ECLI:NL:RBMNE:2020:5513

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
UTR 19/5128
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenen omgevingsvergunning voor transformatie van bedrijfsverzamelgebouw naar gemengd bedrijf/wonen met betrekking tot parkeernormen en privacy

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen het verlenen van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De vergunning betrof de transformatie van een bedrijfsverzamelgebouw aan de [adres 1] in [plaats] naar een gemengd bedrijven-wooncomplex, waarbij 74 woningen op de eerste verdieping zouden worden gerealiseerd. Eiser, die in de nabijheid woont, vreesde voor overlast door een toename van de parkeerdruk en een inbreuk op zijn privacy. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de parkeernormen op juiste wijze waren toegepast en dat er geen sprake was van een schending van de privacy van eiser.

Het procesverloop begon met het primaire besluit van 22 februari 2019, waarin de omgevingsvergunning werd verleend. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 16 september 2020 werd het onderzoek aangehouden om technische tekeningen te laten waarmerken. De rechtbank heeft vervolgens op 20 oktober 2020 de nieuwe gewaarmerkte tekeningen ontvangen en het onderzoek op 8 december 2020 gesloten.

De rechtbank overwoog dat de plannen van de vergunninghouder niet leidden tot een wijziging van de omvang van het pand, maar enkel tot een wijziging van het gebruik. De rechtbank volgde de argumentatie van verweerder dat er voldoende parkeergelegenheid zou zijn en dat de belangen van eiser niet onredelijk waren afgewogen. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunning te verlenen, en dat het beroep van eiser ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser
gemachtigde: mr. S. Habib,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder
gemachtigde: mr. R. Snijder.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[A] .en
[B], beiden te [plaats] , gemachtigde: mr. A.P.W. van Delden.

