ECLI:NL:RBMNE:2020:5420

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
8836306 / LE VERZ 20-52
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van ambtenaar wegens niet melden van nevenwerkzaamheden en ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, [verzoeker], en de publiekrechtelijke rechtspersoon [verweerster]. [verzoeker] was sinds 1 februari 2017 werkzaam als Klantmanager Flex en had nevenwerkzaamheden verricht zonder deze te melden, wat in strijd was met de Gedragscode van de gemeente en de Ambtenarenwet. Op 27 augustus 2020 werd hij op staande voet ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat [verzoeker] niet had voldaan aan zijn meldingsplicht en niet integer had gehandeld. De rechtbank wees de verzoeken van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag en betaling van vergoedingen af, en veroordeelde hem in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van [verzoeker] een dringende reden voor ontslag opleverden, en dat de gevolgen van het ontslag voor hem niet in de weg stonden aan de rechtsgeldigheid ervan.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Beschikking van 10 december 2020
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 8836306 / LE VERZ 20-52 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde mr. C.P. Bean
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[verweerster],
zetelend te [vestigingsplaats] ,
verweerster
verzoekster in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. D. van Zelst.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] met 23 producties, ter griffie ingekomen op 23 oktober 2020;
- het verweerschrift van [verweerster] met 4 producties tevens houdende een zelfstandig (voorwaardelijk) tegenverzoek, ter griffie ingekomen op 16 november 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2020 in de Commissiezaal van het Provinciehuis te Lelystad in verband met de maatregelen rondom COVID-19. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Door de gemachtigden van beide partijen zijn spreekaantekeningen overgelegd, die zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1969, is sinds 1 februari 2017 werkzaam bij de [verweerster] , laatstelijk als Klantmanager Flex voor 36 uur per week tegen een salaris van € 3.968,00 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de cao Gemeenten, de Gedragscode en het Personeelshandboek van de [verweerster] .
2.2.
In de Gedragscode van de [verweerster] is, onder meer, het volgende bepaald:
4.1.4
Nevenwerkzaamheden en onverenigbare functies
“(…)
Uitgangspunten voor nevenwerkzaamheden:
  • je meldt nevenwerkzaamheden die de belangen van de gemeente kunnen raken;
  • nevenwerkzaamheden die jouw functioneren of het functioneren van de gemeente schaden zijn verboden;
  • gemelde, toegestane nevenwerkzaamheden van leden van het college en de gemeentesecretaris worden (met de voorwaarden) openbaar gemaakt.
Meldplicht en weging integriteitsrisico
Er geldt een meld- en registratieplicht voor nevenwerkzaamheden die in relatie tot jouw ambtelijke functievervulling de belangen van de gemeente kunnen raken. Aangezien het jouw nevenwerkzaamheden zijn, zul je in de eerste plaats zelf moeten beoordelen of deze onder de meldplicht vallen of niet.
Nevenwerkzaamheden die op geen enkele manier het dienstbelang kunnen raken, hoef je niet te melden. Twijfel je, dan is het raadzaam om de nevenwerkzaamheden met jouw leidinggevende, of anders met een vertrouwenspersoon, te bespreken en samen te bezien of je de nevenwerkzaamheden formeel meldt en laat registreren. Voor de registratie van nevenwerkzaamheden zijn speciale formulieren beschikbaar via DigiP.
(…)
Verboden nevenwerkzaamheden en onverenigbaarheid van functies
Er geldt een verbod op nevenwerkzaamheden als door jouw nevenwerkzaamheden het goed functioneren van jou als ambtenaar, of het goed functioneren van de gemeente, niet langer is verzekerd. Bijvoorbeeld als zij jouw beschikbaarheid en inzetbaarheid voor de ambtelijke functie, jouw imago als ambtenaar of het imago van de gemeente ongewenst beïnvloeden en dit niet met minder vergaande maatregelen dan een verbod is te ondervangen. Als het niet is op te lossen, dan zul je die nevenwerkzaamheden zolang je jouw ambtelijke functie blijft vervullen niet mogen starten of ermee moeten stoppen. (…)”
5.3.
