden van de aanvraag nader met eiseres te bespreken. In beroep heeft verweerder daaraan toegevoegd dat de grondslag voor de opschorting mede gevonden kan worden in vertraging die aan eiseres kan worden toegerekend [8] . Deze vertraging werd volgens verweerder veroorzaakt omdat eiseres in de vakantieperiode niet bereikbaar was om nader over haar aanvraag te overleggen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de beslistermijn met de brief van 4 augustus 2020 ten onrechte opgeschort. Eiseres heeft er terecht op gewezen dat aan een beroep op overmacht strenge eisen worden gesteld. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat van overmacht niet snel sprake is. Het zal dan in ieder geval moeten gaan om een onmogelijkheid om te beslissen die veroorzaakt wordt door abnormale en onvoorziene omstandigheden buiten toedoen van het bestuursorgaan zelf en die ook buiten zijn risicosfeer liggen. [9] Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit de toelichting van verweerder in de brief van 4 augustus 2020 volgt immers dat verweerder de beslistermijn verder heeft opgeschort om de aanvraag nader met eiseres te bespreken. De rechtbank volgt verweerder ook niet in zijn nadere toelichting dat de beslistermijn is opgeschort in verband met vertraging die aan eiseres kan worden toegerekend. In de wetsgeschiedenis zijn ook voorbeelden opgenomen van situaties waarin een dreigende termijnoverschrijding is toe te rekenen aan de aanvrager. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een aanvrager enkele dagen voor de beslistermijn nog omvangrijke pakketten nadere gegevens opstuurt of bij herhaling verzoekt om uitstel van de hoorzitting. Ook daarvan is in dit geval geen sprake. Dat eiseres vanwege de vakantieperiode niet bereikbaar was voor overleg is geen situatie waarbij de vertraging aan eiseres kan worden toegerekend. Verweerder beschikte ten tijde van het besluit van 4 augustus 2020 over alle relevante gegevens om op de aanvraag te kunnen beslissen. Dat verweerder desalniettemin met eiseres wilde overleggen over de (on)mogelijkheden van de aanvraag, voordat zij een besluit zou nemen op de aanvraag, kan niet voor rekening en risico van eiseres komen.
Wat betekent dit?
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de beslistermijn op 4 augustus 2020 ten onrechte heeft opgeschort. Dit betekent dat de beslistermijn van verweerder afliep op 4 augustus 2020. De door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning is daarmee van rechtswege op 5 augustus 2020 verleend. [10] Dit betekent ook dat de beslissing die verweerder op 10 september 2020 op de aanvraag heeft beoogd te nemen, geen rechtsgevolg heeft. De vergunning was op dat moment immers (van rechtswege) al verleend.
Heeft verweerder de beschikking tijdig bekend gemaakt?
7. Een van rechtswege verleende beschikking moet door verweerder bekend gemaakt worden binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven [11] . Dit betekent dat verweerder de beschikking van rechtswege uiterlijk bekend moest maken op 19 augustus 2020. Dat is niet gebeurd. Het beroep is daarom gegrond.
Verweerder verbeurt een dwangsom
8. Omdat verweerder de beschikking van rechtswege niet tijdig bekend heeft gemaakt verbeurt verweerder een dwangsom vanaf het moment dat twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling van eiseres [12] . Omdat eiseres daarom heeft verzocht, zal de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststellen. [13] Eiseres heeft verweerder op 8 september 2020 in gebreke gesteld. Verweerder verbeurt daarom een dwangsom vanaf 23 september 2020. De maximale periode waarvoor door verweerder een dwangsom wordt verbeurt is inmiddels verstreken. Dit betekent dat verweerder aan eiseres een dwangsom verschuldigd is van € 1.442,- voor het niet tijdig bekend maken van een beschikking van rechtswege [14] .
Verweerder moet de beschikking bekend maken
9. Omdat het beroep gegrond is en verweerder nog geen beschikking bekend heeft gemaakt, bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden de beschikking van rechtswege alsnog bekend maakt [15] . De rechtbank moet hieraan een dwangsom verbinden voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft om deze uitspraak na te leven [16] . De rechtbank zal deze dwangsom bepalen op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank handelt hiermee in overeenstemming met het landelijk beleid (gepubliceerd op rechtspraak.nl).
Proceskosten
10. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 525,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
11. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ter hoogte van € 354,- dient te vergoeden.
Overwegingen van de voorzieningenrechter over het verzoek om een voorlopige voorziening (UTR 20/3884)
12. Een verzoek om voorlopige voorziening kan alleen worden gedaan tijdens een bezwaar- of beroepsprocedure. Omdat de beroepsprocedure met de uitspraak van de rechtbank is geëindigd, kan het verzoek om voorlopige voorziening daarom ook niet meer worden behandeld. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom niet-ontvankelijk verklaren.
13. Gelet hierop worden de proceskosten die eiseres heeft gemaakt in verband met het verzoek om voorlopige voorziening niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig bekend maken van een beschikking van rechtswege een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1.442,-;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak de van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,- te betalen aan eiseres.
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(
de griffier is verhinderd(
de (voorzieningen)rechter is
deze uitspraak te ondertekenen.) verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen.)
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de uitspraak
van de rechtbankkan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Tegen de uitspraak
van de voorzieningenrechterstaat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.op grond van artikel 4:15, tweede lid, onder c, van de Awb.
2.dit is een procedure op grond van artikel 8:55f van de Awb.
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
4.Artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo.
5.Artikel 4.20a, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 3.9, derde lid, van de Wabo
6.Artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo.
7.Artikel 4:15, tweede lid, onder c, van de Awb.
8.Artikel 4:15, tweede lid, onder b, van de Awb.
9.Kamerstukken II 2005/06, 30435, 3, p. 15.
10.Artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb.
11.Artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb.
12.Artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb.
13.Artikel 8:55c Awb.
14.Artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb.
15.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
16.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.