In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt verdacht van poging tot inbraak in een woning in Naarden in de nacht van 23 augustus 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te verbinden aan het ten laste gelegde feit. De officier van justitie had geconcludeerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte was nabij de woning aangehouden, maar de omstandigheden en getuigenverklaringen waren niet voldoende om tot een veroordeling te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, [aangever], zich in het geding gevoegd en een schadevergoeding van € 497,00 gevorderd. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte van het ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de benadeelde partij veroordeeld in de kosten die de verdachte heeft moeten maken in verband met de verdediging tegen de vordering, welke kosten voorlopig zijn begroot op nihil.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij mr. H.B.W. Beekman als voorzitter fungeerde, samen met mr. W.S. Ludwig en mr. S. Rosendahl. De griffier van de zitting was mr. L.M.M. Weyers. De uitspraak vond plaats op een openbare terechtzitting.