ECLI:NL:RBMNE:2020:5432

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
16/214799-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot inbraak in woning te Naarden met vrijspraak van medeplegen

Op 11 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 augustus 2020 in Naarden heeft geprobeerd in te breken in een woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van de inbraak. De rechtbank heeft bij de beoordeling van het bewijs rekening gehouden met het uitblijven van een verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid in de tuin van de woning waar sporen van inbraak zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot inbraak, maar niet voor het medeplegen. De vordering van de benadeelde partij is volledig toegewezen, inclusief wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd aan de voorwaardelijke straf, waaronder toezicht door de reclassering en verplichtingen met betrekking tot schuldhulpverlening en dagbesteding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/214799-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. H.G. Kersting, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
in de nacht van 23 augustus 2020 in [woonplaats] met een ander door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming heeft geprobeerd geld en/of goederen van hun gading toebehorende aan [aangever] uit een woning gelegen aan de [straat] weg te nemen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake is van een begin van uitvoering van het strafbare feit, omdat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[aangever] heeft op 22 augustus 2020 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan
opgemaakte proces-verbaal van aangifte– zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben woonachtig op [adres] te [woonplaats] . 23 augustus 2020 kwam de politie bij mij aan de deur. Zij vertelden mij dat men vannacht gepoogd had bij mij in te breken. Ik ben 22 augustus 2020 naar bed gegaan. Ik heb toen voor het laatst gezien dat alles aan de voordeur in orde was. [2]
Getuige [getuige] heeft blijkens
het daarvan opgemaakte proces-verbaalop 23 augustus 2020 de volgende verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven:
Op 23 augustus 2020 omstreeks 03.00 en 03.30, kwam ik thuis op de [adres] [woonplaats] . Ik hoorde toen hard gerinkel geluid vanuit mijn achtertuin. Ik kon vanuit mijn huis goed de tuin inkijken. Ik zag een voor mij onbekende man over de schutting onze tuin inklimmen. Ik zag alleen deze man en geen andere personen. In onze tuin hebben wij een lager stukje schutting aan de achterzijde, dit is een afdak voor brandhout. Over dit stuk schutting zag ik de man klimmen.
Ik omschrijf de man, verdachte, als volgt:
- Man
- Marokkaans of Turkse komaf
- Licht getint
- Mogelijk een baardje
- 1.80-1.85 lang
- Pet van het merk Gucci kleur beige, met over de hele pet het logo GG van Gucci
- Zwarte jas tot aan de knieën, merk Parka
- Lange donkere broek [3]
In een
proces-verbaal van bevindingenhebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
– zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 23 augustus 2020 omstreeks 03:10 uur, kregen wij opdracht te gaan naar de [straat] te [woonplaats] . Ik zag in de achtertuin (de rechtbank begrijpt: de achtertuin van de [straat] met perceelnummer [nummer] ) een laag hekje. Hier ben ik vervolgens overheen geklommen, waarnaar ik uit kwam in de achtertuin van de [straat] perceelnummer [nummer] te [woonplaats] . Vervolgens ben ik in de richting van perceelnummer [nummer] gelopen. Aldaar zag ik een persoon tussen een schuur en een hek liggen. Ik zag dat verdachte 1 het volgende signalement had [4] : Beige Gucci petje. Later bleek de verdachte te zijn: [verdachte] , geboren op [1998] te [woonplaats] . Ik zag ik dat er op de grond naast de verdachte twee werkhandschoenen lagen. [5]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in
het proces-verbaal van bevindingenvan 23 augustus 2020 – zakelijk weergegeven – gerelateerd:
Op 23 augustus 2020, omstreeks 03:50 uur, deed ik onderzoek bij een woning gelegen aan de [straat] in [woonplaats] . Ik zag dat zich aan de voorzijde van de woning een deur
bevond. Ik zag dat in het cilinderslot een afgebroken schroef zat. Ik zag dat naast deze schroef zich verse slijpsporen bevonden. Ik zag dat naast de slotplaat, in de sluitnaad was gewrikt met een breekvoorwerp. Ik zag dat aan de rechterkant van de woning zich de voordeur bevond. Ik zag dat in het cilinder van het slot een zwarte schroef uitstak.
Ik zag in de bosjes een zwarte handschoen liggen. Ik zag dat de handschoen kurkdroog was, dit in contrast met het natte gras, de natte bosjes en het regenachtige weer. Ik zag naast deze handschoen in de bosje een tweede handschoen hangen. Ik zag dat op het pad richting de achtertuin een busje WD-40 spray lag. Ik zag ter hoogte van een grote boom
een rood gekleurde schroevendraaier liggen met een T-handvat. Ik zag dat de schroevendraaier was voorzien van een torks-bitje. Dit bitje komt overeen met de soort schroef die aangetroffen werd in de voordeur van de betrokken woning.
Bewijsoverweging
Het verweer van de raadsman dat geen sprake is van een begin van uitvoering van het strafbare feit, vindt weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen volgt immers dat in ieder geval één persoon in de nacht van 23 augustus 2020 in [woonplaats] bezig is geweest om in te breken in de woning aan de [adres] en daarnaast dat ten aanzien van die persoon aan die poging tot woninginbraak te relateren uitvoeringshandelingen zijn vastgesteld. Met betrekking tot verdachte is vastgesteld dat hij over een omheining de tuin is ingeklommen. Verdachte is daarna door de politie aangetroffen in de tuin van de buren van de woning waaraan sporen van poging tot braak zijn aangetroffen. Verdachte heeft over wat hij toen en daar uitspookte niets willen verklaren, terwijl die verklaring in het licht van wat er in bezwarende zin kan worden vastgesteld van hem gevergd mag worden. Het uitblijven van die verklaring betrekt de rechtbank bij de waardering van de redengevende bewijsmiddelen. Gelet op de inhoud van die bewijsmiddelen, bezien in het licht van dat uitblijven, acht de rechtbank bewezen dat verdachte door middel van braak heeft geprobeerd in te breken in de woning aan de [adres] in [woonplaats] .
