Overwegingen
De beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van eiseressen
7. De rechtbank begint met het beoordelen van een aantal formele punten. Het gaat om drie voorvragen die van belang zijn om te kunnen bepalen of het beroep van alle eiseressen ontvankelijk is. Pas als het beroep van (één van de) eiseressen ontvankelijk is, mag de rechtbank overgaan tot een inhoudelijke beoordeling.
8. De eerst vraag is of alle eiseressen in beroep kunnen worden ontvangen, gelet op de eis in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit artikel is bepaald dat een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft ingediend, geen beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
9. Het beroepschrift is ingediend door deze vier bedrijven: 1. [eiseres],
2. UK 26 & UK 263 B.V., 3. UK 261 & UK 264 B.V. en 4. UK 262 & UK 267 B.V.
De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift van 29 januari 2019 is ingediend door [A] namens Visserijbedrijf [eiseres] Op de zitting heeft [A] toegelicht dat het om een familiebedrijf gaat. Hij en zijn vijf zoons zijn de bestuurders van [eiseres] Met betrekking tot het ingediende bezwaar heeft [A] verklaard dat het zijn bedoeling is geweest om ook bezwaar in te dienen namens de UK B.V.’s, die nog niet zo lang geleden van rechtsvorm zijn veranderd (van vof naar B.V.).
10. De rechtbank overweegt dat uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat alle vier de bedrijven op 28 december 2018 zijn opgericht. Dit was ten tijde van de bezwaartermijn, zodat bezwaar door deze bedrijven kon worden ingediend. De rechtbank vindt dat uit het bezwaarschrift niet afgeleid kan worden dat ook bedoeld was om bezwaar in te dienen namens UK 26 & UK 263 B.V., UK 261 & UK 264 B.V. en UK 262 & UK 267 B.V. Hierbij betrekt de rechtbank dat het bezwaarschrift is opgesteld op briefpapier van [bedrijf] en is ondertekend door [A] namens Visserijbedrijf [eiseres] De rechtbank ziet in het bezwaarschrift geen aanknopingspunten om het zo op te vatten dat het ook is ingediend namens de andere B.V.’s.
11. Er zijn verder geen redenen gegeven waarom eiseressen UK 26 & UK 263 B.V., UK 261 & UK 264 B.V. en UK 262 & UK 267 B.V. niet zelf bezwaar hebben kunnen maken. De rechtbank zal het beroep voor zover ingediend door deze eiseressen daarom niet-ontvankelijk verklaren.
12. [eiseres] heeft bezwaar ingediend, zodat zij gelet op artikel 6:13 van de Awb wel beroep kan instellen. Naast de eis van het indienen van een bezwaarschrift, gelden er nog meer formele eisen waaraan voldaan moet worden voordat tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep kan worden overgegaan. Verweerder heeft op de zitting aangevoerd dat [eiseres] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Omdat de holding zelf geen vissersboten exploiteert heeft zij volgens verweerder slechts een indirect belang.
13. Bezwaar en beroep tegen een besluit staat open voor een belanghebbende. Dit volgt uit de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb. [eiseres] is als indiener van het bezwaar belanghebbende bij de aan haar gerichte beslissing op bezwaar. Het punt dat verweerder opwerpt komt neer op de vraag of [eiseres] in bezwaar terecht als belanghebbende is aangemerkt. Het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder wijkt af van de beslissing op bezwaar waarin het bezwaar van [eiseres] inhoudelijk is beoordeeld. Dat betekent dat [eiseres] door verweerder als belanghebbende werd gezien.
14. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. Uit de stukken blijkt dat [eiseres] enig aandeelhouder en bestuurder is van UK 26 & UK 263 B.V., UK 261 & UK 264 B.V. en UK 262 & UK 267 B.V. Dit zijn de zogenoemde boten B.V.’s. Gelet op de privaatrechtelijke verhouding tussen deze B.V.’s en de holding, vindt de rechtbank dat het belang van [eiseres] rechtstreeks betrokken is bij de weigering om een Wnb-vergunning te verlenen. Verweerder heeft [eiseres] daarom in bezwaar terecht als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank zal [eiseres] hierna eiseres noemen.
