ECLI:NL:RBMNE:2020:547

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
C/16/495546 / KG ZA 20-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het gebruik van erfdienstbaarheid en verbeurde dwangsommen tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen buren over het gebruik van een erfdienstbaarheid en de executie van verbeurde dwangsommen. De eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], hebben een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], met als doel de executie van dwangsommen te verbieden die door de gedaagden zijn aangezegd. De achtergrond van het geschil ligt in de erfdienstbaarheid van weg die is gevestigd ten behoeve van de eisers over het perceel van de gedaagden. De rechtbank heeft eerder in een vonnis van 7 mei 2019 geoordeeld dat de eisers zich bij het gebruik van de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze moeten gedragen en dat zij geen overlast mogen veroorzaken. In de huidige procedure wordt betwist of de eisers zich aan deze voorwaarden hebben gehouden. De gedaagden stellen dat de eisers verschillende gedragingen hebben vertoond die in strijd zijn met het vonnis, waaronder het veroorzaken van overlast en het niet verwijderen van een camera die mogelijk beelden van het perceel van de gedaagden maakt. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eisers gedeeltelijk toegewezen, maar heeft vastgesteld dat de eisers in totaal € 300,00 aan dwangsommen hebben verbeurd. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis geschorst voor zover het bedrag van € 300,00 te boven gaat, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/495546 / KG ZA 20-19
Vonnis in kort geding van 19 februari 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. B.E. Gerards te Zoetermeer,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
verschenen in persoon.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eiser sub 1] c.s. genoemd worden en ieder afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] .
Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden en ieder afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 januari 2020 met bijgevoegde producties (5),
  • het verweerschrift, ingekomen op 31 januari 2020,
  • de fax van 3 februari 2020 van [eiser sub 1] c.s. met producties 6 tot en met 9,
  • de mondelinge behandeling op 5 februari 2020,
  • de pleitnota van [eiser sub 1] c.s.,
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [eiser sub 1] c.s. is sinds februari 2008 eigenaar van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] in [woonplaats] . [gedaagde sub 1] c.s. is eigenaar van de woning aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding 1] in [woonplaats] . [gedaagde sub 1] c.s. heeft de woning gebouwd op een in juli 2016 verkregen bouwperceel.
2.2.
Tussen de woningen van beide partijen ligt een strook grond, kadastraal bekend als [woonplaats] [.] , (hierna: het toegangspad), die eigendom is van [gedaagde sub 1] c.s. Dit perceel [.] van [gedaagde sub 1] c.s. is bezwaard met een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van [eiser sub 1] c.s. en van de eigenaar van het perceel dat zich bevindt achter de percelen van [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s.
2.3.
De erfdienstbaarheid is voor het eerst beschreven in een handgeschreven akte, Akte [..] , van [...] 1923 en daarna telkens herhaald in de akten van levering. In verband met het toegangspad is het volgende vastgelegd:
‘(…)
Ten eerste de erfdienstbaarheid van weg over de gehele ten oosten van perceel 2 liggende strook grond, deel uitmakende van perceel 3 ( [straatnaam] [nummeraanduiding 2] ). Ten volle breedte van die strook grond en ter lengte van acht en dertig meter gerekend vanaf de [straatnaam] . Om te kunnen komen en gaan van en naar de [straatnaam] . Bedoelde strook grond zal steeds als weg blijven liggen en mag ter behoorlijke uitoefening van gemelde erfdienstbaarheid nimmer van den openbare weg worden afgesloten.
(…)’
[straatnaam] [nummeraanduiding 1] wordt in de akte als perceel 2 aangeduid. In 2016 zijn de percelen [straatnaam] [nummeraanduiding 2] en [straatnaam] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding 1] in handen van verschillende eigenaren gekomen. Daarvoor behoorden beide percelen toe aan dezelfde eigenaar.
2.4.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over /door het gebruik van het toegangspad door [eiser sub 1] c.s. De feitelijke situatie is als volgt. De voordeur van [gedaagde sub 1] c.s. en de achterdeur van [eiser sub 1] c.s. zijn gepositioneerd aan de zijde van het toegangspad. [eiser sub 1] c.s. gebruikt het toegangspad om zijn auto op het eigen perceel (aan de achterzijde) te kunnen parkeren. [eiser sub 1] c.s. heeft daarvoor een deel van de schutting aan de linkerzijde van zijn tuin verwijderd. De tuin is daardoor niet (meer) afgesloten van het toegangspad. [gedaagde sub 1] c.s. heeft in september 2018 aan de voorzijde een hek geplaatst op het toegangspad.
2.5.
Partijen zijn twee keer eerder betrokken geweest in een juridische procedure. [eiser sub 1] c.s. heeft een kort geding procedure aangespannen tegen [gedaagde sub 1] c.s. die verband hield met het plaatsen van een hek op het toegangspad door [gedaagde sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] c.s. had [eiser sub 1] c.s. gevraagd om een sleutelverklaring te tekenen, waarna hij [eiser sub 1] c.s. twee sleutels zou geven. [eiser sub 1] c.s. heeft geweigerd om deze verklaring te tekenen en is in oktober 2018 de kort geding procedure gestart. Hij heeft primair verwijdering van het hek gevorderd en subsidiair afgifte van vijf, dan wel twee sleutels. In het vonnis in kort geding van 14 maart 2018 is de subsidiaire vordering toegewezen. Het hek mocht dus blijven staan. [eiser sub 1] c.s. beschikt inmiddels over 5 sleutels. De verklaring heeft hij niet getekend.