Integriteitsschendingen
“(…)
Onderzoek en sancties
Als je de regels met betrekking tot integriteit overtreedt, wordt dit beschouwd als plichtsverzuim. Ook in de privésfeer kan hiervan sprake zijn. Dit kan verschillende sancties tot gevolg hebben, afhankelijk van de aard en ernst van het vastgestelde plichtsverzuim. (…)”2.3. Verder is in het Sanctiebeleid van het Personeelshandboek van [verweerster] opgenomen dat bij overtredingen van regels, procedures en afspraken verschillende sancties kunnen worden opgelegd, waaronder een ontslag op staande voet.
2.4.
Op 7 november 2017 heeft [verzoeker] de [verweerster] schriftelijk verzocht om toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden als zzp-er bestaande uit het geven van sociaal-juridisch advies aan minima in [plaatsnaam 1] [.] . Dit verzoek is door de [verweerster] gehonoreerd.
2.5.
Op 17 oktober 2019 is door de beleidsadviseur HRM een e-mail verzonden binnen de organisatie, waaronder aan [verzoeker] , waarin vermeld is dat alle nevenwerkzaamheden vooraf moeten worden gemeld. Diezelfde dag is die melding ook op intranet geplaatst.
2.6.
Sinds half maart 2020 verricht [verzoeker] zijn werkzaamheden voor de [verweerster] volledig vanuit huis in verband met de maatregelen omtrent COVID-19.
2.7.
Vanaf 18 mei tot en met 2 augustus 2020 heeft [verzoeker] , via detacheringsbureau [naam detacheringsbureau] en op opdrachtbasis, in ieder geval 26 uur per week gewerkt als TOZO-medewerker bij de gemeente [plaatsnaam 2] .
2.8.
[verzoeker] heeft per 4 augustus 2020 een opdracht, via [naam detacheringsbureau] , voor de duur van zes maanden aanvaard bij de gemeente [plaatsnaam 3] om als klantmanager op fulltime basis werkzaamheden te verrichten. Op 4 augustus 2020 heeft hij daartoe zijn toegangspas bij de gemeente [plaatsnaam 3] opgehaald en op 18 augustus 2020 is [verzoeker] ingewerkt in het systeem van de gemeente [plaatsnaam 3] .
2.9.
Op 17 augustus 2020 heeft de plaatsvervangend teamleider van [verzoeker] een melding van een collega teamleider ontvangen dat [verzoeker] werkzaamheden zou verrichten voor de gemeente [plaatsnaam 3] . [verweerster] heeft daarover contact opgenomen met gemeente [plaatsnaam 3] en in dat telefoongesprek is dit bevestigd. Gemeente [plaatsnaam 3] heeft vervolgens contact opgenomen met [naam detacheringsbureau] , waarna [naam detacheringsbureau] contact heeft gehad met [verzoeker] .
2.10.
[verzoeker] heeft op 18 augustus 2020 een digitale melding nevenwerkzaamheden gedaan bij de [verweerster] . In de melding is opgenomen dat [verzoeker] voor [naam detacheringsbureau] vanaf 4 augustus 2020 in [plaatsnaam 3] als klantmanager voor 32 uur werkzaam is.
2.11.
Op 20 augustus 2020 heeft op uitnodiging van [verweerster] een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en de heren [A] en [B] namens de [verweerster] . Van het gesprek is een verslag opgemaakt. Daaruit blijkt dat [verzoeker] geconfronteerd is met de informatie die de [verweerster] heeft ontvangen over de door hem verrichtte nevenwerkzaamheden voor gemeente [plaatsnaam 3] . Verder is tijdens het gesprek gebleken dat [verzoeker] ook werkzaamheden voor de gemeente [plaatsnaam 2] heeft verricht. Daarover heeft [verzoeker] verklaard dat hij daar maar een paar weken, hoogstens een maand, heeft gewerkt voor 22 tot 24 uur per week. Aan [verzoeker] is vervolgens meegedeeld dat nader onderzoek zal worden ingesteld naar zijn nevenwerkzaamheden en dat hij gedurende dit onderzoek op non-actief zal worden gesteld.
2.12.
Tijdens een gesprek op 27 augustus 2020 heeft [verweerster] [verzoeker] op staande voet ontslagen. Dit ontslag is schriftelijk bevestigd per brief van diezelfde datum. In deze brief staat onder meer – voor zover hier relevant – vermeld:
“(…) Voor u als werknemer van de [verweerster] (hierna: de Gemeente) geldt een hoge maatstaf van integriteit. (…) Als gemeente hebben wij integriteit hoog in het vaandel staan. Dit is niet alleen onze wens maar ook een absolute noodzakelijkheid om onze taken als overheidsinstelling te kunnen uitvoeren met het daartoe noodzakelijke natuurlijke gezag. Onze medewerkers dienen te allen tijde van onbesproken gedrag te zijn. Handelen in strijd met de integriteit wordt gezien als plichtsverzuim.