15. De volgende vraag is of eiseres voldoende procesbelang heeft. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van de procedure. Volgens vaste rechtspraak gaat het er daarbij om of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.
16. De Wnb-vergunning is aangevraagd voor de periode 15 oktober 2018 – 15 maart 2019. Deze periode is al verstreken, zodat eiseres niet kan bereiken dat de vergunning alsnog wordt verleend over deze periode.
17. Eiseres heeft tijdens de zitting toegelicht dat het om een terugkerende activiteit gaat, omdat zij jaarlijks in het visseizoen op de wolhandkrab wil vissen. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat zij schade heeft geleden als gevolg van het niet mogen vissen op de wolhandkrab. De schade heeft zij al berekend en bij verweerder is een verzoek om schadevergoeding ingediend. Verweerder heeft op dit punt geen verweer gevoerd. De rechtbank ziet in deze twee omstandigheden voldoende aanleiding om procesbelang aan te nemen.
18. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres ontvankelijk is.
De inhoudelijke beoordeling
19. De rechtbank komt nu toe aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres.
Was een passende beoordeling vereist?
20. Eiseres stelt onder verwijzing naar artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb dat het niet nodig was om een passende beoordeling op te stellen. Voor exact dezelfde activiteit is namelijk al een passende beoordeling opgesteld, op grond waarvan aan een andere visser een Wnb-vergunning is verleend. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).Uit deze uitspraken volgt dat voor reeds beoordeelde activiteiten niet opnieuw een passende beoordeling gemaakt hoeft te worden.
21. In artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb is de verplichting opgenomen om voor een project een passende beoordeling op te stellen waarin de gevolgen voor het Natura 2000-gebied worden onderzocht, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstelling voor dat gebied. Het tweede lid van dit artikel bevat een uitzondering op deze verplichting. Er hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt als een voorgenomen project een herhaling of een voortzetting is van een project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt én een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van het project.
22. De rechtbank is van oordeel dat de uitzonderingssituatie zoals bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb zich hier niet voor doet. De passende beoordeling die ten grondslag ligt aan de Wnb-vergunning voor het vissen op de wolhandkrab van een collega visser ziet op de omgeving van Kornwerderzand. Eiseres wil op de wolhandkrab gaan vissen in twee gebieden op het IJsselmeer, te weten in de omgeving van Kornwerderzand en de omgeving van Den Oever. Dit strookt niet met de aanvraag van de Vissersbond die tot deze procedure heeft geleid. De passende beoordeling bij de aanvraag van de Vissersbond heeft betrekking op het hele IJsselmeergebied met uitzondering van het Markermeer-IJmeer en een aantal andere uitgesloten gebieden. Het aangevraagde maakt dus veel meer mogelijk dan wat is toegestaan op grond van de Wnb-vergunning van de collega visser. Als er al vanuit moet worden gegaan dat de aanvraag alleen ziet op de gebieden waar eiseres wil gaan vissen, dan is daarmee naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van een herhaling of voortzetting van een project, maar van een nieuwe activiteit. Deze nieuwe activiteit komt bovenop de al aan een collega visser vergunde activiteit. Dit kan niet worden aangemerkt als een één-op-één-situatie zoals in de door eiseres aangehaalde uitspraken het geval was. Als in de omgeving van Kornwerderzand meer boten met verlaagd staand want op de wolhandkrab gaan vissen, dan zullen in een passende beoordeling (in ieder geval) de cumulatieve effecten daarvan beoordeeld moeten worden. Daarbij komt dat voor de nieuwe activiteit ook een stikstoftoets uitgevoerd moet worden. Bovendien ziet de Wnb-vergunning van de collega visser en de passende beoordeling die daaraan ten grondslag ligt niet op de omgeving Den Oever, zodat de uitzondering op het maken van een passende beoordeling alleen daarom al niet opgaat.