2.6.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft een bodemprocedure tegen [eiser sub 1] c.s. aanhangig gemaakt. Zijn vorderingen strekten in de eerste plaats tot opheffing dan wel wijziging van de erfdienstbaarheid ten behoeve van [eiser sub 1] c.s. Zijn meer subsidiaire vorderingen hadden – kort gezegd – betrekking op de wijze van gebruik van de erfdienstbaarheid. De overige vorderingen waren kwesties in verband met de erfgrens en het geplaatste hek. [gedaagde sub 1] c.s. heeft ook gevorderd dat [eiser sub 1] c.s. camera’s in, op of aan zijn woning, voor zover deze (al dan niet ten dele) gericht zijn op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s., verwijdert en verwijderd houdt.
[eiser sub 1] c.s. heeft tegenvorderingen ingesteld. Deze hadden voornamelijk betrekking op de omvang van de erfdienstbaarheid, het door [gedaagde sub 1] c.s. geplaatste hek, het gebruik van de erfdienstbaarheid en de door [gedaagde sub 1] c.s. geplaatste camera gericht op de toegangsweg.
2.7.
De rechtbank heeft op 7 mei 2019 vonnis gewezen. Er is onder meer overwogen dat [gedaagde sub 1] c.s. gerechtigd was het hek te plaatsen. Verder is in verband met het gebruik van de erfdienstbaarheid door [eiser sub 1] c.s. en het plaatsen van camera’s in conventie als volgt beslist:
‘5.1. veroordeelt [eiser sub 1] c.s., hoofdelijk, om zich bij het gebruik van de erfdienstbaarheid/oprit zodanig te gedragen dat niet meer overlast wordt veroorzaakt dan redelijkerwijs voor een behoorlijke uitoefening van het recht noodzakelijk kan worden geacht en derhalve dat [eiser sub 1] c.s. en de zijnen de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5:74 BW, en met inachtneming van hetgeen in de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid is bepaald, te weten het komen en gaan van en naar de [straatnaam] , uitoefent met inachtneming van hetgeen over het voorgaande onder 4.17 en 4.18 is overwogen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere keer dat [eiser sub 1] c.s. of de zijnen dit gebod/verbod overtreden, zulks met een maximum van € 5.000,00;
(…)
5.4.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s., hoofdelijk, tot het verwijderen en het verwijderd houden van de Dome camera (camera 3), op of aan de woning van [eiser sub 1] c.s., zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of dagdeel dat [eiser sub 1] c.s. daartoe niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis overgaat, met een maximum van € 2.500,00;’
2.8.
Uit de overgelegde stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, blijkt dat de situatie tussen partijen is verslechterd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft op 8 januari 2020 aan [eiser sub 1] c.s. een exploot laten betekenen. Daarin wordt aangeven dat
  • er twaalf overlast gevende gedragingen hebben plaatsgevonden zodat [eiser sub 1] c.s. van 13 juli 2019 tot en met 1 januari 2020 € 1.200,00 aan dwangsommen verschuldigd is geworden, en
  • dat hij tien dagen of dagdelen een camera niet verwijderd heeft gehouden zodat [eiser sub 1] c.s. in verband daarmee van 19 december 2019 tot en met 31 december 2019 € 2.500,00 aan dwangsommen verschuldigd is geworden.
In het exploot wordt aan [eiser sub 1] c.s. bevel gedaan om binnen twee dagen € 3.700,00 aan verbeurde dwangsommen en € 83,95 aan kosten te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert om [gedaagde sub 1] c.s. te verbieden de in het exploot van 8 januari 2020 aangezegde dwangsommen te executeren en [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure. [eiser sub 1] c.s. is van mening dat hij heeft voldaan en voldoet aan het vonnis van 7 mei 2019. Hij vindt dat hij het toegangspand op de minst belastende wijze gebruikt en heeft gebruikt en wijst er op dat de Dome camera tijdig is verwijderd. [eiser sub 1] c.s. voegt daaraan toe dat hij ter bescherming van zichzelf en zijn eigendom op de plek van de Dome camera een statische camera heeft opgehangen die geen beelden maakt van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s.
3.2.
[gedaagde sub 1] c.s. volhardt in zijn standpunt dat [eiser sub 1] c.s. dwangsommen heeft verbeurd en wil de executie voortzetten.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de gevraagde voorziening volgt uit de aard van de vordering.
4.2.
Hierna komt eerst aan de orde of aannemelijk is geworden dat [eiser sub 1] c.s. met de door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde overlast gevende gedragingen het vonnis van 7 mei 2019 heeft overtreden. Vervolgens wordt ingegaan op vraag of de veroordeling om de Dome camera te verwijderen behoorlijk is nagekomen door [eiser sub 1] c.s.
4.3.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] c.s. op een drietal punten in het gelijk moet worden gesteld: een aantal gedragingen van [eiser sub 1] c.s. kunnen worden gekwalificeerd als het niet op minst bezwarende wijze gebruik maken van de erfdienstbaarheid, omdat daarmee overlast is veroorzaakt en/of inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde sub 1] c.s.
Van schending van 5.4. van het vonnis van 7 mei 2019, het gebod om verwijderen van de Dome camera, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
Hierna wordt een en ander toegelicht.
1.