(…)
Op basis van ons onderzoek is vast komen te staan dat u sinds mei 2020 nevenwerkzaamheden heeft verricht, hetgeen u niet was toegestaan. U heeft niet de vereiste voorafgaande goedkeuring gevraagd.
Gelet op de aard en/of omvang van de werkzaamheden had u geen goedkeuring van de Gemeente gekregen. De werkzaamheden zijn niet te verenigen met uw functie bij de Gemeente. Daarnaast heeft u tijdens het gesprek op 20 augustus 2020 en in uw verzoek goedkeuring nevenactiviteiten, nog steeds geen volledige openheid van zaken gegeven ondanks dat u daar ruimschoots de gelegenheid voor had. U heeft in strijd met de voor u geldende (wettelijke) verplichting(en) en gemaakte afspraken gehandeld. Dit beschouwen wij als ernstig plichtsverzuim. Daarnaast heeft u niet integer gehandeld met zowel het uitvoeren van de nevenwerkzaamheden, het niet vragen van voorafgaande toestemming als met het niet transparant communiceren.
Ieder voor zich zijn deze gedragingen voor de Gemeente een reden voor ontslag op staande voet. In samenhang geldt dit des te meer. De Gemeente moet erop kunnen vertrouwen dat u zich houdt aan de wet en de geldende reglementen en integer bent. Door uw handelswijze heeft u het vertrouwen van de Gemeente in u onherstelbaar beschaamd en bent u het vertrouwen van de Gemeente onwaardig geworden.
De Gemeente is van mening dat bovengenoemde gedragingen zowel ieder voor zich als gezamenlijk dringende redenen opleveren voor de onmiddellijke beëindiging van het dienstverband. De Gemeente heeft moeten constateren dat u op grovelijke wijze de plichten hebt veronachtzaamd die de arbeidsovereenkomst u oplegt (art. 7:678 lid 2 sub k BW), u weigert (hardnekkig) te voldoen aan redelijke bevelen en/of opdrachten die door de Gemeente zijn verstrekt (art. 7:678 lid 2 sub j BW). Als gevolg bent u het vertrouwen van de Gemeente onwaardig geworden. De Gemeente is dan ook van mening dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet langer gerechtvaardigd is, omdat de arbeidsrelatie als gevolg van uw handelen onherstelbaar is verstoord. De Gemeente is als gevolg van voorgaande en het feit dat u over uw handelswijze niet volledig transparant bent geweest bovendien ieder vertrouwen in een verdere samenwerking verloren. Ook om die reden meent de Gemeente dat de arbeidsovereenkomst onmiddellijk moet eindigen.
De Gemeente beseft dat bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. Daarbij behoren ook uw persoonlijke omstandigheden. De Gemeente heeft deze beoordeling gemaakt en is tot de conclusie gekomen dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. (…)”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
a. vernietiging van de opzegging c.q. het gegeven ontslag op staande voet op grond van het feit dat het College niet bevoegd was tot het uitvoeren van het ontslag;
b. toelating tot de werkvloer ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten.
Subsidiair
a. vernietiging van de opzegging c.q. het gegeven ontslag op staande voet wegens het ontbreken van een dringende reden;
b. toelating tot de werkvloer ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten.
Meer subsidiair
a. betaling van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW van € 51.425,28;
b. betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd. Conform artikel 7:677 lid 2 juncto lid 3 BW. Dit betreft een bedrag van € 4.285,44 bruto, zijnde één maandsalaris, inclusief vakantietoeslag;
c. betaling van de transitievergoeding van € 5.081,87, conform artikel 7:673 lid 1 BW;
d. indien wordt vastgesteld dat er wel sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verzoeker] , hetgeen [verzoeker] met klem betwist, beroept
[verzoeker] zich op artikel 7:673 lid 8 BW waarbij [verzoeker] betaling van de transitievergoeding van € 5.081,87 vordert.
3.2.