De rechtbank is echter niet van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich ‘met een ander’ schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit en zal verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 23 augustus 2020 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de woning gelegen aan de [straat] weg te nemen goederen en geld van zijn gading, toebehorende aan [aangever] en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, door een schroef in het cilinderslot van de deur te draaien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals beschreven in het advies van Reclassering Nederland van 18 november 2020.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op het feit dat tegen het vonnis 13 november 2020, waarin verdachte is veroordeeld voor een woninginbraak op 4 januari 2020, beroep is ingesteld zodat verdachte zou moeten worden gezien als een
first offender. De raadsman acht de vordering van de officier van justitie te hoog. In de onderhavige zaak gaat het immers om een poging tot inbraak in een woning. De raadsman heeft zich met betrekking tot de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij geldende bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan - kort gezegd - een poging tot inbraak in een woning in [woonplaats] . Dit is een ernstig feit waarbij inbreuk gemaakt wordt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelden en hen materiële schade wordt toegebracht. Daarnaast veroorzaken deze feiten, ook omdat ze in de nachtelijke uren hebben plaatsgevonden, bij de gedupeerden en de samenleving als geheel gevoelens van onveiligheid. Verdachte heeft bij het plegen van deze inbraken slechts zijn eigen gewin in gedachten gehad en kennelijk geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers. Dat het ten aanzien van het bewezenverklaarde slechts bij een poging tot inbraak is gebleven, is niet aan de verdachte te danken, maar aan het oplettende optreden van de melder en het onverwijld handelen van de opsporingsambtenaren.
De persoon van verdachte
Verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 13 november 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor een woninginbraak in vereniging. Weliswaar is dit vonnis nog niet onherroepelijk, maar verdachte heeft die woninginbraak ter terechtzitting bekend. De rechtbank zal hier in strafverzwarende zin rekening mee houden.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging mede acht op oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een voltooide woninginbraak met recidive is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden. In straf verminderende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat de woninginbraak niet is voltooid, maar dat het – weliswaar enkel door oplettendheid van een buurtbewoner en snel politieoptreden – bij een poging is gebleven. De proceshouding van verdachte (zwijgend), die door de rechtbank wordt opgevat als het afwijzen van de verantwoordelijkheid voor zijn handelen, in combinatie met de eerdere woninginbraak, baart de rechtbank zorgen. Zijn jeugdige leeftijd geeft de rechtbank in het licht van het voorgaande geen aanleiding om daarmee in straf verminderende zin rekening te houden.
De rechtbank heeft voor het bepalen van de straf tevens acht geslagen op het uitgebrachte reclasseringsadvies van 18 november 2020. Hierin wordt geadviseerd om bij een bewezenverklaring aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank acht het in het licht van speciale preventie echter ook van belang dat verdachte zich onder andere door de reclassering laat begeleiden, verblijft in een instelling voor begeleid wonen, meewerkt aan schuldhulpverlening en het krijgen van een goede dagbesteding, zodat verdachte in de toekomst ervan wordt weerhouden (soortgelijke) misdrijven te plegen. Hierbij acht de rechtbank, vanwege de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en het feit dat verdachte in korte tijd meermalen met justitie in aanraking is gekomen, een stevig kader met bijzondere voorwaarden geïndiceerd.
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijf maanden op zijn plaats en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank doet een gevangenisstraf van deze duur – gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen zijn opgelegd en de specifieke omstandigheden van dit geval – meer recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit door verdachte is begaan. De rechtbank zal echter één maand van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen - met een proeftijd van twee jaren - en daarbij de voorwaarden opleggen als nader in het dictum aangegeven.
Deze op te leggen straf is hoger dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd. Uit het bovenstaande volgt dat die vordering onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit, de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder dat is gepleegd.

9.BENADEELDE PARTIJ [aangever]

heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 497,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding voldoende is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De raadsman heeft (de hoogte van de) schadevergoeding niet weersproken. De rechtbank acht de gevorderde schadepost redelijk en voldoende onderbouwd. De schade komt tevens voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadepost geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor deze procedure heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [aangever] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 497,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met negen dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
1 (één) maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich binnen vier dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis (telefonisch) meldt bij Reclassering Nederland en zich vervolgens blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verblijft bij een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra verdachte een kamer toegewezen krijgt. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • meewerkt aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag van € 497,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 497,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 9 (negen) dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, mr. W.S. Ludwig en mr. S. Rosendahl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 december 2020.
Mr. Ludwig is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, omstreeks 03.00 uur, in ieder geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning gelegen aan de [straat] , weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hunner gading, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hunner gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een schroef in het (cilinder)slot van de deur te boren/schroeven/draaien/forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 augustus 2020, genummerd PL0900-2020274315, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 001 tot en met 169. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 035.
3.Pagina 039 en 040.
4.Pagina 016.
5.Pagina 017.