ECLI:NL:RBMNE:2020:5445

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
16/030054-20 en 16/195593-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging, mishandeling en bedreiging met vuurwapen door minderjarige verdachte

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal in vereniging, mishandeling, bedreiging met zware mishandeling en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 februari 2020 in Lelystad samen met anderen een tas heeft gestolen van een slachtoffer, waarbij geweld en bedreiging met geweld is gebruikt. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast werd de maatregel van Toezicht en Begeleiding opgelegd als bijzondere voorwaarde.

De rechtbank heeft tijdens de zitting op 1 december 2020 de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging gehoord. De verdachte heeft ontkend dat hij geweld heeft gebruikt, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder voor vergelijkbare feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade had geleden door de diefstal, gedeeltelijk toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak om de verdachte te begeleiden in zijn ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/030054-20 en 16/195593-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de J.J.I. Lelystad (UAH).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 1 december 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere, alsmede de [A] , medewerker van Samen Veilig Flevoland (hierna: SAVE) naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16/030054-20:
feit 1
op 2 februari 2020 in Lelystad samen met anderen goederen heeft gestolen van [slachtoffer 1]
, terwijl daarbij geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] is gebruikt;
feit 2
op 2 februari 2020 in Lelystad een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
parketnummer 16/195593-20:
feit 1
op 20 januari 2020 in Lelystad [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 2
op 20 januari 2020 in Lelystad [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling;
feit 3
op 30 januari 2020 in Lelystad munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/030054-20 en 16/195593-20 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1 en 2 en de feiten 3, 4 en 5.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 3 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde geldt dat verdachte geen opzet had op het wegnemen van goederen. Daarnaast kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
  • Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde kan niet worden bewezen dat verdachte de keel van aangever heeft dichtgeknepen. Daarnaast is er geen sprake geweest van pijn of letsel bij aangever.
De raadsvrouw heeft voorts partieel vrijspraak bepleit van het onder 4 ten laste gelegde onderdeel bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht omdat de verklaring van aangever op dit onderdeel niet wordt ondersteund.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 2 en 5 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
[slachtoffer 1]heeft aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 2 februari 2020 fietste ik door Lelystad Toen ik vanaf de Albert Heijn weg fietste richting het fietspad [adres] , zag ik een groep van ongeveer 5 tot 8 jongens onder het afdakje bij de snackbar “ [snackbar] ” staan. Ik werd uit het niets staande gehouden. Deze jongens rende mij van achter voorbij en stond ineens plotseling voor mijn fiets. Ik ben gewoon gaan stoppen, omdat ik er niet langs kon. Ik heb toen omgekeken en zag ik de rest van het groepje eraan kwam rennen. Dit groepje was hetzelfde groepje dat ik bij de [snackbar] had zien staan. Ik wilde met mijn fiets langs de groep gaan maar dat lukt niet. Toen besefte ik dat ik niet zomaar weg kon komen met mijn fiets en met mijn tas. Dus ik stapte weg van mijn fiets. Vervolgens heb ik mijn sporttas op de grond gezet naast mijn fiets. Ik zag dat de groep zich beetje bij beetje bij de jongens voegde. Op dat moment heb ik mij gelijk omgedraaid, ik zag in flits een jongen aan komen lopen. Ik ben weggerend, ik keek achterom en zag dat de hele groep jongens weg was gerend. Ik zag dat 1 persoon mijn tas pakte en hiermee richting de [snackbar] rende. [2]
[medeverdachte 1]is als verdachte gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
V: Kun je mij vertellen hoe je dag gisteren was verlopen?
A: Ik logeerde bij mijn neven, [medeverdachte 2] en [B] , in [woonplaats] .
V: En toen?
A: Vriend 1 sprak een jongen aan, [medeverdachte 2] stond achter hem. Ik zag dat ze gingen praten. Ik zag dat de jongen een fiets bij zich had. [3]
V: Had die jongen op de fiets nog wat bij zich?
A: Ja hij had een soort van schoudertas, van Foodlocker, deze was zwart. [4]
V: Van de Albert Heijn weten we dat jullie bij de snackbar de [snackbar] onder de luifel hebben gestaan. Waren jullie met z’n allen?
A: Ja met mijn neven, [medeverdachte 3] en vriend 1 en 2.
A: Toen, fietste hij langs, [medeverdachte 3] zei toen: “kijk hem daar”. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gingen achter de fietser aan rennen, volgens mij vriend 1 ook. Ze riepen naar de fietser.
V: En toen?
