Bewijsmiddelen
[slachtoffer]heeft aangifte gedaan. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 2 februari 2020 fietste ik door Lelystad. Toen ik vanaf de Albert Heijn weg fietste richting het fietspad [adres ] , zag ik een groep van ongeveer 5 tot 8 jongens onder het afdakje bij de snackbar “ [snackbar] ” staan. Ik werd uit het niets staande gehouden. Deze jongens rende mij van achter voorbij en stond ineens plotseling voor mijn fiets. Ik ben gewoon gaan stoppen, omdat ik er niet langs kon. Ik heb toen omgekeken en zag ik de rest van het groepje eraan kwam rennen. Dit groepje was hetzelfde groepje dat ik bij de [snackbar] had zien staan. Ik wilde met mijn fiets langs de groep gaan maar dat lukt niet. Toen besefte ik dat ik niet zomaar weg kon komen met mijn fiets en met mijn tas. Dus ik stapte weg van mijn fiets. Vervolgens heb ik mijn sporttas op de grond gezet naast mijn fiets. Ik zag dat de groep zich beetje bij beetje bij de jongens voegde. Op dat moment heb ik mij gelijk omgedraaid, ik zag in flits een jongen aan komen lopen. Ik ben weggerend, ik keek achterom en zag dat de hele groep jongens weg was gerend. Ik zag dat 1 persoon mijn tas pakte en hiermee richting de [snackbar] rende.
Verdachteis door de politie gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
V: Kun je mij vertellen hoe je dag gisteren was verlopen?
A: Ik logeerde bij mijn neven, [medeverdachte 1] en [B] , in [woonplaats] .
V: En toen?
A: Vriend 1 sprak een jongen aan, [medeverdachte 1] stond achter hem. Ik zag dat ze gingen praten. Ik zag dat de jongen een fiets bij zich had.
V: Had die jongen op de fiets nog wat bij zich?
A: Ja hij had een soort van schoudertas, van Foodlocker, deze was zwart.
V: Van de Albert Heijn weten we dat jullie bij de snackbar de [snackbar] onder de luifel hebben gestaan. Waren jullie met z’n allen?
A: Ja met mijn neven, [medeverdachte 2] en vriend 1 en 2.
V: En toen?
A: Gingen ze achter de fietser aan rennen of joggen, ik rende er achteraan.
V: Hoe heb je dat tasje gezien?
A: Ik zag het tasje al toen de fietser werd aangesproken, later toen ze bij het bosje stonden waar ze met de fietser aan het praten waren zag ik het tasje ook, deze had hij om.
V: Op een gegeven moment zijn jullie naar het water gegaan bij het bankje, daar hebben jullie 15 minuten gezeten, hebben jullie elkaar gesproken.
V: Heb jij dat tasje daar gezien?
A: Ja, ik heb het tasje gezien, deze had vriend 1. Deze had hij over zijn schouder.
V: wat gebeurde er met het tasje.
A: Vriend 1 had het tasje, het tasje had een flap. Wij liepen met z’n allen naar het bankje bij het water. [medeverdachte 2] pakte spullen uit de tas. Er was snoep en chips, deze gingen ze eten. Ik heb snoep gegeten. Alle spullen werden uit de tas gehaald.
V: Wat heb je nog meer gezien in de tas.
A: Witte Nike schoenen, wat daarmee gebeurd is weet ik niet.
V: Lag er nog meer in de tas?
A: Een broekje, een sportbroekje.
V: Wat is daarmee gebeurd?
A: Ook weg gegooid.
V: Je wist dus wel dat dat tasje niet van [medeverdachte 1] , vriend 1 of [medeverdachte 2] was.
A: Dat wist ik.