ECLI:NL:RBMNE:2020:5439

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
UTR 19/4748
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering en de beoordeling van bezwaarprocedures

In deze zaak heeft eiseres, die tussen 2008 en 2010 een Ziektewet-uitkering ontving, na beëindiging van deze uitkering geen aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Pas op 9 april 2019 diende zij alsnog een aanvraag in, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op 25 juli 2019 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiseres de wachttijd van 104 weken niet had doorlopen. Eiseres maakte bezwaar, maar dit bezwaar werd op 18 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard omdat het geen gronden bevatte. Tijdens de beroepsprocedure werd echter vastgesteld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, waarna de zaak inhoudelijk werd behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder, na het instellen van beroep, de medische beoordeling had moeten heroverwegen. Eiseres was van mening dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar bezwaren aan te vullen na de medische beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat de herbeoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep correct was uitgevoerd en dat eiseres voldoende gelegenheid had gekregen om haar gronden in te dienen. Wel werd vastgesteld dat verweerder ten onrechte had afgezien van een hoorzitting, wat in strijd was met de Awb. Dit gebrek werd echter gepasseerd door de rechtbank.

De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond was, maar verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 november 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4748

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.E. Buter).

Inleiding

1. Tussen 2008 en 2010 ontving eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Na het beëindigen van de ZW-uitkering heeft eiseres geen aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres ontving wel een uitkering op grond van de Participatiewet. Op 9 april 2019 heeft eiseres alsnog een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering.
2. Met het besluit van 25 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een WIA-uitkering afgewezen omdat eiseres de wachttijd van 104 weken niet had volgemaakt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met de beslissing op bezwaar van 18 oktober 2019 (het bestreden besluit I) is het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift geen gronden bevat. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I.
3. Gedurende de lopende beroepsprocedure heeft verweerder geconstateerd dat hij het bezwaarschrift van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het bezwaarschrift van eiseres alsnog inhoudelijk wordt behandeld. Verweerder heeft vervolgens geconstateerd dat eiseres de wachttijd voor de WIA wel heeft volgemaakt. In dat kader is eiseres alsnog gezien door de primaire verzekeringsarts van verweerder. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen vastgelegd in het rapport van 11 februari 2020. De beperkingen van eiseres zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 februari 2020. Vervolgens heeft aansluitend een herbeoordeling plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van verweerder. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in de rapporten van 25 februari 2020 en 3 maart 2020.
4. Met het besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres de wachttijd voor de WIA wel heeft doorlopen, maar dat zij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering omdat zij per 3 augustus 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres is het ook niet eens met het bestreden besluit II.
5. Het beroep van eiseres is behandeld op de zitting van 9 oktober 2020 via Skype for business. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordeling van het bestreden besluit I
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit II een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres is het ook niet eens met dit besluit. Dit betekent dat met het bestreden besluit II niet volledig tegemoetgekomen is aan het beroep van eiseres, zodat het beroep wordt geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II. Voor zover het beroep is gericht tegen het bestreden besluit I, overweegt de rechtbank dat niet is gesteld of gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit. Voor zover het beroep hiertegen is gericht, zal de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang. Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
De herbeoordeling door verweerder
7. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de heroverweging in bezwaar heeft overgeslagen. Aan het primaire besluit lag geen medische of arbeidskundige beoordeling ten grondslag. Na het instellen van beroep heeft verweerder vastgesteld dat het primaire besluit onjuist was. Verweerder heeft daarom, hangende beroep, alsnog een medische beoordeling laten uitvoeren door de primaire verzekeringsarts. Eiseres had verwacht dat zij daarna door verweerder in de gelegenheid gesteld zou worden om haar gronden van bezwaar aan te vullen. Verweerder heeft de beoordeling echter meteen doorgezet naar de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiseres vindt dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om, na de beoordeling door de primaire verzekeringsarts, haar gronden van bezwaar aan te vullen. Ook is er ten onrechte geen hoorzitting gehouden na de beoordeling door de primaire verzekeringsarts. Volgens eiseres is haar daarmee de mogelijkheid ontnomen om haar situatie en haar bezwaren te bespreken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en om daarbij medische informatie te overleggen. Volgens eiseres is zij daarmee in haar belangen geschaad.
8. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder de heroverweging in bezwaar heeft overgeslagen. Nadat eiseres beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit I heeft verweerder vastgesteld dat de inhoud van dat besluit onjuist was. Verweerder is daarom overgegaan tot de inhoudelijke beoordeling van de bezwaargronden van eiseres. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het primaire besluit onjuist was en dat alsnog een medische beoordeling uitgevoerd moest worden. Vervolgens is een herbeoordeling uitgevoerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit heeft geleid tot het bestreden besluit II waarmee het bestreden besluit I is gewijzigd. Uit artikel 6:19, eerste lid, van de Awb volgt dat verweerder bevoegd is om, ook hangende beroep, zijn besluitvorming te wijzigen, in te trekken of te vervangen. Deze mogelijkheid staat ook open wanneer de wijziging, intrekking of vervanging van de besluitvorming plaatsvindt naar aanleiding van het beroep. Dat eiseres met deze handelswijze in haar belangen is geschaad, volgt de rechtbank niet. Na het bestreden besluit II is eiseres in de gelegenheid gesteld om beroepsgronden in te dienen tegen de gewijzigde besluitvorming van verweerder. Indien eiseres gronden zou hebben ingediend tegen de medische beoordeling die aan het bestreden besluit II ten grondslag ligt, dan had verweerder dit ter beoordeling aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor kunnen leggen. Eiseres heeft echter wel nadere gronden ingediend tegen het bestreden besluit II, maar geen van deze gronden is gericht tegen de medische beoordeling die aan het bestreden besluit II ten grondslag ligt. Verweerder heeft daarin dan ook terecht geen aanleiding gezien om deze gronden van eiseres aan zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep voor te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
9. Eiseres kan wel worden gevolgd in haar stelling dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van een hoorzitting. Verweerder had eiseres, naar aanleiding van het rapport van de primaire verzekeringsarts van 11 februari 2020, in de gelegenheid moeten stellen om gehoord te worden voordat het bestreden besluit II werd genomen. Dit betekent dat het bestreden besluit II in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is genomen. Niet is gesteld of gebleken dat eiseres haar standpunt in beroep onvoldoende naar voren heeft kunnen brengen. Dat eiseres ervoor heeft gekozen om in beroep geen gronden naar voren te brengen die zien op de medische inhoudelijke beoordeling door verweerder, komt voor rekening en risico van eiseres. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank daarom aanleiding om het gebrek in het bestreden besluit II, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, te passeren.
Conclusie
10. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft verweerder gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om het bestreden besluit I, gedurende deze procedure bij de rechtbank, te wijzigen. Eiseres is in beroep in de gelegenheid gesteld om inhoudelijke gronden in te dienen tegen de gewijzigde besluitvorming van verweerder en de daaraan ten grondslag liggende medische en arbeidskundige rapporten. Verweerder heeft eiseres ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, maar dat gebrek wordt door de rechtbank gepasseerd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 1.050,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 47,- vergoedt;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.