De uitoefening van de erfdienstbaarheid
4.4.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de door [eiser sub 1] c.s. ingestelde vordering is dat beide partijen als eigenaren van het percelen aan respectievelijk de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] en de [straatnaam] [nummeraanduiding 2/letteraanduiding 1] in [woonplaats] gerechtigd zijn tot het rustig en ongestoord gebruik van hun woning en bijbehorend perceel en dat zij daarop over en weer geen inbreuk mogen maken. [gedaagde sub 1] c.s. moet echter wel het recht van [eiser sub 1] c.s. eerbiedigen om zich van en naar de [straatnaam] te begeven over hun perceel, zoals dat in de notariële akte van levering is vastgelegd, en mag dit niet belemmeren. [gedaagde sub 1] c.s. moet dus dulden dat [eiser sub 1] c.s. over het pad gaat. Naar de rechtbank in het vonnis van 7 mei 2019 heeft overwogen is dat echter wel begrensd in die zin dat [eiser sub 1] c.s. de erfdienstbaarheid op de voor [gedaagde sub 1] c.s. minst bezwarende wijze moet uitoefenen. Dit betekent dat [eiser sub 1] c.s. niet meer overlast mag veroorzaken dan redelijkerwijs voor de uitoefening van het recht noodzakelijk is. Hij mag bijvoorbeeld niet met onnodig veel lawaai gebruik maken van het toegangspad en toegangshek, of het toegangshek onnodig open laten staan. Ook mag hij niet op een andere manier onnodig veel overlast veroorzaken. Verder heeft de rechtbank in het vonnis tot uitdrukking gebracht dat [eiser sub 1] c.s. de erfdienstbaarheid mag gebruiken als hij wil gaan en komen van en naar de [straatnaam] .
4.5.
Het is van groot belang dat [eiser sub 1] c.s. hier bij het gebruik van het toegangspad rekening mee houdt. De wijze van uitoefenen van de erfdienstbaarheid is namelijk aanleiding geweest voor verschillende incidenten en ligt aan de basis van de verstoorde verhouding tussen partijen. Dit heeft er toe geleid dat de rechtbank de onder 2.7 opgenomen geboden aan [eiser sub 1] c.s. heeft opgelegd, onder verbeurte van een dwangsom. Deze geboden moeten wel worden gezien tegen de achtergrond, waartegen ze zijn gegeven. Die achtergrond heeft de rechtbank geschetst onder 4.17 en 4.18 van het vonnis van 7 mei 2019. Daarin staat:
‘4.17. (…) Uitgangspunt is dat een erfdienstbaarheid dient te worden uitgeoefend op de voor het dienende erf minst belastende wijze (artikel 5:74 BW). Op grond van het overgelegde beeldmateriaal is voldoende aannemelijk dat [eiser sub 1] c.s. zijn recht om zich over het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. van en naar de [straatnaam] te begeven niet altijd op de minst belastende wijze heeft uitgeoefend en dat hij bovendien inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde sub 1] c.s. en zijn gezin door, bijvoorbeeld, zonder aanwijsbare reden ‘s nachts bij [gedaagde sub 1] c.s. aan te kloppen of aan te bellen. Verder blijkt uit de beelden dat [eiser sub 1] c.s. onnodig het hek open doet, vervolgens naar binnen loopt, zonder het hek te sluiten. [eiser sub 1] c.s. gebruikt de erfdienstbaarheid hiermee niet om te komen en te gaan van en naar de [straatnaam] .
4.18.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering onder III toewijzen, met dien verstande niet alle door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde beperkingen voor toewijzing in aanmerking komen. De rechtbank is het met [gedaagde sub 1] c.s. eens dat de bezoekers van [eiser sub 1] c.s. in de eerste plaats de voor- en achterdeur dienen te gebruiken. Zij mogen echter ook gebruikmaken van de erfdienstbaarheid van weg, zij het met het doel waarvoor die is gevestigd, namelijk; om te komen en te gaan van en naar de [straatnaam] . [eiser sub 1] c.s. mag de erfdienstbaarheid níet aanwenden als een parkeerplaats. De rechtbank kan [eiser sub 1] c.s. echter niet verbieden zijn bezoekers op zijn eigen perceel te laten parkeren.’
De rechtbank heeft dus voorbeelden van overtredingen van de geboden in het vonnis genoemd (het ’s nachts aanbellen en aankloppen en het onnodig opendoen en open laten staan van het hek). De rechtbank heeft in het vonnis kennelijk willen aangeven dat overlast veroorzakend gedrag niet is toegestaan. Als daarvan sprake is, verbeurt [eiser sub 1] c.s. de in het vonnis genoemde boete. Dat er van dergelijk – ongeoorloofd – gebruik van de erfdienstbaarheid sprake is, zal per geval moeten worden aangetoond door [gedaagde sub 1] c.s.
4.6.
Gelet op deze achtergrond merkt de voorzieningenrechter op voorhand op dat het aan [eiser sub 1] c.s. opgelegde gebod met betrekking tot de erfdienstbaarheid niet zover gaat dat [eiser sub 1] c.s. zich alleen maar op de uitweg mag bevinden als hij de gang van of naar de [straatnaam] helemaal zou voltooien. Het enkele feit dat [eiser sub 1] tot aan het hek meeloopt om voor zijn vrouw of kinderen het hek te openen of te sluiten (zonder dat dat voor het overige met onnodige overlast gepaard gaat) is daarom niet al uit te leggen als “het niet op de minst bezwarende wijze gebruik maken van de erfdienstbaarheid” omdat [eiser sub 1] zelf in dat voorbeeld niet zelf naar de [straatnaam] loopt. De erfdienstbaarheid wordt in dat voorbeeld immers wel gebruikt omdat gezinsleden van [eiser sub 1] c.s. van of naar de [straatnaam] komen of gaan. Ook als [eiser sub 1] c.s. bijvoorbeeld halverwege terugloopt omdat hij iets is vergeten, handelt hij niet in strijd met de bepalingen van de akte van erfdienstbaarheid. Uitgangspunt is dat [eiser sub 1] c.s. mag komen en gaan van en naar de [straatnaam] .
4.7.
Ook in deze zaak is de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid de bron van het conflict tussen partijen. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat [eiser sub 1] c.s. bij het gebruik van de erfdienstbaarheid/oprit meer overlast heeft veroorzaakt dan redelijkerwijs voor een behoorlijke uitoefening van het recht noodzakelijk is. Daardoor heeft hij de erfdienstbaarheid niet uitgeoefend op de minst bezwarende wijze, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5:74 BW. Verder heeft hij de erfdienstbaarheid niet uitgeoefend met inachtneming van hetgeen is bepaald in de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid (te weten het komen en gaan van en naar de [straatnaam] ), en van hetgeen is overwogen in het vonnis van 7 mei 2019 onder 4.17 en 4.18.