Daarnaast verzoekt [verzoeker] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om binnen twee dagen na het wijzen van de beschikking, de Gemeente te veroordelen:
Primair en subsidiair
a. tot doorbetaling aan [verzoeker] van het verschuldigde salaris van € 3.968,00 per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 27 augustus 2020, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
b. tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW wegens vertraging over het sub a gevorderde vanaf de te onderscheiden momenten van opeisbaarheid van de vorderingen, tot aan de dag der algehele voldoening, dit te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 5 (vijf) dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis;
c. tot toelating van [verzoeker] tot de werkvloer ten einde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 500,00, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, voor elke dag of een gedeelte daarvan dat de Gemeente in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen;
d. tot betaling van de wettelijke rente over de sub a en b genoemde kosten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;
e. verstrekking van de salarisspecificaties vanaf 27 augustus 2020, waarin de betalingen van sub a en b zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00, per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van
€ 10.000,00 voor elke dag na 2 dagen na de datum van de beschikking dat gedaagde niet voldoet aan de beschikking.
Meer subsidiair
a. tot betaling van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW ter hoogte van
€ 51.425,28;
b. tot betaling van een bedrag van € 4.285,44 conform artikel 7:677 lid 2 juncto lid 3 BW;
c. tot betaling van de transitievergoeding van € 5.081,87 bruto aan [verzoeker] ;
d. om aan [verzoeker] schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties te verstrekken, waarin de bedragen en betalingen van sub a. tot en met c. zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 10.000,00 voor elke dag na 2 dagen na de datum van de beschikking dat gedaagde niet voldoet aan de beschikking;
e. tot betaling van de wettelijke rente over de onder a tot en met c genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening.
Primair, subsidiair en meer subsidiair
a. in de kosten van deze procedure, waaronder mede begrepen kosten gemachtigde;
b. de nakosten (krachtens artikel 237 lid 4 Rv), te begroten op een half salarispunt van het toegewezen salaris voor de gemachtigde met een maximum van € 120,00, dan wel, indien betekening plaats vindt, van € 202,00 met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, gedaagde daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening.

4.De (voorwaardelijk) zelfstandige tegenverzoeken

4.1.
[verweerster] verzoekt bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [verzoeker] te veroordelen tot het vergoeden van de door [verweerster] geleden schade op grond van onverschuldigd betaald loon en emolumenten met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, met wettelijke rente en nakosten.
4.2.
Uitsluitend voor het geval de arbeidsovereenkomst niet reeds rechtsgeldig is geëindigd op 27 augustus 2020 verzoekt [verzoeker] bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, zonder rekening te houden met een opzegtermijn, te ontbinden als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen;
2. te bepalen dat [verzoeker] als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van [verweerster] ;
Subsidiair:
1. de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding;
2. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het voorwaardelijk verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
Zowel primair als subsidiair:
[verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen, met wettelijke rente en nakosten.

5.De beoordeling

5.1.
Hoewel [verzoeker] zijn verzoekschrift heeft gericht aan de publiekrechtelijke rechtspersoon [verweerster] , is het College van de [verweerster] als verweerder verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat geen discussie tussen partijen bestaat dat het College namens de [verweerster] verweer voert.
van de verzoeken van [verzoeker]
5.2.
Gelet op de in het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde vervaltermijnen heeft [verzoeker] de verzoeken tot vernietiging van het ontslag op staande voet dan wel toekenning van een billijke vergoeding, transitievergoeding en vergoeding voor onregelmatige opzegging, tijdig ingediend.
Bevoegdheid tot ontslag
5.3.
De eerste vraag die gezien de verzoeken van [verzoeker] voorligt is of het ontslag bevoegd is gegeven. De ontslagbrief van 27 augustus 2020 is getekend door de algemeen directeur. Nu zowel de bevoegdheid tot het nemen van een voorbereidend ontslagbesluit als de bevoegdheid tot het beëindigen van een arbeidsovereenkomst zijn gemandateerd aan de algemeen directeur door respectievelijk de burgemeester en het College, is geen sprake van een onbevoegd gegeven ontslag zoals [verzoeker] heeft gesteld. Dat de brief namens het College is ondertekend, doet aan de rechtsgeldigheid van het ontslag dan ook niet af. Te meer niet nu de burgemeester ook deel uit maakt van het College en de [verweerster] bij het ontslag van [verzoeker] niet gehandeld heeft als bestuursorgaan, maar als werkgever in een civielrechtelijke verhouding. Het primaire verzoek van [verzoeker] zal derhalve worden afgewezen.
