ECLI:NL:RBMNE:2020:5482

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
UTR 20/1553
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete na arbeidsongeval met ladder; overtreding van het Arbobesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiseres, een werkgever, kreeg een bestuurlijke boete van € 6.600,- opgelegd na een arbeidsongeval waarbij een werknemer van haar van een ladder viel. De inspectie SZW concludeerde dat er een overtreding was van de Arbeidsomstandighedenwetgeving, specifiek artikel 7.23a van het Arbobesluit, omdat de ladder niet op een veilige manier was geplaatst en er geen maatregelen waren genomen om het wegglijden van de ladder te voorkomen. De eiseres voerde aan dat zij een geschikte ladder had meegegeven en dat de werknemer zelf verantwoordelijk was voor het gebruik van de ladder van de opdrachtgever. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet had voldaan aan de verplichtingen om een veilige werkwijze te waarborgen en dat de overtreding vaststond. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de eiseres om de boete te matigen, omdat er geen veilige werkwijze was voorgeschreven en de werknemer op eigen initiatief de onveilige ladder had gebruikt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de opgelegde boete.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] ., te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Scheepers),
en

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.D. Brouwers-Wozniak).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete van € 6.600,- opgelegd.
Bij besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Namens eiseres waren [A] en [B] aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Op 13 mei 2019 is een werknemer van eiseres (hierna: het slachtoffer) tijdens zijn werkzaamheden van een ladder gevallen. Dit gebeurde bij het monteren van een koof met daarin ledverlichting aan de buitengevel bij de loods van een opdrachtgever van eiseres, het bedrijf [Bedrijfsnaam] . Het slachtoffer was hier samen met een collega aan het werk. Om zijn werkzaamheden uit te voeren heeft het slachtoffer een aluminium draagbare ladder van [Bedrijfsnaam] gepakt en deze ondersteboven op de betonnen vloer geplaatst. De ladder is onderuitgegleden terwijl hij op een sport op ongeveer 3 meter hoogte stond en plat op de betonnen vloer terechtgekomen. Het slachtoffer is evenwijdig naast de ladder gevallen en heeft als gevolg van de val letsel opgelopen bestaande uit een gebroken kaak en gebroken rechterbovenarm en verrekte enkelbanden, waarvoor hij vier dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. Eiseres heeft het arbeidsongeval op 6 juni 2019 gemeld aan de inspectie SZW.
1.2.
De inspectie SZW heeft het arbeidsongeval onderzocht en op basis van het onderzoek geconcludeerd dat er sprake is van een verband tussen de oorzaak van het ongeval en een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Er is door een arbeidsinspecteur op 14 juni 2019 een onderzoek op locatie verricht. Ook zijn dhr. [C] , vertegenwoordiger van opdrachtgever [Bedrijfsnaam] , het slachtoffer en de collega met wie hij op de dag van het ongeval samen aan het werk was als getuigen gehoord. Op 24 juli 2019 is een boeterapport opgemaakt.
Bestreden besluitvorming
2. Verweerder heeft eiseres naar aanleiding van het boeterapport een bestuurlijke boete van € 6.600,- opgelegd. € 6.300,- daarvan is opgelegd voor het niet nemen van maatregelen om het wegglijden van de voet van een draagbare ladder tegen te gaan. Deze overtreding is neergelegd in artikel 7.23a, eerste lid, onder b van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). De resterende € 300,- is opgelegd voor het niet tijdig melden van een arbeidsongeval, op grond van artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet).