Procesverloop

Met het besluit van 22 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan
[A] ( [A] een omgevingsvergunning verleend voor
transformatie van het bedrijfsverzamelgebouw aan de [adres 1] tot en met
[huisnummer] in [plaats] naar een gemengd bedrijven-wooncomplex.
Met het besluit van 22 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar
van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die aanwezig was via een telefonische verbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die aanwezig was in de zittingzaal. Derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door A.H. van Delden, bijgestaan door hun gemachtigde, die ook aanwezig was in de zittingzaal.
Het onderzoek op de zitting is aangehouden om [A] en verweerder in de gelegenheid te stellen de technische tekeningen te laten waarmerken en over te leggen, waarna eiser en de derde-partijen op de stukken mogen reageren.
De rechtbank heeft op 20 oktober 2020 de nieuwe gewaarmerkte technische tekeningen ontvangen.
Vervolgens heeft [A] gereageerd bij brief van 16 november 2020 en van 4 december 2020. Voor zover [A] in deze brieven is ingegaan op andere onderwerpen dan de nieuwe gewaarmerkte tekeningen zal de rechtbank deze aanvulling buiten beschouwing laten, omdat daar geen nadere gelegenheid voor is gegeven.
Eiser heeft geen reactie meer gegeven.
De rechtbank heeft aan partijen toestemming gevraagd om uitspraak te doen zonder tweede zitting. Verweerder heeft hier telefonisch op 1 december akkoord voor gegeven. De vervanger van de gemachtigde van eiser heeft hier telefonisch op 2 december mee ingestemd. De gemachtigde van derde-partijen heeft hier op 4 december schriftelijk akkoord voor gegeven. De rechtbank heeft daarna op 8 december 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Het pand aan de [Straatnaam 1] (het pand) is in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw. In het pand bevinden zich onder andere een sportschool, een fysiotherapiepraktijk en diverse kantoren. [A] wil het pand transformeren naar een gemend bedrijven- en wooncomplex. Onderdeel van het plan is het realiseren van 74 woningen op de eerste verdieping van het pand. De begane grond blijft in gebruik als bedrijfsruimte. De plannen van [A] zien niet op een wijziging van de omvang van het pand, maar uitsluitend op een wijziging van het gebruik. Het aantal parkeerplaatsen op het perceel wordt wel uitgebreid. [A] heeft op 2 november 2018 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor transformatie van het pand. Dit heeft geleid tot de besluiten van verweerder zoals beschreven onder ‘Procesverloop’.
2. Het pand heeft een vierkante vorm, met één hoek naar het noorden gericht. Daar ligt ook de woning van eiser, aan de [adres 2] . De woning van eiser bevindt zich op de hoek van de [Straatnaam 1] en de [Straatnaam 2] . Eiser vreest overlast van het plan, als gevolg van een toename van de parkeerdruk en een inbreuk op zijn privacy.
3. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Zeist-West en Utrechtseweg-Noord’ de enkelbestemming ‘gemend’, met de functieaanduiding ‘wonen uitgesloten’. Om de plannen van [A] te realiseren is daarom een omgevingsvergunning nodig voor afwijken van het bestemmingsplan. Op het perceel geldt ook het bestemmingsplan ‘Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist’ waarin normen zijn gesteld om te voorzien in parkeergelegenheid. In dit bestemmingsplan is de ‘Parkeerbeleidsnota Zeist’ van toepassing verklaard.
Parkeren
4. Verweerder heeft onder toepassing van het bepaalde in artikel 4.1, onder c, van het ‘Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist’ (het bestemmingsplan) afgeweken van de parkeernormen. Artikel 4.1 van het bestemmingsplan luidt, voor zover van belang, als volgt:
“4.1 Parkeergelegenheid
a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
b. De omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de 'Parkeerbeleidsnota Zeist' (d.d. 3 mei 2004). Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden
toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien:
1) indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
2) voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
Met dien verstande dat de omgevingsvergunning voor het afwijken uitsluitend wordt verleend indien de verwachte effecten inzichtelijk zijn gemaakt en is aangetoond op welke wijze de hinder voor de directe omgeving geminimaliseerd wordt.”
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 onder b van het bestemmingsplan. De binnenplanse afwijkingsmogelijkheid zoals opgenomen in artikel 4.1, onder c, van het bestemmingsplan biedt uitsluitend de mogelijkheid om af te wijken van het bepaalde in artikel 4.1, onder a, van het bestemmingsplan. Verweerder maakt daarmee ten onrechte gebruik van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt en overweegt hiertoe als volgt. De rechtbank is van oordeel dat dit artikel op een logische manier moet worden uitgelegd. Dit leidt ertoe dat het bepaalde in artikel 4.1, sub b, van het bestemmingsplan niet als zelfstandige bepaling moet worden gezien, maar als een bepaling die een nadere invulling geeft aan het bepaalde in artikel 4.1, sub a. De ontheffingsmogelijkheid uit artikel 4.1, onder c, is daarmee ook op artikel 4.1, onder b, van toepassing. Bij de keuze voor deze uitleg van het artikel speelt een rol dat een andere uitleg van het artikel deze bepaling uit het bestemmingsplan onuitvoerbaar zou maken. Verweerder heeft op de zitting ook het standpunt ingenomen dat het artikel op deze wijze moet worden gelezen. Dit is in een eerdere procedure van andere omwonenden ten aanzien van ditzelfde bouwplan ook door deze rechtbank al geoordeeld. Uit deze uitleg volgt dat verweerder dus gebruik kon maken van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid waarvoor moet worden afgeweken. Verweerder noemt het woningtekort en de huisvestingsopdracht van het Rijk, maar hier is eiser het niet mee eens. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de verwachte effecten zijn en is niet aangetoond op welke wijze de hinder voor de directe omgeving geminimaliseerd wordt. Er is bijvoorbeeld geen ruimte over gelaten voor invalidenparkeerplaatsen. Daarom had de vergunning voor het afwijken niet verleend kunnen worden, aldus eiser. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat de belangenafweging van verweerder tekort schiet.