23. De conclusie van de rechtbank is dat voor de aangevraagde activiteit een passende beoordeling is vereist. De vereiste passende beoordeling is in deze zaak ook opgesteld.
Kan uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid worden verkregen?
24. Verweerder kan, gelet op de wettelijke bepalingen, alleen een Wnb-vergunning verlenen als uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied IJsselmeer niet zal aantasten.
25. Eiseres vindt dat de passende beoordeling een voldoende ecologische onderbouwing bevat om de vergunning te kunnen verlenen. De passende beoordeling is gebaseerd op meerdere wetenschappelijke onderzoeken, waaronder het AKTB-rapport ‘Onderzoek naar de bijvangst in laag staand want voor de visserij op wolhandkrab in het IJsselmeer’ uit 2015. Dit rapport is gebaseerd op onderzoeken bij twee visserijbedrijven met een totale inzet van 58 netten. Eiseres stelt dat dit rapport representatief is omdat de onderzoeken in drie verschillende tijdsperiodes op drie verschillende locaties hebben plaatsgevonden. Uit deze onderzoeken is naar voren gekomen dat geen enkele vogel is bijgevangen en dat nauwelijks sprake is geweest van bijvangst van vissen.
26. In opdracht van de Vissersbond heeft Agonus Fisheries Consultancy de Passende beoordeling visserij op wolhandkrab met verlaagde staande netten in het IJsselmeer en het Markermeer en IJmeer (hierna: de passende beoordeling) opgesteld. In deze passende beoordeling staan de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden IJsselmeer en Markermeer & IJmeer en de instandhoudingsdoelen de instandhoudingsdoelen beschreven. Vervolgens zijn de mogelijke effecten van de wolhandkrabvisserij op beschermde soorten en vogels geïnventariseerd en beoordeeld.
27. Het geschil spitst zich toe op de vogels. Partijen verschillen van mening over de vraag of op basis van de passende beoordeling de zekerheid kan worden verkregen dat de wolhandkrabvisserij geen nadelige effecten heeft op beschermde vogels.
28. Het Natura 2000-gebied IJsselmeer is aangewezen voor 14 broedende en 24 niet-broedende vogels. Volgens de passende beoordeling kunnen 20 van deze vogelsoorten, waarvoor instandhoudingsdoelen gelden, mogelijk effecten ondervinden van de wolhandkrabvisserij, omdat deze vogels verstrikt kunnen raken in de netten. Het gaat om duikende watervogels. In paragraaf 7.2.2. van de passende beoordeling is ingegaan op de bijvangst van deze vogels. Hierin staat beschreven dat verschillende wetenschappelijke publicaties zijn verschenen over de bijvangst van vogels in het IJsselmeer, maar dat deze onderzoeken gaan over visserij met normaal staand want met een hoogte van 150 centimeter en een minimale maaswijdte van 101 millimeter en niet over een verlaagd staand want. Er is in 2015 één specifiek onderzoek gedaan naar de bijvangst in de visserij met verlaagd staand want. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het ATKP-rapport. Omdat tijdens de onderzoeken geen enkele vogel is bijgevangen, zou op basis van dit rapport geconcludeerd kunnen worden dat de bijvangst van vogels nihil is. In de passende beoordeling wordt benadrukt dat met de extrapolatie van deze resultaten naar de gehele visserij voorzichtig moet worden omgegaan, omdat het onderzoek alleen is uitgevoerd in een periode in maart en niet het gehele IJsselmeergebied omvatte. In de passende beoordeling wordt daarom niet van de bevindingen uit het ATKP-rapport uitgegaan.
