ECLI:NL:RBMNE:2020:5446

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
16/203284-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door alcoholgebruik en onoplettend rijgedrag

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 13 oktober 2018 in Hilversum een ernstig verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, heeft met een snelheid van tussen de 122 en 176 kilometer per uur gereden op een weg waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Door zijn onoplettendheid en onvoorzichtigheid verloor hij de controle over zijn voertuig, wat resulteerde in een fatale aanrijding waarbij zijn 33-jarige partner om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de LOVS-richtlijnen niet passend waren voor deze zaak, gezien de ingrijpende gevolgen voor de verdachte. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor twee jaar. Daarnaast werd de schadevergoeding aan de benadeelde partijen toegewezen, die bestond uit materiële schade en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/203284-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. R.H. Bouwman, advocaat te Amsterdam, alsmede benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en hun advocaat mr. M.A.J. Kubatsch, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 13 oktober 2018 in de gemeente Hilversum als bestuurder van een auto, terwijl hij meer dan de voor een bestuurder van een auto toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd, zodanig aan het verkeer heeft deelgenomen dat door zijn schuld een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] werd gedood;
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 13 oktober 2018 in de gemeente Hilversum als bestuurder van een auto zodanig aan het verkeer heeft deelgenomen dat door zijn gedragingen gevaar op de weg werd dan wel kon worden veroorzaakt en/of het verkeer werd dan wel kon worden gehinderd;
Ten aanzien van feit 2:
op 13 oktober 2018 in de gemeente Hilversum een auto heeft bestuurd, terwijl hij meer dan de voor een bestuurder van een auto toegestane hoeveelheid alcohol had genuttigd.
Als gevolg van een kennelijke vergissing staat in het onder 2 ten laste gelegde (zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis):

… 0,92 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram alcohol per millimeter bloed bleek te zijn.
in plaats van:

… 0,92 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen in plaats van het eerste. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, waarbij hij zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval waarbij het slachtoffer om het leven gekomen is, in die zin dat hij zich zeer onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam heeft gedragen. De officier van justitie acht ook het onder 2 ten laste gelegd wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit dat van schuld aan het verkeersongeval waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen in de zin van roekeloosheid geen sprake is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) te kunnen komen, is onder meer vereist dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden en waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid. Op grond van vaste rechtspraak komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank, kort gezegd, de volgende feiten en omstandigheden vast:
- verdachte heeft ’s nachts, na het zodanig nuttigen van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn bloed in elk geval 0,92 milligram alcohol per milliliter bloed was, een motorrijtuig bestuurd;
- verdachte reed met een te hoge snelheid, namelijk een snelheid van tussen de 122 en de 172 kilometer per uur, op een weg waar wegens wegwerkzaamheden de toegestane maximumsnelheid op dat moment 50 kilometer per uur bedroeg;
- verdachte is in een in die weg gelegen bocht de controle over het motorrijtuig verloren, is met het motorrijtuig van die weg geraakt en is daardoor het talud afgereden, waarna het motorrijtuig ongeveer 46 meter verder tegen bomen tot stilstand is gekomen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het rijgedrag van verdachte niet is te kwalificeren als roekeloos. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is niet af te leiden dat door een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich daarvan bewust was dan wel had moeten zijn. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zeer onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam rijgedrag van verdachte, waardoor een verkeersongeval is veroorzaakt waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. Verdachte had alcohol gedronken, eerder in de betreffende avond thuis en later in de avond/nacht in de club waar hij met het slachtoffer uit is geweest. Hij heeft er vervolgens voor gekozen om, terwijl hij wist dat hij meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken, toch als bestuurder in de auto te stappen. Daarna heeft hij in die toestand ook nog eens meer dan twee keer zo hard als de ter plaatse op dat moment toegestane maximumsnelheid gereden, terwijl hij wist dat daar wegwerkzaamheden werden verricht en de weg (tijdelijk) anders was ingericht. Verdachte is daardoor in een bocht van die weg de controle over het voertuig verloren, met de auto van de weg geraakt en tientallen meters verderop tegen bomen tot stilstand gekomen. Door de krachten die bij het contact tussen de auto en die bomen vrijkwamen, is het rechter voorportier uit de carrosserie gerukt, het lichaam van de passagier, [slachtoffer] , deels uit de auto geraakt en is de auto op haar onderlichaam terecht gekomen. [slachtoffer] is zeer waarschijnlijk overleden ten gevolge van een (hoge) breuk van de halswervelkolom en inwendige verbloeding in borst, buik en bekken. Verdachte heeft schuld aan de dood van [slachtoffer] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 13 oktober 2018 in de gemeente Hilversum als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Audi Quattro RS6, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de zuidelijke toerit van de Rijksweg A27, komende uit de richting van de Diependaalselaan en gaande in de richting van de Rijksweg A27, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam
- na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank en
- rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg, een in die weg gelegen, gezien zijn rijrichting, naar links verlopende bocht met een snelheid van tussen de 122 en 176 kilometer per uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in- en/of door te rijden en
- (vervolgens) de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig te verliezen en
- (vervolgens) met het motorijtuig tegen de aan de rechterzijde van die weg gelegen stoeprand te botsen/te rijden en/of (vervolgens) rechts van de rijbaan de berm in te rijden en
- (daardoor) met het motorijtuig van een (naast de weg bevindend) aflopend talud te rijden en/of te vallen, waarna het motorrijtuig tot stilstand is gekomen tegen een of meer bomen en/of boomstammen, waardoor een inzittende van dat door hem bestuurde motorrijtuig genaamd [slachtoffer] werd gedood, zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde na zodanig gebruik van alcoholische drank dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeersweg 1994 0,92 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
Ten aanzien van feit 2:
op 13 oktober 2018 in de gemeente Hilversum als bestuurder van een voertuig (personenauto, Audi Quattro RS6, kenteken [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 0,92 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet;
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994 (0,92 milligram).