8. Ook op dit punt volgt de rechtbank eiser niet. Dat legt de rechtbank hierna uit. In de beslissing op bezwaar verwijst verweerder voor zijn motivering naar het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie. In dit advies is toegelicht dat het rijk aan de gemeente de taak heeft gesteld om kleine goedkope woningen te creëren voor onder andere starters en statushouders. De gemeenteraad heeft naar aanleiding hiervan op 24 januari 2017 een besluit genomen met als onderwerp de versnelling van de huisvestingsopgave. Deze ontwikkeling past daarin, aldus verweerder, en het woningtekort is een voldoende bijzondere omstandigheid om van het bestemmingsplan af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit in redelijkheid kan vinden. Eiser is het hier niet mee eens, maar dat is onvoldoende voor het oordeel dat het standpunt van verweerder onredelijk is.
9. Bij het verlenen van de ontheffing heeft verweerder verder betrokken dat het grootste deel van de te realiseren woningen (te weten: 66 van de 74) een oppervlakte heeft van minder dan 40 m². Voor deze woningen heeft verweerder een parkeernorm van 1,3 toegepast. Op basis van deze norm verwacht verweerder een parkeertekort van 5% in de avonduren. Ter zitting heeft verweerder hierover gezegd dat dit voor verweerder aanvaardbaar is. Daarnaast heeft verweerder bij het verlenen van de vrijstelling meegewogen dat er in de praktijk gedeeltelijk sprake zal zijn van dubbelgebruik van de parkeerplaatsen: overdag meer door bedrijven, ’s avonds en in het weekend meer door bewoners. Ten aanzien van de invalidenparkeerplaatsen heeft verweerder op de zitting toegelicht dat deze normen uit de beleidsnota alleen van toepassing zijn op de openbare weg. Dit perceel is dat niet, zodat deze normen hier niet gelden.
10. Verweerder heeft, gelet op het vorenstaande, inzichtelijk gemotiveerd hoe de door hem gebruikte parkeernorm tot stand is gekomen en welke belangen daarbij een rol spelen. Verweerder heeft daarmee onderbouwd dat met de vrijstelling wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor het bouwplan. De rechtbank kan deze afweging van verweerder volgen. De beroepsgronden slagen niet.
Privacy
11. Eiser voert aan dat zijn privacy door dit plan wordt aangetast. Zijn belangen zijn op dit punt onvoldoende meegewogen in de besluitvorming. De toekomstige bewoners zullen vanuit het gebouw namelijk (specifiek vanuit de trappenhal) zicht hebben op zijn tuin en huis. Ter zitting heeft eiser voor het eerst gesteld dat het niet alleen gaat om de trappenhal, maar ook om de woningen op de eerste verdieping langs de noordoostzijde (de zijde parallel aan de [Straatnaam 3] , die haaks op [Straatnaam 1] staat) en de noordwestzijde (de zijde parallel aan de [Straatnaam 1] ) van het pand. Omdat daar woningen komen in plaats van de nu toegestane bedrijven, zal er ook in de avonduren en weekenden zicht zijn op de woning en tuin van eiser. Juist ’s avonds tast dit de privacy van eiser aan, omdat er beter zich is op zijn woning als het buiten donker is en binnen de lichten aan zijn.
12. [A] heeft op zitting toegelicht dat er geen sprake zal zijn van inkijk op de woning van eiser. Allereerst omdat niet de woonkamers van de appartementen, maar juist de slaapkamers aan de buitenzijde van het pand grenzen. Daarnaast zijn er wel ramen, maar dat zijn smalle stroken van ongeveer 50 à 60 cm die laag gelegen zijn (vanaf circa 50 cm van de vloer) en ramen die zo hoog zijn dat er niet doorheen gekeken kan worden (beginnend boven 2 meter). [A] heeft dit op de zitting aan de hand van tekeningen toegelicht.
13. Verweerder heeft, in reactie op die toelichting, opgemerkt dat deze uitleg afwijkt van hetgeen op de gewaarmerkte tekeningen staat. De rechtbank heeft het onderzoek daarom aangehouden om [A] en verweerder in de gelegenheid te stellen alsnog de juiste tekeningen te waarmerken. Eiser heeft naar aanleiding van deze nieuwe gewaarmerkte technische tekeningen geen inhoudelijke reactie meer gegeven.
14. De rechtbank zal, gelet op deze gang van zaken, in de beoordeling uitgaan van de situatie zoals deze op de nieuwe gewaarmerkte tekeningen staat, conform de toelichting van [A] ter zitting en de nadien hierop gegeven schriftelijke aanvulling.
15. Voor de beoordeling door de rechtbank is het volgende van belang. Verweerder heeft aan [A] een omgevingsvergunning verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De beslissing om op die wettelijke grondslag al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van verweerder. Verweerder heeft bij deze beslissing beleidsvrijheid, zodat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen dat de rechtbank zich bij haar beoordeling moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan en legt dat hierna uit. Het pand staat er al, zodat het ook in de bestaande situatie theoretisch gezien al mogelijk is om bij eiser naar binnen te kijken. De functiewijziging leidt ertoe dat, zoals eiser ter zitting ook heeft toegelicht, er 24 uur per dag gebruik gemaakt zal worden van het pand. De rechtbank is van oordeel dat dit slechts een beperkte wijziging is, mede gelet op de toelichting van [A] op de zitting. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel de mogelijkheden van inkijk zullen toenemen, er geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de privacy. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de belangen niet op deze manier heeft mogen afwegen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
17. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om aan [A] een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de bestemmingsplannen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van E. Sloots, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.