Dringende reden
5.4.
Bij de beoordeling of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven staat het volgende voorop. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:667 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
5.5.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat van onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst en mededeling daarvan sprake is. [verzoeker] betwist enkel dat sprake was van een dringende reden voor een ontslag op staande voet.
5.6.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
5.7.
Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom [plaatsnaam 3] dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
5.8.
Aan het ontslag op staande voet is – zo blijkt uit de ontslagbrief – door de [verweerster] , samengevat, ten grondslag gelegd dat [verzoeker] met zowel het uitvoeren van de nevenwerkzaamheden, het niet vragen van voorafgaande toestemming en het niet transparant communiceren in strijd gehandeld heeft met de voor hem geldende (wettelijke) verplichting(en) en gemaakte afspraken. Hij heeft derhalve niet integer gehandeld en zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. In de ontslagbrief concludeert de [verweerster] daarom dat [verzoeker] op grovelijke wijze de plichten heeft veronachtzaamd die de arbeidsovereenkomst hem oplegt (art. 7:678 lid 2 sub k BW) en [verzoeker] (hardnekkig) heeft geweigerd te voldoen aan redelijke bevelen en/of opdrachten die door de Gemeente zijn verstrekt (art. 7:678 lid 2 sub j BW), waardoor [verzoeker] het vertrouwen van de [verweerster] onwaardig is geworden. In de ontslagbrief is daarnaast vermeld dat de gedragingen van [verzoeker] zowel ieder voor zich als gezamenlijk dringende redenen opleveren voor de onmiddellijke beëindiging van het dienstverband.
5.9.
Vast staat dat [verzoeker] in 2017 is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Deze aanstelling is op grond van artikel 14 Ambtenarenwet 2017 (AW), die met ingang van 1 januari 2020 in werking is getreden, van rechtswege omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst met een overheidswerkgever is [verzoeker] ook na 1 januari 2020 ambtenaar gebleven (artikel 1 Ambtenarenwet). Naast de gebruikelijke werknemersverplichtingen en de toepasselijke Gedragscode van de [verweerster] , is daarom ook de Ambtenarenwet 2017 van toepassing gebleven voor [verzoeker] . Derhalve dient [verzoeker] de op hem rustende en uit zijn functie voortvloeiende verplichtingen te vervullen en zich naast een goed werknemer ook te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt (op grond van artikel 6 lid 1 AW). Aan een ambtenaar in overheidsdienst worden hoge eisen gesteld ten aanzien van integriteit en betrouwbaarheid, zoals ook blijkt uit de Ambtenarenwet 2017 en de Gedragscode.
Meldingsplicht nevenwerkzaamheden
5.10.
Aan [verzoeker] wordt allereerst verweten dat hij zijn nevenwerkzaamheden niet heeft gemeld aan de [verweerster] , terwijl hij daartoe verplicht was op grond van de Ambtenarenwet en de Gedragscode van de [verweerster] . In artikel 8 van de Ambtenarenwet is bepaald dat het een ambtenaar niet is toegestaan nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze niet in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. In artikel 4.1.4. van de Gedragscode is een verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden alsmede een meldingsplicht opgenomen. De meldingsplicht houdt in dat nevenwerkzaamheden gemeld moeten worden die de belangen van de [verweerster] kunnen raken. Het verbod op nevenwerkzaamheden geldt als door de nevenwerkzaamheden het goed functioneren van de ambtenaar, of het goed functioneren van de [verweerster] , niet langer is verzekerd. In artikel 5.3 van de Gedragscode staat dat tekortkomingen ten aanzien van integriteit worden beschouwd als plichtsverzuim en dat dit verschillende sancties tot gevolg kan hebben, afhankelijk van de aard en de ernst van het plichtsverzuim. Verder geldt dat de [verweerster] op 17 oktober 2019 alle werknemers, waaronder [verzoeker] , heeft laten weten dat
allenevenwerkzaamheden moeten worden gemeld. Tot slot blijkt uit het sanctiebeleid uit het Personeelshandboek van de Gemeente dat bij overtredingen van regels, procedures en afspraken verschillende sancties kunnen worden opgelegd, waaronder een ontslag op staande voet.
5.11.