4.8.
Aangezien [eiser sub 1] c.s. vindt dat hij het vonnis van 7 mei 2019 altijd heeft nageleefd en dat nog steeds doet, ligt het op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. om aan te tonen dat wel sprake is van overtreding van het vonnis. [gedaagde sub 1] c.s. heeft daarvoor een opsomming gegeven van verschillende gedragingen van [eiser sub 1] c.s. en verwezen naar beeld- en geluidmateriaal dat volgens hem zijn stellingen over het gedrag van [eiser sub 1] c.s. ondersteunt. [gedaagde sub 1] c.s. hoopt door dwangsommen te innen voor gedragingen die volgens hem niet als de minst belastende wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid kunnen worden aangemerkt, een aanpassing in het gedrag van [eiser sub 1] c.s. te bewerkstelligen.
4.9.
De voorzieningenrechter zal hierna de verschillende door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde gedragingen toetsen aan de inhoud van de veroordeling in het vonnis van 7 mei 2019. Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de dwangsommen alleen zijn verbeurd als in ernst niet kan worden betwijfeld dat de desbetreffende gedragingen inbreuken opleveren die door de rechter in de bodemprocedure zijn verboden.
Filmen van auto en bezoeker van [gedaagde sub 1] c.s.
4.10.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft verwezen naar beelden waaruit blijkt dat [eiser sub 1] op 13 juli 2019 omstreeks 12.00 uur over het toegangspad is gelopen om met zijn telefoon foto’s/filmpjes te maken van een auto die op dat moment op het pad staat. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. behoorde deze auto toe aan een persoon die iets kwam afleveren bij [gedaagde sub 1] c.s. Hij stelt dat [eiser sub 1] c.s. beelden heeft gemaakt van deze persoon en de auto op het moment dat deze persoon na ongeveer een minuut weer vertrok.
[eiser sub 1] c.s. heeft deze gang van zaken niet bestreden. Hij voert enkel aan dat hij de zoveelste blokkade van het toegangspad constateerde door bezoekers van [gedaagde sub 1] c.s. en dat dit voor hem aanleiding was om een foto te maken.
4.11.
Naar [eiser sub 1] c.s. niet heeft bestreden heeft hij de erfdienstbaarheid niet gebruikt waar hij voor bedoeld is, namelijk: om te komen of te gaan naar de [straatnaam] , maar hij is het erf opgegaan om een bezoeker van [gedaagde sub 1] c.s. te fotograferen of te filmen. [eiser sub 1] c.s. heeft de erfdienstbaarheid zodoende niet gebruikt met inachtneming van hetgeen in de akte van erfdienstbaarheid is bepaald, te weten om te komen of te gaan van of naar de [straatnaam] . [gedaagde sub 1] c.s. heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [eiser sub 1] c.s. wat dit betreft in strijd met het vonnis van 7 mei 2019 heeft gehandeld en zo een bedrag van € 100,00 aan dwangsommen heeft verbeurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het hier echter om één gedraging en heeft [eiser sub 1] c.s. daarom ook slechts één keer de dwangsom van € 100,00 verbeurd.
Het openen en sluiten van het toegangshek
4.12.
De volgende gedragingen waarvoor [eiser sub 1] c.s. volgens [gedaagde sub 1] c.s. dwangsommen heeft verbeurd hebben betrekking op het gebruik van het toegangshek. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiser sub 1] c.s. het hek hard opengegooid waardoor deze tegen de stopper sloeg en daarna volledig stond te schudden. Hij stelt dat daarmee onnodig veel lawaai is veroorzaakt en dat de constructie hierdoor ontwricht wordt. [gedaagde sub 1] c.s. verwijst ter nadere onderbouwing naar beelden van 22 juli 2019 en 24 juli 2019.
Op 25 september 2019, 8 november 2019, 9 december 2019 en 10 december 2019 was volgens [gedaagde sub 1] c.s. sprake van het meermaals niet (af)sluiten van het hek, enkele keren door een van de kinderen, maar ook door [eiser sub 1] nadat hij een van zijn kinderen door het hek heeft laten gaan. [gedaagde sub 1] c.s. heeft eenmaal het bedrag van € 100,00 voor alle gedragingen in verband met het hek berekend.
4.13.
[eiser sub 1] c.s. vindt dat hij het hek altijd op normale wijze heeft geopend en gesloten, maar de voorzieningenrechter volgt hem daarin niet. Uit de in het geding gebrachte beelden blijkt dat het hek regelmatig niet meteen wordt gesloten door (de kinderen van) [eiser sub 1] c.s. en ook dat [eiser sub 1] het hek enkele keren niet bepaald voorzichtig opent en sluit. Dit kan niet als normaal gebruik van het hek worden gezien. Voldoende aannemelijk is dat [eiser sub 1] c.s. met zijn handelwijze meer lawaai en overlast heeft veroorzaakt dan redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht. Dit rechtvaardigt de conclusie dat hij vanwege het niet op de minst bezwarende wijze gebruik maken van de erfdienstbaarheid een dwangsom heeft verbeurd. De voorzieningenrechter gaat hiervoor uit van eenmaal het bedrag van € 100,00 omdat [gedaagde sub 1] c.s. de vordering daartoe heeft beperkt. De verklaring die [eiser sub 1] c.s. heeft gegeven in verband met de beelden van 22 juli 2019 maakt dit niet anders. Volgens [eiser sub 1] c.s. woei het zo hard dat hij het weer dichtgaan van hek moest tegengaan. Als dit al zo is, doet dit er niet aan af dat uit de beelden op de andere dagen blijkt van een onzorgvuldige handelswijze.