A: Gingen ze achter de fietser aan rennen of joggen, ik rende er achteraan.
V: Hoe heb je dat tasje gezien?
A: Ik zag het tasje al toen de fietser werd aangesproken, later toen ze bij het bosje stonden waar ze met de fietser aan het praten waren zag ik het tasje ook, deze had hij om. [5]
V: Op een gegeven moment zijn jullie naar het water gegaan bij het bankje, daar hebben jullie 15 minuten gezeten, hebben jullie elkaar gesproken.
V: Heb jij dat tasje daar gezien?
A: Ja, ik heb het tasje gezien, deze had vriend 1. Deze had hij over zijn schouder.
V: wat gebeurde er met het tasje.
A: Vriend 1 had het tasje, het tasje had een flap Wij liepen met z’n allen naar het bankje bij het water. [medeverdachte 3] pakte spullen uit de tas. Er was snoep en chips, deze gingen ze eten. Ik heb snoep gegeten. Alle spullen werden uit de tas gehaald.
V: Wat heb je nog meer gezien in de tas.
A: Witte Nike schoenen, wat daarmee gebeurd is weet ik niet.
V: Lag er nog meer in de tas?
A: Een broekje, een sportbroekje.
V: Wat is daarmee gebeurd?
A: Ook weg gegooid. [6]
Verbalisant [verbalisant 1]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergeven:
Ik keek naar de beelden en herkende direct een aantal jeugdigen, waaronder [verdachte] , [B] en [medeverdachte 2] . [7]
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 2 februari 2020 in Lelystad met meerdere personen op aangever is afgerend en hem staande hebben gehouden. Aangever voelde zich hierdoor bedreigd, is van zijn fiets gestapt, heeft zijn sporttas op de grond gezet en is vervolgens weggerend van de groep. Daarbij kijkt hij nog even achterom en ziet hij dat een persoon zijn tas oppakt. Even later is verdachte met de groep in een park alwaar zij de etenswaren uit de tas consumeren en de overige goederen weggooien.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Er zijn geen geweldshandelingen waargenomen en er is geen sprake van enig letsel. Alle verdachten hebben ontkend dat er geweld is gebruikt. Ook is het mes dat aangever zou hebben gezien niet aangetroffen. Nu zich in het dossier geen andere verklaringen bevinden die de verklaring van aangever kunnen ondersteunen op dit onderdeel is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat er sprake is geweest van geweld en/of bedreiging met geweld. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij er niet bij was “bij die tas” en dat hij ook niet weet wat anderen met die tas hebben gedaan. Hij heeft verder verklaard dat hij samen met een of meer medeverdachten richting park is gelopen.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] volgt dat de gehele groep, onder wie verdachte, kort na het incident bij de fiets, bij gelegenheid waarvan één van de personen uit de groep de tas van aangever wegnam en waarna zij gezamenlijk wegrenden, samen is gekomen in een park en dat zij daar de goederen uit de tas hebben gehaald. Verdachte heeft voor het voorhanden hebben van de tas geen aannemelijke verklaring gegeven.
De rechtbank stelt voorop dat aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat verdachte die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang.
De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, het samen met zijn medeverdachten beschikken over de tas in onderling verband beschouwd met de overige bewijsmiddelen, bewezen is. Daaruit volgt dat verdachte de tas van aangever samen met de medeverdachten heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Bewijsmiddelen feit 2
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 december 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2020, genummerd PL0900-2020035049-29, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, opgenomen op pagina 143 e.v. van het dossier met registratienummer MD2R020033;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2020, genummerd PL0900-2020035049-71, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, opgenomen op pagina 6 (digitale paginanummering) in het aanvullend procesdossier met registratienummer 2020035049.