Beroepsgronden
3. Eiseres stelt zich, kort gezegd, primair op het standpunt dat er geen overtreding in de zin van artikel 7.23a, eerste lid, onder b van het Arbobesluit heeft plaatsgevonden, omdat eiseres een geschikte ladder had meegegeven in het busje waarmee het slachtoffer en zijn collega naar de opdrachtgever zijn gereden. De door eiseres meegegeven ladder was gekeurd, voldoet aan alle veiligheidseisen, is hoog genoeg voor de klus die het slachtoffer moest verrichten en heeft een massief voetstuk om verschuivingen te voorkomen. Bovendien lagen er spanbanden in het busje waarmee de ladder vastgezet had kunnen worden. Het gaat er niet om of de ladder van de opdrachtgever die het slachtoffer heeft gebruikt al dan niet deugdelijk is en voldoende stabiel was geplaatst, want het slachtoffer heeft er zonder noodzaak voor gekozen deze ladder te gebruiken in plaats van de ladder van eiseres.
Subsidiair voert eiseres aan dat verweerder de hoogte van de boete had moeten matigen, omdat eiseres noodzakelijke randvoorwaarden had gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze. Daarbij heeft het slachtoffer zelf verwijtbaar gehandeld.
Tegen het niet tijdig melden van het arbeidsongeval heeft eiseres geen gronden aangevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Wettelijk kader
4.1.
Op grond van artikel 16, tiende lid, van de Arbowet zijn de werkgever en werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden die in het Arbobesluit staan. Dat betekent dat zowel eiseres als haar werknemers verplicht zijn tot naleving van de geboden en verboden die daarin zijn vastgesteld, zoals het voorschrift van de artikelen 7.3 en 7.23a van het Arbobesluit waar deze zaak over gaat.
4.2.
De artikelen 33 van de Arbowet en 9.9b van het Arbobesluit merken het niet naleven van deze artikelen van het Arbobesluit aan als overtreding waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Bij het bepalen van de hoogte van de boete houdt verweerder rekening met de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Verweerder gebruikt daarbij de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de beleidsregel).
Overtreding van artikel 7.23a. van het Arbobesluit
5.
5.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 7.23a van het Arbobesluit geen opzet of schuld als bestanddeel van de overtreding bevat. Het artikel maakt daarnaast geen onderscheid tussen rechtmatige en onrechtmatige gedragingen van de werknemer. Dit betekent dat de overtreding vaststaat als niet aan alle inhoudelijke regels van het artikel is voldaan.
5.2.
Artikel 7.23a, eerste lid en onder b van het Arbobesluit luidt als volgt:
Ladders en trappen worden zodanig geplaatst dat bij gebruik hun stabiliteit altijd is gewaarborgd. In ieder geval worden hiertoe de volgende, zo nodig gecombineerde, maatregelen genomen:b. het wegglijden van de voet van draagbare ladders en trappen tijdens het gebruik wordt tegengegaan door een van de volgende, zo nodig gecombineerde, maatregelen:1°.het vastzetten van boven- of onderkant van de ladderbomen;2°.een adequate antislipinrichting;3°.een andere, even doeltreffende maatregel.
5.3.
Uit het boeterapport blijkt dat de ladder waarvan het slachtoffer gebruik maakte niet zodanig was geplaatst dat bij gebruik de stabiliteit altijd is gewaarborgd en dat er geen maatregelen zijn genomen om het wegglijden van de voet van die draagbare ladder tegen te gaan. Er was feitelijk geen enkele maatregel genomen om wegglijden te voorkomen. Wat eiseres naar voren heeft gebracht leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat de gebruikte ladder wel was geplaatst in overeenstemming met de eisen van artikel 7.23a, eerste lid en onder b van het Arbobesluit. Er is daarom sprake van een overtreding van het artikel.
5.4.
Dat de ladder die het slachtoffer gebruikte geen ladder was die eiseres had meegegeven is daarbij niet van belang, omdat het erom gaat welk arbeidsmiddel gebruikt is in de concrete situatie. Een arbeidsmiddel wordt gedefinieerd als alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten en gereedschappen (artikel 1, derde lid onder h van de Arbowet). Eiseres heeft de ladder waarmee het ongeval heeft plaatsgevonden weliswaar niet zelf meegegeven, maar het slachtoffer heeft hiervan wel op de arbeidsplaats gebruikgemaakt bij zijn werkzaamheden voor eiseres. Dat is de concrete situatie die moet worden beoordeeld en die concrete situatie levert een overtreding van artikel 7.23a, eerste lid en onder b van het Arbobesluit op.