Intimiderend gedrag, belediging en aantasting persoonlijke levenssfeer van [gedaagde sub 1] c.s. en gebruik van de erfdienstbaarheid niet om te komen en te gaan
4.14.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft een beeld getoond waaruit blijkt dat [eiser sub 1] over het toegangspad loopt, het hek opent en richting de [straatnaam] gaat. Op dat moment komt [eiseres sub 2] in de auto aangereden. [eiser sub 1] neemt afscheid van de dochter die naast [eiseres sub 2] in de auto zit en loopt weer terug. [gedaagde sub 1] c.s. is van mening dat [eiser sub 1] c.s. in verband met deze gedraging een dwangsom heeft verbeurd. Uit wat hiervoor onder 4.4 tot en met 4.6 is overwogen volgt al dat de voorzieningenrechter dit standpunt niet volgt. Ook al loopt [eiser sub 1] zelf niet van en naar de [straatnaam] , dit gebruik van het toegangspad door [eiser sub 1] c.s. houdt verband met het komen en gaan van en naar de [straatnaam] en kan dus als normaal gebruik worden aangemerkt. Hij veroorzaakt daarmee geen overlast en het maakt geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde sub 1] c.s.
4.15.
[gedaagde sub 1] c.s. noemt verder dat uit de beelden blijkt dat [eiser sub 1] bij het teruglopen regelmatig naar binnen staat te kijken en dat hij rare grimassen maakt. De voorzieningenrechter heeft de beelden bekeken, maar ziet daarop niet dat [eiser sub 1] zich al teruglopend intimiderend gedraagt of anderszins overlast veroorzaakt. Het is al met al niet aannemelijk geworden dat [eiser sub 1] c.s. wat deze gedragingen betreft een dwangsom heeft verbeurd.
4.16.
Hetzelfde geldt voor de door [gedaagde sub 1] c.s. beschreven situatie dat [eiser sub 1] op het toegangspad loopt en telefoneert. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. blijkt uit een door hem getoond beeld van 16 oktober 2019 dat [eiser sub 1] intussen bij hem naar binnen kijkt. Hij stelt dat [eiser sub 1] het pad bovendien niet gebruikt om te komen en gaan van en naar de [straatnaam] . [eiser sub 1] c.s. heeft voor dit alles een dwangsom verbeurd van € 100,00, aldus [gedaagde sub 1] c.s.
Zoals hiervoor onder 4.4 tot en met 4.6 is overwogen, betekent het enkele feit dat [eiser sub 1] c.s. zijn gang van of naar de [straatnaam] niet voltooit niet automatisch dat hij heeft gehandeld in strijd met de voorwaarden van de erfdienstbaarheid, waardoor hij een boete heeft verbeurd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval niet komen vast te staan dat het gedrag van [eiser sub 1] strijd met deze voorwaarden oplevert. Het is mogelijk dat [eiser sub 1] op weg was naar de [straatnaam] en dat op dat moment zijn telefoon ging. In elk geval zijn er (anders dan in de onder 4.5 en 4.11 genoemde voorbeelden) geen omstandigheden komen vast te staan, waaruit evident blijkt dat [eiser sub 1] in strijd heeft gehandeld met de voorwaarden van de akte van erfdienstbaarheid. Uit de beelden blijkt verder niet van intimiderend gedrag. Het valt dan ook niet in te zien dat [eiser sub 1] met deze gedragingen in strijd met het vonnis van 7 mei 2019 heeft gehandeld.
Het toebrengen van schade aan de schutting
4.17.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. heeft [eiser sub 1] c.s. op 31 oktober 2019 schade toegebracht aan zijn schutting door deze met zijn auto te schampen en heeft [eiser sub 1] c.s. dit niet aan hem gemeld. Hij stelt dat de auto van [eiser sub 1] c.s. ook beschadigd is, op dezelfde hoogte als de schutting. [gedaagde sub 1] c.s. toont een beeld van een beschadigde schutting, een beschadigde auto en een beeld waar [eiser sub 1] op het toegangspad uit zijn auto stapt, het toegangshek sluit, en de ramen van de auto begint te krabben. [eiser sub 1] c.s. heeft bestreden dat hij de schade aan de schutting van [gedaagde sub 1] c.s. heeft toegebracht.
4.18.
De voorzieningenrechter heeft ook deze beelden bekeken en is van oordeel dat op basis daarvan niet is vast te stellen dat [eiser sub 1] met zijn auto tegen de schutting is aangereden. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat het gaat om een oude schade aan de auto, zoals [eiser sub 1] c.s. heeft betoogd. De door [gedaagde sub 1] c.s. getoonde foto geeft daarover geen uitsluitsel. Waardoor de schade aan de schutting is ontstaan, is ook niet gebleken. Het schudden van de camera bij het maken van de beelden van de auto van [eiser sub 1] c.s. bij het hek is de enige aanwijzing dat er een verband zou kunnen bestand tussen de schade aan auto en de schutting. Het is echter niet vast te stellen wat de oorzaak is van het schudden van de beelden. Ook dit ontoereikend. Het is dan ook onvoldoende aannemelijk dat sprake is van een overtreding van het vonnis van 7 mei 2019.
Het onnodig veroorzaken van lawaai/hinder: de autoradio hard afspelen, sloffende over grindpad gaan, vuilnisbakken en kliko’s voor de uitgang plaatsen
4.19.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat [eiser sub 1] c.s. zijn auto op 21 juli 2019 op het toegangspad naast zijn voordeur heeft geplaatst met de autoradio dusdanig hard dat dit in de woonkamer van [gedaagde sub 1] c.s. te horen was (terwijl de woning beschikt over 3-dubbel glas). Hij verwijst naar een geluidsfragment en noemt dat dit gedrag van [eiser sub 1] c.s. zich op talloze andere momenten ook heeft voorgedaan.