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is bij het bepalen van zijn eis uitgegaan van het grensgebied dat zich bevindt tussen de categorieën ‘ernstige schuld’ en ‘zeer hoge mate van schuld’ in de oriëntatiepunten die door het in de organisatie van de Rechtspraak bestaande Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte op te leggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen en om bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn voor vervolging in strafzaken en de omstandigheid dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is gekomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in de nacht van 13 oktober 2018, terwijl hij onder invloed was van alcohol, met meer dan het dubbele van de toegestane maximumsnelheid met een motorrijtuig gereden over een weg waaraan werkzaamheden werden verricht. Daardoor heeft hij een ongeluk veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] dodelijk is verongelukt. Verdachte heeft aldus schuld aan de dood van [slachtoffer] . Het overlijden van deze nog maar 33-jarige vrouw heeft een enorme impact gehad op de levens van haar familieleden. Uit de ter terechtzitting door de zussen van het slachtoffer voorgelezen verklaringen blijkt het onbeschrijflijke verdriet dat het verlies van hun zusje voor hen betekent. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht kan doen aan het verlies en het verdriet dat het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van een op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 27 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld. Ook na het bewezen verklaarde is verdachte niet meer met politie en justitie in contact geweest.
Met betrekking tot het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens vaste jurisprudentie bedraagt de redelijke termijn van berechting een periode van 24 maanden. De termijn waarbinnen de berechting van verdachte heeft plaatsgevonden is aangevangen op 13 oktober 2018. Dat is de datum waarop verdachte is aangehouden en aan welke handeling hij in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 16 december 2020. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen verdachte is berecht in totaal ruim 26 maanden bedraagt. Het voorgaande betekent dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting van ruim twee maanden. De rechtbank zal met deze schending in strafverminderende zin rekening houden bij de strafoplegging.
Verdachte heeft dit ongeluk veroorzaakt maar heeft daarbij ook zijn partner verloren. Gedurende de terechtzitting en in het bijzonder bij het laatste woord van verdachte is de rechtbank duidelijk gebleken hoezeer verdachte gebukt gaat onder het gemis van zijn partner, met wie hij bijna tien jaar samen was. De rechtbank acht verdachte oprecht in zijn spijt en berouw. Naast dit enorme gemis van zijn partner moet verdachte zijn leven voortzetten in de wetenschap dat hij schuld aan haar overlijden heeft. Ter terechtzitting is onmiskenbaar gebleken dat verdachte ook daar zwaar onder lijdt en dat de toekomst die hij thans voor zich ziet een schim is van de toekomst die hij samen met zijn partner voor ogen had.
Gezien deze ingrijpende gevolgen van het ongeluk voor verdachte is de rechtbank van oordeel dat de LOVS-richtlijnen, die de officier van justitie als uitgangspunt heeft genomen, niet toegesneden zijn op een zaak als de onderhavige en derhalve niet geschikt zijn als uitgangspunt op basis waarvan tot strafoplegging wordt gekomen. De rechtbank acht met name de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte de hoogst mogelijke taakstraf, te weten een taakstraf voor de duur van 240 uren, op te leggen. Daarnaast zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Gezien de aard en de ernst van het bewezen verklaarde ziet de rechtbank aanleiding tot het opleggen van een stevige stok achter de deur in de vorm van deze voorwaardelijke straf om verdachte ervan te weerhouden met alcohol op achter het stuur te gaan zitten of andere verkeersregels te overtreden. De rechtbank zal verdachte bovendien een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren opleggen, met aftrek van de tijd waarin het rijbewijs van verdachte al ingevorderd en ingehouden is geweest. Deze ontzegging zal ongetwijfeld belastend zijn voor verdachte, maar de rechtbank is van oordeel dat die past bij de aard en ernst van het door verdachte begane verkeersdelict.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , respectievelijk de moeder en zussen van het slachtoffer, hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd en vorderen gezamenlijk een bedrag van € 1.055,28. Dit bedrag bestaat uit € 703,88 aan materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde. Daarnaast vorderen zij een bedrag van € 351,40 als vergoeding van proceskosten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de verzochte schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd op de vordering tot schadevergoeding en heeft opgemerkt dat eerder al aan mr. Kubatsch is kenbaar gemaakt dat verdachte de gehele vordering zal voldoen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partijen als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde rechtstreeks schade hebben geleden. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 1.055,28 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 3] ,