Op basis van de hiervoor genoemde wet- en regelgeving had [verzoeker] zonder meer zijn nevenwerkzaamheden voor zowel de gemeente [plaatsnaam 2] als de gemeente [plaatsnaam 3] vooraf ter goedkeuring moeten melden bij de [verweerster] .
Communicatie over nevenwerkzaamheden
5.12.
Bij zijn gesprek met de [verweerster] op 20 augustus 2020 alsmede in het verzoekschrift voerde [verzoeker] aan dat het hem simpelweg is ontschoten de nevenwerkzaamheden voor de gemeente [plaatsnaam 3] (tijdig) te melden, omdat hij door de ongebruikelijke omstandigheden vanwege Covid-19 zijn focus op zijn gezondheid en het financieel ondersteunen van zijn broer had liggen. Ter zitting merkte (de gemachtigde van) [verzoeker] verder op dat de inhoud van de e-mail van 17 oktober 2019 niet goed tot hem was doorgedrongen. Dat [verzoeker] niet wist dat hij de nevenwerkzaamheden moest melden acht de kantonrechter ongeloofwaardig. [verzoeker] heeft immers in 2017 eerder nevenwerkzaamheden gemeld. Bovendien verhoudt het “niet weten” zich niet met de verklaringen van (de gemachtigde van) [verzoeker] op zitting en in het verzoekschrift dat [verzoeker] ten aanzien van de nevenwerkzaamheden in [plaatsnaam 2] een bewuste afweging heeft gemaakt om deze niet te melden. Het maken van een bewuste keuze impliceert dat geen sprake is van het vergeten van het doen van een melding.
5.13.
[verzoeker] heeft uiteindelijk op 18 augustus 2020 zijn nevenwerkzaamheden voor de gemeente [plaatsnaam 3] , althans voor 32 uur per week, gemeld. [verzoeker] deed de melding pas nadat hij door [naam detacheringsbureau] was geïnformeerd dat er “iets aan de hand zou zijn met [...] en [plaatsnaam 3] ”. Dit wekt de indruk dat [verzoeker] de melding slechts heeft gedaan omdat hij, gezien de kennis van de [verweerster] over zijn nevenwerkzaamheden, met zijn rug tegen de muur stond en dus niet anders meer kon dan een melding doen. Het had voor de hand gelegen als hij zijn leidinggevende rechtstreeks had benaderd om uit te leggen waarom hij de nevenwerkzaamheden voor de gemeente [plaatsnaam 3] niet gelijk bij aanvang van de opdracht had gemeld. Dit heeft hij niet gedaan. Hij deed zijn melding digitaal op
18 augustus 2020 en liet daarbij de nevenwerkzaamheden voor de gemeente [plaatsnaam 2] onbenoemd. Ook in het gesprek van 20 augustus 2020 speelde hij geen open kaart over zijn nevenwerkzaamheden. Zo deelde hij mede dat hij slechts enkele weken, hooguit één maand, voor de gemeente [plaatsnaam 2] zou hebben gewerkt, terwijl later bleek dat dit enkele maanden het geval was geweest. Dit getuigt niet van openheid en transparantie, hetgeen wel van een goed werknemer en goed ambtenaar verwacht mag worden.
Verrichten van nevenwerkzaamheden
5.14.
Door nevenwerkzaamheden uit te voeren, deze niet vooraf te melden en hierover, niet bij de melding van 18 augustus 2020 noch in het gesprek van 20 augustus 2020, open en transparant te communiceren staat dan ook vast dat [verzoeker] niet integer heeft gehandeld. De [verweerster] heeft dan ook terecht gesteld dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.
5.15.
[verzoeker] heeft nog aangevoerd dat het plichtsverzuim niet dermate ernstig zou zijn dat een ontslag op staande voet gerechtvaardigd zou zijn, omdat volgens hem de belangen van de dienst door zijn handelen niet zouden zijn geschaad. Ten eerste omdat hij zijn werkzaamheden voor gemeente [plaatsnaam 2] buiten zijn werktijden voor [verweerster] heeft verricht. Hij werkte voor gemeente [plaatsnaam 2] namelijk op zijn vrije dag en in zijn pauzes. De resterende werkzaamheden deed hij offline in de avonden na 19.00 uur en in de weekenden, omdat de systemen van gemeente [plaatsnaam 2] dan niet meer bereikbaar waren. Dit kon [verzoeker] doen door data van de gemeente [plaatsnaam 2] op zijn eigen computer op te slaan. Ten tweede omdat hij weinig slaap nodig heeft en heel energiek is, waardoor hij goed in staat is om 62 tot 64 uur per week werkzaamheden te verrichten voor zowel de gemeente [plaatsnaam 2] als de [verweerster] .