29. In de passende beoordeling zijn daarom ook onderzoeken uit 2003 en 2013 gebruikt. In het onderzoek uit 2003 van [C] zijn gedurende het seizoen 2002-2003 88 waarnemingen gedaan bij de reguliere uitoefening van de staande nettenvisserij, waarbij 512 vogels zijn gevangen. Op basis van de totale visserij in dit seizoen en rekening houdend met een onzekerheidsmarge is geschat dat in dit seizoen zeer waarschijnlijk meer dan 10.000 vogels zijn bijgevangen, maar ook zeer waarschijnlijk minder dan 15.000. Verder is in de passende beoordeling het onderzoek naar bijvangsten van vogels in de staand want visserij van Boogaard uit 2013 betrokken. In dit onderzoek is het aantal verdronken vogels op het IJsselmeer op 160 vogels geschat. Dit is een zeer lage schatting ten opzichte van eerdere schattingen. Mogelijke oorzaken hiervan worden in dit rapport uiteengezet. Vanwege het grote verschil is in het onderzoek ook een schatting gemaakt van de actuele bijvangsten en dat komt voor het IJsselmeer en Markermeer neer op 2.162 vogels, waarvan 1.441 voor het IJsselmeer. In de passende beoordeling is hiervan uitgegaan en vervolgens is daarop nog een reductie toegepast voor het gebruik van jonen en het gebruik van verlaagd staand want. Uiteindelijk komt dit volgens de passende beoordeling neer op een bijvangst van 104 vogels in het IJsselmeer. Vervolgens is vastgesteld dat voor vijf vogelsoorten het vijfjarig gemiddelde lager ligt dan de in de instandhoudingsdoelen genoemde draagkracht. Het gaat om de aalscholver, fuut, grote zaagbek, kuifeend en het nonnetje. In de passende beoordeling is voor elk van deze vogelsoort nader gekeken naar de effecten van wolhandkrabvisserij op de populatie. De conclusie van de passende beoordeling is dat de instandhoudingsdoelen van deze vijf vogelsoorten niet in gevaar komen door de wolhandkrabvisserij.
30. Verweerder heeft de passende beoordeling voorgelegd aan ecologisch adviseur [ecologisch adviseur]. In een advies van juli 2019 heeft de ecologisch adviseur haar bevindingen uiteengezet. De conclusie van [ecologisch adviseur] is kort gezegd dat het ATKP-rapport onvoldoende is en dat de schattingen van bijvangst waarvan in de passende beoordeling is uitgegaan niet zijn bevestigd door onderzoeken met verlaagd staand want. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat voor de wolhandkrabvisserij met verlaagd staand want geen significant negatieve effecten zullen optreden op de instandhoudingsdoelen. Verweerder heeft de motivering van het bestreden besluit gebaseerd op het advies van [ecologisch adviseur].
31. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het ATKP-rapport onvoldoende is om te kunnen concluderen dat de bijvangst van vogels geen significant negatieve effecten heeft op de beschermde vogels. Allereerst betrekt de rechtbank hierbij dat in de passende beoordeling zelf evenmin is aangesloten bij de resultaten uit ATKP-rapport, omdat voorzichtigheid is geboden met extrapolatie van deze resultaten. Een ander punt is de aard, omvang en periode van het onderzoek. In het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet dat aan het onderzoek van ATKP twee vissersbedrijven hebben meegedaan met een totale inzet van 58 netten. Het onderzoek was gericht op het in kaart brengen van de bijvangst van schubvis en vond plaats gedurende een korte tijdspanne in de eerste helft van maart 2015 op drie locaties in het IJsselmeer. Kijkend naar de totale oppervlakte van het IJsselmeer betrof dit dus een relatief klein gebied. De periode van het onderzoek was volgens verweerder ook niet representatief omdat op dat moment geen overwinterende watervogels aanwezig waren. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
32. De rechtbank is verder van oordeel dat met de passende beoordeling ook op grond van de rapporten uit 2003 en 2013 onvoldoende is aangetoond dat significante effecten van de wolhandkrabvisserij op de instandhoudingsdoelen op de aangevraagde delen van het Natura 2000-gebied IJsselmeer zijn uitgesloten. De beoordeling van de effecten van de bijvangst van beschermde vogels is gebaseerd op schattingen die zijn gemaakt op basis van onderzoeken met regulier staand want. Op deze schatting zijn vervolgens reducties toegepast om tot een zo goed mogelijke schatting te komen van de bijvangst van vogels in verlaagde netten. Uit het advies van [ecologisch adviseur] komt naar voren dat verschillende factoren van belang zijn voor het in kaart brengen van bijvangst van beschermde vogels. Het gaat onder andere om het duikdiepteprofiel van watervogels, de verspreiding van vogelconcentraties, de zichtbaarheid van de netten en duur van de aanwezigheid van deze netten, de troebelheid van het water en de mate van stromingen. De rechtbank kan uit de passende beoordeling niet afleiden dat met deze relevante factoren rekening is gehouden bij de beoordeling van de effecten op de beschermde vogelsoorten.