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.055,28, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met twintig dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door vier maanden hechtenis;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ontzegt verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren;
- bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
Benadeelde partijen
- wijst de gezamenlijke vordering van [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toe tot een bedrag van € 1.055,28;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aan de Staat € 1.055,28 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet-betaling aan te vullen met twintig dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partijen dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Valk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 13 oktober 2018, in de gemeente Hilversum, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Audi Quattro RS6, kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de zuidelijke toerit van de Rijksweg A27, komende uit de richting van de Diependaalselaan en gaande in de richting van de Rijksweg A27, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam
- na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank en/of
- rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg, een in die weg gelegen, gezien zijn verdachtes rijrichting naar links verlopende bocht met een snelheid van tussen de 122 en 176 kilometer per uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur in- en/of door te rijden en/of
- ( vervolgens) de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig geheel of gedeeltelijk te verliezen, althans het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid te besturen en/of
- ( vervolgens) met het motorijtuig tegen de aan de rechterzijde van die weg gelegen stoeprand te botsen/te rijden en/of (vervolgens) rechts van de rijbaan de berm in te rijden en/of
- ( daardoor) met het motorijtuig van een (naast de weg bevindende) aflopend talud te rijden en/of te vallen, waarna het motorrijtuig tot stilstand is gekomen tegen een of meer bomen en/of boomstammen, waardoor een inzittende van dat door hem bestuurde motorrijtuig genaamd [slachtoffer] werd gedood, zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde na zodanig gebruik van alcoholische drank dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeersweg 1994 0,92 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 13 oktober 2018, te Hilversum, als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de zuidelijke toerit van de Rijksweg A27, komende uit de richting van de Diependaalselaan en gaande in de richting van de Rijksweg A27,
- na voorafgaand gebruik van alcoholhoudende drank en/of
- rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg, een in die weg gelegen, gezien zijn verdachtes rijrichting naar links verlopende bocht met een snelheid van tussen de 122 en 176 kilometer per uur, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur in- en/of door is gereden en/of
- ( vervolgens) de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig geheel of
gedeeltelijk heeft verloren, althans het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of
- ( vervolgens) met het motorijtuig tegen de aan de rechterzijde van die weg gelegen stoeprand is gebotst/gereden en/of (vervolgens) rechts van de rijbaan de berm is ingereden en/of
- ( daardoor) met het motorijtuig van een (naast de weg bevindende) aflopend talud is gereden en/of gevallen en/of tot stilstand is gekomen tegen een of meer bomen en/of boomstammen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij, op of omstreeks 13 oktober 2018, in de gemeente Hilversum, als bestuurder van een voertuig (personenauto Audi Quattro RS6, kenteken [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachts bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,92 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram alcohol per millimeter bloed bleek te zijn.