5.16.
Als [verzoeker] in de avonden en weekenden met vertrouwelijke data van de gemeente [plaatsnaam 2] op zijn privé computer kon werken (dat is door [verweerster] betwist onder verwijzing naar de beveiligingsrisico’s hiervan), dan betekent dit dat [verzoeker] een zeer strakke planning hanteerde die uitging van een onverminderde concentratie gedurende hele dagen meerdere maanden achter elkaar. Het is evident dat dit invloed (kan) hebben op de werkzaamheden en het functioneren van [verzoeker] voor de [verweerster] en dat daarmee de belangen van de dienst kunnen worden geraakt. Het structureel verrichten van werkzaamheden voor 62-64 uur per week kan gevolgen hebben voor de kwaliteit van het werk. Bovendien levert het een groot risico op overbelasting op met alle gevolgen van dien. Als [verzoeker] bijvoorbeeld zou zijn uitgevallen door een burn-out, had de [verweerster] de (financiële) gevolgen en verplichtingen in het kader van arbeidsongeschiktheid moeten dragen. Dat gedurende de periode dat [verzoeker] de nevenwerkzaamheden heeft verricht, geen klachten zijn geuit over zijn werkzaamheden en dat hij niet is uitgevallen door ziekte zoals [verzoeker] heeft opgemerkt, maakt dit niet anders. Dat de belangen van de dienst niet geschaad lijken te zijn zoals [verzoeker] betoogt, doet dus niet af aan de ernst van de handelwijze van [verzoeker] . Hij heeft immers alle genoemde risico’s op de koop toe genomen door het verrichten van de nevenwerkzaamheden van deze omvang en heeft daarbij geen blijk van gegeven de belangen van de [verweerster] te respecteren.
Overige omstandigheden
5.17.
Bij de beoordeling van de vraag of het handelen van [verzoeker] een dringende reden voor een ontslag op staande voet oplevert, moeten alle omstandigheden van het geval, waaronder de persoonlijke omstandigheden, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. In dat verband heeft [verzoeker] benadrukt dat hij gedurende zijn dienstverband bij de [verweerster] naar tevredenheid heeft gefunctioneerd en zich niet eerder heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Verder heeft hij naar voren gebracht dat de gevolgen van een ontslag op staande voet groot voor hem zijn nu het gezien zijn leeftijd zo’n twaalf maanden zal duren voordat hij nieuw werk zal vinden. [verzoeker] meent dan ook dat het ontslag op staande voet als sanctie onevenredig is en dat volstaan had kunnen worden met een waarschuwing.
5.18.
De door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden kunnen het handelen van [verzoeker] niet rechtvaardigen. [verzoeker] heeft door het niet melden van zijn nevenwerkzaamheden voor zowel [plaatsnaam 2] als [plaatsnaam 3] en het aanvaarden van opdrachten van aanzienlijke omvang herhaaldelijk in strijd gehandeld met de Ambtenarenwet 2017, de Gedragscode en de instructies uit de e-mail van 17 oktober 2019. Dit verhoudt zich op geen enkele manier tot de integriteit die van [verzoeker] wordt verwacht. De handelwijze van [verzoeker] wordt aangemerkt als een zodanig ernstige schending van de op hem rustende verplichting zich jegens [verweerster] als goed werknemer (en ambtenaar) te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat [verweerster] in hem moest kunnen stellen, dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bovendien is tijdens de zitting gebleken dat [verzoeker] inmiddels een nieuwe tijdelijke fulltime opdracht heeft geaccepteerd. De gevolgen van het ontslag staan aan de onmiddellijke beëindiging van het dienstverband dus niet in de weg.
5.19.
De [verweerster] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op
27 augustus 2020 dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat ook het subsidiaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden afgewezen.
Loonvordering en nevenvorderingen
5.20.
Nu het ontslag op staande voet stand houdt, zullen ook de door [verzoeker] verzochte loonvordering en de daaraan gekoppelde nevenvorderingen worden afgewezen.
Billijke vergoeding, gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding
5.21.
Uit de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet volgt dat van een onregelmatig ontslag geen sprake is, zodat de door [verzoeker] verzochte schadevergoeding op basis van onregelmatige opzegging niet toewijsbaar is.