Matigingsgrond: noodzakelijke randvoorwaarden
6.
6.1.
Als de overtreding vaststaat mag in beginsel van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. Het is aan de overtreder om de verwijtbaarheid te weerleggen. Er kan geen boete worden opgelegd als er geen sprake is van enige verwijtbaarheid van de overtreding. Als sprake is van een verminderde verwijtbaarheid van de overtreding, dan moet daarmee rekening worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de boete. [1]
6.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat de hoogte van de boete moet worden gematigd omdat zij de noodzakelijke randvoorwaarden heeft gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze (matigingsgrond neergelegd in artikel 1, elfde lid van de beleidsregel).
6.3.
De rechtbank stelt vast dat dat eiseres weliswaar een deugdelijke ladder aan haar werknemers heeft meegegeven, maar constateert ook dat er geen veilige werkwijze en risico-inventarisatie en –evaluatie is ontwikkeld waaruit blijkt dat werknemers verplicht zijn om die ladder te gebruiken. Door het ontbreken hiervan laat eiseres de keuze om al dan niet gebruik te maken van de eigen – deugdelijke – ladder in feite aan de beoordeling van de werknemer over. Dit is onvoldoende om de veiligheid te waarborgen. Eiseres heeft aangegeven dat het slachtoffer een Vca-certificering had en meerdere jaren werkervaring, zodat van hem kon worden verwacht dat hij zelf de veiligheid kon inschatten, maar het blijft aan eiseres als werkgever om de veiligheid te waarborgen. Het meegeven van een geschikte ladder is daarvoor wel
eennoodzakelijk voorwaarde, maar op zichzelf zonder aantoonbare veilige werkwijze onvoldoende te concluderen dat eiseres heeft voldaan aan alle noodzakelijke randvoorwaarden voor het toepassen van een veilige werkwijze.
Matiging in verband met verwijtbaar handelen werknemer
7. Tot slot ziet de rechtbank geen reden om de boete te matigen omdat sprake is van een situatie waarin de werknemer op eigen initiatief en tegen beter weten in buitengewoon onvoorzichtig heeft gehandeld door een ladder te gebruiken waarvan de stabiliteit niet was gewaarborgd en door geen maatregelen te nemen om het wegglijden van de voet tegen te gaan. De rechtbank constateert dat de werkzaamheden van het slachtoffer een normaal onderdeel van zijn eigen werk waren en dat er geen bijzondere reden was waarom hij de goede ladder niet had kunnen gebruiken. Hij heeft de geleende ladder daarnaast met gladde voet van bovenkant op gladde ondergrond gezet. Hij had meerjarige ervaring met het werken met ladders en beschikte over een Vca-certificaat. Ook de collega van het slachtoffer heeft gebruik gemaakt van de ladder van de opdrachtgever. Beiden vonden, zoals ze hebben verklaard, de ladder stabiel en veilig. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres deze keuze van het slachtoffer en zijn collega niet verwachtte, omdat zij ervaren waren en een geschikte ladder en hulpmiddelen tot hun professionele uitrusting behoren. Dat betekent echter niet dat deze matigingsgrond van toepassing is. In de situatie dat er geen veilige werkwijze is voorgeschreven, kan niet gesproken worden van ‘op eigen initiatief tegen beter weten in’ onvoorzichtig handelen. Beide medewerkers hebben in feite gebruik gemaakt van de beoordelingsruimte die de werkgever hun gelaten heeft door niet het gebruik van de eigen ladder verplicht te stellen.
Conclusie
8. De rechtbank is, alles samengenomen, van oordeel dat er sprake is van een overtreding van artikel 7.23a, eerste lid, onder b van het Arbobesluit en dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de hoogte van de boete te matigen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 11 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4172, r.o. 8.