33. Eiseres heeft aangevoerd dat niet van haar gevergd kan worden dat zij het gehele IJsselmeer laat onderzoeken, omdat dit feitelijk onmogelijk is én de aanvraag maar betrekking heeft op een zeer beperkt deel van het IJsselmeer. Zoals in rechtsoverweging 22 is overwogen, ziet de aanvraag van de Vissersbond op het hele IJsselmeergebied met uitzondering van het Markermeer-IJmeer en een aantal andere uitgesloten gebieden. Dat eiseres maar in twee kleine gebieden op het IJsselmeer op de wolhandkrab wil gaan vissen, strookt dus niet met de aanvraag en de passende beoordeling. Dat blijft wringen in deze zaak en kan de rechtbank niet voor eiseres oplossen.
34. In het beroepschrift verwijst eiseres ten aanzien van de ecologische onderbouwing in de passende beoordeling naar het bezwaarschrift van de Vissersbond en stelt zij dat in het bestreden besluit onvoldoende op deze bezwaren is ingegaan. Omdat eiseres dit verder niet concreet heeft gemaakt, zal de rechtbank hier niet op ingaan.
35. Over het standpunt van verweerder dat relevante wetenschappelijke onderzoeken naar wolhandkrabvisserij met verlaagd staand want ontbreken, overweegt de rechtbank dat dat op zichzelf niet in de weg hoeft te staan aan het toestaan van deze activiteit, omdat een zogenoemde onderzoeksvergunning zou kunnen worden verleend.
Is het gelijkheidsbeginsel geschonden?
36. Op de zitting heeft eiseres aangevoerd het niet eerlijk te vinden dat aan een collega visser wel een Wnb-vergunning is verleend voor het vissen op wolhandkrabben met verlaagd staand want. De rechtbank begrijpt dit standpunt als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
37. Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijke gevallen naar de mate waarin zij met elkaar overeenkomen gelijk moeten worden behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een gelijk geval. Aan een college visser is weliswaar een Wnb-vergunning verleend voor het vissen op wolhandkrabben op drie locaties dichtbij de spuisluizen van Kornwerderzand, maar deze collega heeft een passende beoordeling laten opstellen specifiek voor deze locaties en een eigen aanvraag voor een Wnb-vergunning ingediend. Eiseres heeft dit niet gedaan en heeft ervoor gekozen ‘mee te liften’ op de passende beoordeling behorende bij de aanvraag van de Vissersbond die ziet op het hele IJsselmeer.
38. De uitkomst van deze zaak is dat eiseres geen gelijk krijgt. Het beroep van eiseres is ongegrond. Het beroep van de overige eiseressen is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
39. Deze uitkomst betekent dat eiseressen niet met verlaagd staand want op wolhandkrabben mogen vissen. Daarmee is niet gezegd dat dit nooit mogelijk zal zijn. Daarvoor is wel een Wnb-vergunning vereist. De rechtbank geeft eiseressen daarom ten overvloede mee dat zij voor de specifieke locaties waar zij op wolhandkrabben willen gaan vissen een passende beoordeling kunnen laten opstellen en een aanvraag voor een (onderzoeks)vergunning kunnen indienen.