5.22.
Voor het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding geldt eveneens dat dit verzoek niet toewijsbaar is. Er is immers geen sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er ook geen grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
5.23.
[verzoeker] heeft verder verzocht om [verweerster] te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 5.081,87. Als [verzoeker] de nevenwerkzaamheden, zoals hij dit zelf zegt “stomweg” vergeten te melden was, zou wellicht enkel sprake zijn van naïviteit en onhandigheid. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft [verzoeker] er echter herhaaldelijk voor gekozen zijn nevenwerkzaamheden niet (tijdig) te melden en geen open kaart te spelen. Het kan niet anders dan dat [verzoeker] duidelijk bewust was dat hij belangrijke informatie verzweeg. Die handelwijze is duidelijk strijdig met goed werknemerschap en de integriteit die [verzoeker] wordt verwacht en is daarmee te kwalificeren als ernstig verwijtbaar. Met de [verweerster] is de kantonrechter dan ook van oordeel dat een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW niet toewijsbaar is.
5.24.
[verzoeker] heeft daarnaast een beroep gedaan op artikel 7:673 lid 8 BW, waarin is bepaald dat ondanks ernstige verwijtbaarheid een transitievergoeding kan worden toegekend indien het niet toekennen hiervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [verzoeker] heeft nagelaten te onderbouwen op grond waarvan hij meent dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien aan hem geen transitievergoeding wordt toegekend. De formulering “naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid” brengt tot uitdrukking dat de rechter bij de toepassing van artikel 7:673 lid 8 BW de nodige terughoudendheid dient te betrachten. In de parlementaire geschiedenis wordt het voorbeeld genoemd van een relatief kleine misstap na een heel lang dienstverband (zie
Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 113). In het onderhavige geval is geen sprake van een heel lang dienstverband en ook geen sprake van een relatief kleine misstap. Het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 8 BW zal worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
5.25.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op
€ 720,00 aan salaris gemachtigde. Ook de door [verweerster] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar, op de hierna te melden wijze.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
5.26.
De verzochte uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.
van het zelfstandig tegenverzoek
5.27.
[verweerster] legt aan haar tegenverzoek ten grondslag dat zij op grond van artikel 7:628 lid 1 BW niet verplicht is om [verzoeker] het verschuldigde loon te betalen. Volgens de [verweerster] kon [verzoeker] gelet op de ondertekende urenstaten van zijn werkzaamheden voor gemeente [plaatsnaam 2] op de maandagen en vrijdagen onmogelijk ook voldaan hebben aan de verplichting uit zijn arbeidsovereenkomst om op die dagen gedurende 9 uur per dag werkzaamheden te verrichten voor [verweerster] . Dit komt volgens [verweerster] voor rekening van [verzoeker] . Deze schade begroot de [verweerster] op € 5.750,43.
5.28.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat [verzoeker] zijn gebruikelijke werkuren voor de [verweerster] niet heeft gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerster] desgevraagd bevestigd dit standpunt niet hard te kunnen maken. Dat betekent dat niet wordt toegekomen aan het toelaten tot bewijslevering (dat dient dan immers geen doel). Het verzoek van de [verweerster] tot toekenning van een schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
5.29.
De [verweerster] zal in het tegenverzoek als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op nihil, nu met dit tegenverzoek geen noemenswaardige extra werkzaamheden gemoeid zijn geweest.
van het voorwaardelijke zelfstandig tegenverzoek
5.30.
Uit de behandeling van de verzoeken van [verzoeker] blijkt dat het ontslag op staande voet van 27 augustus 2020 stand houdt. Daarmee is de voorwaarde waaronder [verweerster] het tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingesteld, niet vervuld en behoeft dit verzoek geen behandeling.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de (neven)verzoeken van [verzoeker]
6.1.
wijst de verzoeken af;
6.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot
op heden begroot op € 720,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel
6:119 BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van
volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [verzoeker] in de na deze beschikking ontstane kosten aan de zijde van
[verweerster] begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde indien [verzoeker] niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verweerster] volledig aan deze beschikking heeft voldaan;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster]
6.5.
wijst het zelfstandig tegenverzoek af;
6.6.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van [verzoeker] , aan de zijde
van [verzoeker] tot op heden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken door mr. S.C. Hagedoorn op 10 december 2020.