[eiser sub 1] c.s. vindt het op zijn beurt logisch dat de radio hoorbaar is, omdat hij de autodeur moet openen om het hek te openen. [eiser sub 1] c.s. moet zich echter realiseren dat hij over andermans erf rijdt en dat hij zich moet houden aan de voorwaarden van de erfdienstbaarheid, waaronder de voorwaarde dat hij zo min mogelijk overlast moet veroorzaken. Daarbij hoort niet dat een autoradio hard aan staat, zeker niet als de autodeur moet worden geopend in verband met het toegangshek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde sub 1] c.s. zich er dan ook terecht op beroepen dat [eiser sub 1] c.s. hiermee onnodig lawaai en overlast heeft bezorgd aan [gedaagde sub 1] c.s. en dat hij de erfdienstbaarheid dus niet op de minst bezwarende wijze heeft gebruikt. [eiser sub 1] c.s. heeft zodoende een dwangsom van in totaal € 100,00 verbeurd.
4.20.
Voor de andere door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde overlast veroorzakende gedragingen, te weten het sloffend over het grindpad lopen en het plaatsen van vuilnisbakken voor het toegangspad, geldt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet. [eiser sub 1] vindt zelf dat hij op een normale manier over het grindpad loopt, en dat [gedaagde sub 1] dit overdreven voorzichtig doet. Met betrekking tot de kliko/vuilnisbak heeft [gedaagde sub 1] c.s. een situatie beschreven die volgens hem op 12 september 2019 plaatsvond. Volgens hem heeft [eiser sub 1] op die dag, nadat hij met zijn fiets terugkwam omdat hij zijn kinderen naar school had gebracht, snel de kliko/vuilnisbakken zodanig verplaatst dat deze voor de uitgang komt te staan en [gedaagde sub 1] c.s. belemmert om het toegangspad op te rijden. [gedaagde sub 1] c.s. stelt dat hij op 28 november 2019 ook heeft geconstateerd dat [eiser sub 1] c.s. zijn kliko voor de uitgang van het pad had geplaatst, en nadat [gedaagde sub 1] c.s. deze kliko weer had terug geplaatst, daarop opnieuw voor de uitgang is gezet. [eiser sub 1] c.s. heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de kliko/vuilnisbak niet op het toegangspad staat, maar op de [straatnaam] en dat hij deze juist zodanig heeft willen plaatsen dat iedereen er goed lang kan.
4.21.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit de in het geding gebrachte beelden niet worden geconcludeerd dat [eiser sub 1] c.s. bij het lopen over het grindpad dermate veel geluid heeft gemaakt dat kan worden geconcludeerd dat hij een dwangsom heeft verbeurd.
Verder blijkt uit de beelden dat [eiser sub 1] de kliko/vuilnisbakken verplaatst. Het is onduidelijk gebleven waarom [eiser sub 1] dit doet. Het ligt voor de hand dat het daardoor voor [gedaagde sub 1] c.s. moeilijker is om de inrit in te rijden. [eiser sub 1] heeft zodoende hinder veroorzaakt. [gedaagde sub 1] c.s. heeft hier geen afzonderlijke dwangsom voor gevorderd, zodat de voorzieningenrechter verder niet zal onderzoeken of deze hinder ook een overtreding van het vonnis van 7 mei 2019 inhoudt.
Het incident op 10 december 2019
4.22.
De voorzieningenrechter heeft de beelden bekeken van het incident dat op 10 december 2019 op het toegangspad, voor de woning van [gedaagde sub 1] c.s. plaatsvond. Op de beelden is te zien dat [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] elkaar verwijten maken en intussen over en weer met hun telefoon een opname van elkaar maken. [gedaagde sub 2] komt later ook in beeld.
[gedaagde sub 1] c.s. beroept zich er onder verwijzing naar deze beelden op dat [eiser sub 1] op dat moment enkel gebruik van het toegangspad maakte om [gedaagde sub 1] c.s. te intimideren. [eiser sub 1] heeft betwist dat hij [gedaagde sub 1] c.s. onheus heeft bejegend. Duidelijk te zien is echter dat geen sprake is van normaal gedrag, maar dat geldt voor beide partijen. Dat [eiser sub 1] c.s. de voorwaarden uit de akte met betrekking tot de erfdienstbaarheid heeft overtreden kan de voorzieningenrechter echter niet vaststellen. Nergens blijkt uit dat de reden dat [eiser sub 1] zich op het perceel bevond niet was om te komen van of te gaan naar de [straatnaam] maar dat hij uitsluitend het perceel zou hebben betreden om in een conflict met [gedaagde sub 1] c.s. te geraken. Om vast te stellen dat dwangsommen zouden zijn verbeurd, moet dat wel vast komen te staan. Verder is het feit dat er een conflict ontstond betreurenswaardig, maar het staat op zichzelf los van het gebruik van de erfdienstbaarheid. Het conflict zou overal hebben kunnen plaatsvinden en beide partijen lijken er op de beelden in gelijke mate aan bij te dragen. De voorzieningenrechter ziet dit conflict dan ook niet als overlast
die is veroorzaakt bij de uitoefening van het recht van overpad. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn er in verband hiermee daarom geen dwangsommen verbeurd.
Oud- en nieuwjaar: vervuiling van het toegangspad. veroorzaken van onnodige overlast, gebruik anders dan om te komen en gaan
4.23.