Bewijsmiddelen feit 3 en feit 4 [8]
[slachtoffer 2]heeft aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zit op school in [woonplaats] . Vandaag 20 januari 2020 was ik op school. Uit het niets greep [verdachte] mij aan mijn linkerarm vast. Ik voelde dat hij mij heel erg stevig vast pakte. En tevens greep hij, met zijn andere hand, mij bij mijn keel vast. Ik voelde dat hij mijn keel dicht kneep. Ik kreeg weinig lucht. [9] [verdachte] smeet mij tegen de muur aan. Ik voelde direct pijn aan mijn rug hierdoor. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Ik sla je tanden eruit, je moet niet tegen mijn nichtje praten en niet over mijn nichtje praten" En toen kneep [verdachte] weer in mijn keel. Ik voelde weer pijn hierdoor. Ik kon net aan adem halen. Op dat moment drukte mij weer tegen de muur aan en hierdoor klapte mijn achterhoofd erg hard tegen de muur. Ook hierdoor voelde ik direct pijn. [10]
Verbalisant [verbalisant 2]heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Hierna gaat jongen 1 naar aangever en gaat heel dichtbij hem staan en duwt hem tegen de ramen aan de rechterzijde van de beelden. Jongen 1 heeft hierbij aangever vast met zijn rechterhand bij de linkerarm van aangever en blijft hem tegen de ramen aan duwen. Jongen 1 praat kennelijk tegen aangever en duwt hierbij de aangever meerdere keren stevig tegen de ramen waarbij hij ook met zijn linkerhand de aangever vast heeft bij zijn kraag/keel. [11]
[getuige 1]is als getuige gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer 2] vast had met zijn twee handen bij de nek en hij drukte [slachtoffer 2] tegen de raamkant van de muur. Dit ging echt hardhandig. [12]
[getuige 2]is als getuige gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Uit het niets pakte die jongen [slachtoffer 2] bij zijn keel met 2 handen. Ik zag dat [slachtoffer 2] tegen
het raam werd gedrukt. Ik zag dat die jongen [slachtoffer 2] nog steeds tegen de muur of raam aan duwde ik zag dat [slachtoffer 2] omhoog werd geduwd, ik zag dat [slachtoffer 2] zijn hoofd helemaal rood werd. [13]
Verdachteheeft ter terechtzitting van 1 december 2020 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb tegen hem gezegd: “Als je nog één keer aan dat meisje komt dan sla ik al je tanden eruit.”
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsmiddelen feit 5
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 5 ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 december 2020;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning vam 31 januari 2020, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier met registratienummer PL0900-2020022690;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 februari 2020, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 2 februari 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging met anderen een tas, merk Footlocker, met daarin sportkleding en sportschoenen en voedingsmiddelen, die toebehoorde aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
feit 2
op 2 februari 2020 te Lelystad een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een bestaand vuurwapen, te weten een gasdrukpistool, merk Wei-E Technology, model 19, kaliber 6mm BB, voorzien van de wapennummers [wapennummer] en [wapennummer] , voorhanden heeft gehad en heeft gedragen;
feit 3
op 20 januari 2020 te Lelystad [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- meermalen die [slachtoffer 2] met kracht bij de keel vast te pakken en
- de keel van die [slachtoffer 2] dicht te knijpen en
- meermalen die [slachtoffer 2] met zijn hoofd en lichaam tegen de muur of de raamwand te duwen;
feit 4
op 20 januari 2020 te Lelystad [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik sla je tanden eruit, je moet niet tegen mijn nichtje praten en niet over mijn nichtje praten”;
feit 5
op 30 januari 2020 te Lelystad munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 9 scherpe patronen, van kaliber .223 Knal, merk MEN voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 tot en met 5 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 2
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3
mishandeling;
feit 4
bedreiging met zware mishandeling;
feit 5
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 1 maand geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarde de maatregel van Toezicht en Begeleiding;
- een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft verzocht om te volstaan met een voorwaardelijke taakstraf. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er rekening moet worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het ongecontroleerde bezit van (nep)vuurwapens en munitie brengt in zijn algemeenheid een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en versterkt bovendien in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid. Het voorhanden hebben van een (nep)vuurwapen kan tot een bedreigende situatie en tot escalatie leiden waarbij de gevolgen desastreus kunnen zijn. Het werkt vuurwapengeweld in de hand waartegen de samenleving moet worden beschermd.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging. Diefstal betreft een ernstig strafbaar feit. Verdachte en de mededaders hebben het slachtoffer benaderd op een wijze waardoor het slachtoffer zich zodanig onveilig voelde dat hij zich genoodzaakt zag om zijn fiets en zijn sporttas achter te laten en weg te rennen. Verdachte en mededaders hebben de tas vervolgens weggenomen, de etenswaren uit de tas geconsumeerd en de overige goederen weggegooid. De tas hebben zij vervolgens achtergelaten. Door zo te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen.
Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging met zware mishandeling van een medeleerling. Hiermee heeft hij een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen dergelijke strafbare feiten op scholen voor gevoelens van onveiligheid bij medeleerlingen en personeel.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 21 november 2020 waaruit blijkt dat verdachte eerder voor feiten betreffende de Wet wapens en munitie is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom dergelijke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte voorts kennis genomen van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 16 maart 2020, opgesteld door I. Fidder, raadsonderzoeker.