De voorzieningenrechter heeft de beelden die [gedaagde sub 1] c.s. heeft overgelegd van 31 december 2019/1 januari 2020 rond middernacht bekeken. Daaruit blijkt dat meerdere personen vanaf het toegangspad naar de [straatnaam] gaan en vervolgens op het toegangspad staat. [eiser sub 1] c.s. zegt dat buurtbewoners zich op deze plek hadden verzameld. [gedaagde sub 1] c.s. voert aan dat het gaat om (gasten van) [eiser sub 1] c.s. De voorzieningenrechter stelt vast dat niet is te zien wie zich daar bevinden. Het is echter niet onaannemelijk dat het gaat om (gasten van de) [eiser sub 1] c.s. Op de beelden is te zien dat de mensen, nadat zij op de [straatnaam] zijn geweest, op enig moment bij het huis van [eiser sub 1] c.s. naar binnen gaan. De mensen hebben het toegangspad dus gebruikt om te komen en gaan van en naar de [straatnaam] . Dat zij overlast hebben veroorzaakt bij deze uitoefening van de erfdienstbaarheid is echter niet gebleken. Op de beelden is te zien dat er vuurwerk is afgestoken, maar dat is niet ongebruikelijk bij oud en nieuw. Bovendien lijkt het er op dat het afsteken van het vuurwerk plaatsvond op de [straatnaam] , en niet op het toegangspad. Dat lijkt ook te volgen uit de beelden die [gedaagde sub 1] c.s. heeft overgelegd over de situatie op de volgende dag. Daarop is te zien hoe [gedaagde sub 1] de straat aan het schoonmaken is. De vuurwerkrestanten die [gedaagde sub 1] c.s. de dag erna opruimt liggen op de [straatnaam] , en niet op het toegangspad. Dat [eiser sub 1] c.s. deze restanten niet direct de volgende dag (voordat [gedaagde sub 1] c.s. dat deed) heeft opgeruimd, maakt ook niet dat kan worden aangenomen dat [gedaagde sub 1] c.s. overlast heeft veroorzaakt
bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid.
Op de beelden is verder te zien dat er een vuur is ontstaan. Dit is wel voor de ingang van het toegangspad, maar het lijkt erop dat ook dit op de [straatnaam] is. Daar komt bij dat niet is te zien
wiehet vuur heeft gemaakt.
Op basis van dit alles kan niet worden aangenomen dat [eiser sub 1] c.s. overlast heeft veroorzaakt
bij de uitoefening van de erfdienstbaarheiden om die reden een dwangsom heeft verbeurd.
Met hoge snelheid en slippende banden op het toegangspad rijden
4.24.
[gedaagde sub 1] c.s. verwijst naar beelden van 9 november 2019, 29 december 2019 en 30 december 2019. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. komt [eiser sub 1] op 9 november 2019 in volle vaart en onverantwoord hoge snelheid, zonder af te remmen het pad oprijden. Op 29 december 2019 rijdt [eiser sub 1] volgens [gedaagde sub 1] c.s. hard weg van het pad en komt hij na ongeveer 1,5 uur terug en rijdt hij na het openen van hek opnieuw met te hoge snelheid over het pad. Op 30 december 2019 rijdt [eiser sub 1] zelfs zodanig hard dat de wielen bij het optrekken doorslippen op het pad, aldus [gedaagde sub 1] c.s.
[eiser sub 1] c.s. heeft bestreden dat hij te hard heeft gereden op het toegangspad. Volgens hem is dat bovendien onmogelijk.
4.25.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde sub 1] c.s. op zichzelf terecht aangevoerd dat met hoge snelheid en met slippende banden gebruik maken van het toegangspad niet mag. Het recht van erfdienstbaarheid moet immers op de minst bezwarende wijze worden uitgeoefend. De snelheid beperken tot stapvoets ligt dan voor de hand. Uit de beelden van [gedaagde sub 1] c.s. kan echter niet worden afgeleid dat [eiser sub 1] c.s. zodanig hard heeft gereden dat hij door zijn gedrag dwangsommen heeft verbeurd.
Conclusie
4.26.
Uit het voorgaande blijkt dat voldoende aannemelijk is dat [eiser sub 1] c.s. een bedrag van in totaal € 300,00 aan dwangsommen heeft verbeurd (zie onder 4.11, 4.13 en 4.19). De vordering van [eiser sub 1] c.s. om [gedaagde sub 1] c.s. te verbieden de in het exploot van 8 januari 2020 aangezegde dwangsommen te executeren zal enkel worden toegewezen voor zover het dit bedrag te boven gaat. De voorzieningenrechter wijst [eiser sub 1] c.s. er op dat hij zich ervan bewust moet zijn dat hij zich aan de voorwaarden van de erfdienstbaarheid dient te houden. Partijen zijn als buren nu eenmaal genoodzaakt om rekening met elkaar te houden. Aan de andere kant geldt dat [gedaagde sub 1] c.s. zich zal moeten realiseren dat partijen het nodige van elkaar moeten dulden.
2.
De camera
4.27.
In de tweede plaats is de veroordeling tot het verwijderen en verwijderd houden van de Dome camera (camera 3), op of aan de woning van [eiser sub 1] c.s. aan de orde. Deze veroordeling is uitgesproken omdat niet kon worden uitgesloten dat met deze camera beelden gemaakt konden worden van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. Strikt genomen heeft [eiser sub 1] c.s. aan de veroordeling voldaan. Het staat vast dat hij de Dome camera heeft verwijderd. Hij heeft op de plek van deze camera echter wel een andere camera, een statische camera, opgehangen. Partijen verschillen van mening over de vraag of dit als een overtreding van het vonnis moet worden aangemerkt.
4.28.
Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is dit het geval. Hij beroept zich er allereerst op dat uit het vonnis blijkt dat in het geheel geen camera mag worden opgehangen op de locatie van de Dome camera omdat vanaf die locatie altijd zich op zijn perceel mogelijk is, maar deze stelling kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gevolgd. In het vonnis van 7 mei 2019 is het volgende overwogen:
‘4.29 De rechtbank stelt voorop dat een ieder in beginsel zijn eigen huis en erf mag filmen, zolang hij daarbij geen inbreuk maakt op de rechten van de buren. Een ieder heeft immers recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (privacy). Volgens vaste rechtspraak levert een inbreuk op dat recht in beginsel een onrechtmatige daad op. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontnemen. Of er sprake is van een zodanige rechtvaardigingsgrond moet worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval door de belangen van partijen tegen elkaar af te wegen (…). Tevens dient te worden bezien of het gebruik van de camera’s voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.’
(…)

4.31. Wat camera 3 betreft, als onweersproken staat vast dat die camera op 5 meter hoogte hangt. [eiser sub 1] c.s. heeft onvoldoende weersproken dat die camera geen beelden van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. maakt. Deze camera levert dus in beginsel een inbreuk op het recht op privacy van [gedaagde sub 1] c.s. op. De op zichzelf legitieme wens van [eiser sub 1] c.s. om zijn eigendommen te beschermen, vormt onvoldoende rechtvaardiging voor een inbreuk op het recht op privacy van [gedaagde sub 1] c.s. Er zijn immers ook minder vergaande maatregelen denkbaar, bijvoorbeeld het gebruik maken van (gedeeltelijk) afgeplakte camera’s of van anders in- of afgestelde camera’s, dan wel van op een andere plaats in of aan de woning gepositioneerde camera’s. De rechtbank zal de vordering van [gedaagde sub 1] c.s. daarom toewijzen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot € 250,00 per overtreding met een maximum van € 2.500,00.’
4.29.
Uit deze overwegingen blijkt dat het de bedoeling is dat [eiser sub 1] c.s. een andere camera kan ophangen om zijn eigendommen te beschermen, ook op de locatie van de Dome camera, als daarmee maar geen beelden worden gemaakt van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. [eiser sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat hij rekening heeft gehouden met de suggestie om een anders in- of afgestelde camera op te hangen en dat de door hem opgehangen statische camera uitsluitend is gericht op zijn eigen perceel. Hij heeft als productie 7 een foto overgelegd waarop volgens hem het beeld vanuit de statische camera staat: zijn eigen perceel. Gelet op dit verweer kan het plaatsen van de camera alleen als een overtreding van het vonnis van 7 mei 2019 worden aangemerkt als door [gedaagde sub 1] c.s. kan worden aangetoond dat [eiser sub 1] c.s. met de camera beelden maakt van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s.
4.30.
Vastgesteld moet worden dat [gedaagde sub 1] c.s. dat onvoldoende heeft gedaan. Dat de camera beelden maakt van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. kan in ieder geval niet worden afgeleid uit het feit dat er een camera hangt op de plek waar voorheen de Dome camera hing. Het gaat nu immers om een andersoortige camera. [gedaagde sub 1] c.s. heeft nog gesteld dat het gaat om een zogenaamde wide angle camera die zijn perceel eenvoudig kan bestrijken en dat de foto van [eiser sub 1] c.s. (productie 7) is gemanipuleerd. Dat dit het geval is, is echter niet komen vast te staan.
4.31.
Ook de manier waarop de camera is opgehangen vormt een onvoldoende aanwijzing voor de stelling van [gedaagde sub 1] c.s. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangegeven dat als hij de lens van de camera vanaf zijn perceel kan zien, deze camera zijn perceel ook kan filmen. Ook de deurwaarder die ten behoeve van [gedaagde sub 1] c.s. en proces-verbaal van constatering d.d. 17 december 2019 heeft opgesteld, lijkt daarvan uit te gaan. Uit het proces-verbaal blijkt dat de deurwaarder op 17 december 2019 ter plaatse is geweest en heeft geconstateerd dat aan de achtergevel van het perceel [straatnaam] [nummeraanduiding 1] een bekabelde camera is bevestigd onder de dakgoot op een hoogte van ongeveer 5 meter en dat deze camera gericht staat op de achtertuin van [gedaagde sub 1] c.s. Er zijn foto’s van de camera aan het proces-verbaal gehecht. Ook van daarna, tot 31 december 2019 heeft [gedaagde sub 1] c.s. foto’s gemaakt. Uit al deze foto’s blijkt echter niet waarop de camera is gericht en/of wat het beeldbereik is van de camera.
4.32.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft er ook nog op gewezen dat uit de foto’s kan worden afgeleid dat [eiser sub 1] c.s. de camera een stukje heeft gedraaid nadat het exploot van 8 januari 2020 aan hem is betekend. Dit wekt volgens [gedaagde sub 1] c.s. in ieder geval de suggestie dat de camera voorafgaand aan het draaien wel beelden kon maken van zijn perceel. De voorzieningenrechter acht dit vermoeden echter onvoldoende om aan te nemen dat het beeldbereik van de camera zich voor het draaien uitstrekte tot het perceel van [gedaagde sub 1] c.s.
Voor een oordeel over het beeldbereik van de camera van [eiser sub 1] c.s. is naar het oordeel van de voorzieningenrechter verder onderzoek en eventueel bewijslevering nodig en daarvoor leent deze procedure zich niet. Bij deze stand van zaken kan in ieder geval niet worden geoordeeld dat het beeldbereik van de camera breder is dan toegestaan. Het is dan ook niet aannemelijk dat [eiser sub 1] c.s. het vonnis van 7 mei 2019 wat betreft het (niet) plaatsen van de camera niet naar behoren is nagekomen.
3.
De kosten
4.33.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 mei 2019 voor zover dat het bedrag van € 300,00 te boven gaat,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: HH (4182)