Uit het rapport van de Raad volgt dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Er zijn zorgen op meerdere domeinen, zoals op het gebied van school, vrije tijd en vrienden. Een leerstraf wordt door de Raad niet passend geacht omdat verdachte bezig is met de leerstraf Tools4U in 2019 bij vonnis aan hem opgelegd. De Raad adviseert om verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen om verdachte te doen beseffen dat delictgedrag consequenties heeft. Een voorwaardelijke deel zal fungeren als stok achter de deur. De deskundige van SAVE heeft ter terechtzitting medegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de Raad.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de leerstraf Tools4U reeds met goed gevolg te hebben afgerond.
Conclusie
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf verder rekening mee dat aan verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 30 november 2020 een strafbeschikking is uitgevaardigd. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onderdeel geweld en/of bedreiging met geweld van het onder 1 tenlastegelegde en het onderdeel bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van het onder 3 tenlastegelegde.
Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank mee dat de diefstal plaatsvond binnen een dreigende sfeer. Deze omstandigheid, alsook de recidive voor het voorhanden hebben van een wapen, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 2 weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde de maatregel van Toezicht en Begeleiding, en een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 80 uur, passend en geboden is en zal deze straf aan verdachte opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 117,62. Dit bedrag bestaat uit materiële schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet hoofdelijk dient te worden toegewezen omdat de schadevergoeding bij minderjarige verdachten feitelijk voor rekening komt van de ouders. Daarnaast zal hoofdelijkheid ertoe leiden dat verdachte de gehele vordering zal moeten betalen indien de medeverdachten in hoger beroep gaan.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 107,62 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 februari 2020 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 107,62, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 februari 2020 tot de dag van volledige betaling. Gijzeling zal in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte achterwege blijven.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 tot en met 5 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 tot en met 5 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
2 weken;
- bepaalt dat de jeugddetentie
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding gedurende de proeftijd meldt bij Samen Veilig Midden-Nederland op het adres Haagbeukweg 149 te Almere, en zich daarna gedurende door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- waarbij de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvan
80 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 107,62;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2020 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] wat betreft het meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 107,62 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2020 tot de dag van de volledige betaling, waarbij gijzeling in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte achterwege zal blijven;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. H. den Haan en S. Rosendahl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2020.
Mr. Nahumury is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/030054-20
1
hij op of omstreeks 2 februari 2020 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op de openbare weg in de wijk Kempenaar nabij het Bultpark een tas (merk Footlocker, met daarin sportkleding en/of sportschoenen en/of voedingsmiddelen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door terwijl hij/zij hun gezicht (deels) had(den) bedekt met (een) sjaal(s) en/of (een) (bivak)muts(en)
- voor die [slachtoffer 1] , die op de fiets was, te gaan staan, althans die [slachtoffer 1] de weg te belemmeren en/of
- op die [slachtoffer 1] af te rennen en/of
- naar die [slachtoffer 1] te roepen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de schouders vast te pakken en/of
- die [slachtoffer 1] (met kracht) op/tegen de rug te slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer 1] een (gedeelte van een) mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen;
2
hij op of omstreeks 2 februari 2020 te Lelystad een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een bestaand (vuur)wapen, te weten een gasdrukpistool, merk Wei-E Technology, model 19, kaliber 6mm BB, voorzien van de wapennummer(s) [wapennummer] en/of [wapennummer] , voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
16/195593-20
1
hij op of omstreeks 20 januari 2020 te Lelystad [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 2] (met kracht) bij de keel vast te pakken en/of
- de keel van die [slachtoffer 2] dicht te knijpen en/of
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 2] met zijn hoofd en/of lichaam tegen de muur en/of de raamwand te duwen;
2
hij op of omstreeks 20 januari 2020 te Lelystad [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik sla je tanden eruit, ik vermoord je, je moet niet tegen mijn nichtje praten en niet over mijn nichtje praten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 30 januari 2020 te Lelystad munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 9 scherpe patronen, van kaliber .223 Knal, merk MEN voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 januari 2020, genummerd MD2R020021, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, doorgenummerd 1 tot en met 107. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 125.
3.Pagina 117.
4.Pagina 118.
5.Pagina 119.
6.Pagina 120.
7.Pagina 227.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 31 juli 2020, genummerd PL0900-2020022690, opgemaakt door politie Midden-Nederland, district Flevoland, doorgenummerd 1 tot en met 63. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
9.Pagina 1.
10.Pagina 2.
11.Pagina 6.
12.Pagina 11.
13.Pagina 13.