ECLI:NL:RBMNE:2020:5411

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
C/16/507433 / FA RK 20-4714
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz inzake dwangbehandeling van betrokkene met clozapine

Op 11 december 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende een klacht van betrokkene, die sinds 2009 verblijft in een instelling op basis van een TBS-maatregel. Betrokkene had een klacht ingediend tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om dwangbehandeling met clozapine toe te passen. De klacht was ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene psychotische klachten vertoont en dat eerdere behandelingen niet effectief zijn geweest. De psychiater heeft verklaard dat de dwangbehandeling noodzakelijk is om de psychotische symptomen te verminderen en dat er geen alternatieven zijn die binnen een redelijke termijn tot verbetering kunnen leiden. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek vastgesteld en de stukken beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De klacht van betrokkene is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft de beslissing van de klachtencommissie bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/507433 / FA RK 20-4714
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
Beschikking van 11 december 2020op het ingediende verzoekschrift van
[betrokkene] ,
hierna te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
verblijvende te [naam instelling] , locatie [naam locatie] te [plaatsnaam] ,
advocaat mr. A.R. Ytsma,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door betrokkene ingediend op 14 mei 2020 bij de Klachtencommissie van de [naam instelling] (hierna: de klachtencommissie).

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van betrokkene ex artikel 10:7 lid 1 Wvggz, bij de griffie
ontvangen op 7 augustus 2020, met bijlagen;
- het mailbericht van [naam stichting] van 26 augustus 2020, met
bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2020, in het gebouw van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. De rechtbank heeft daarbij de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer [A] , psychiater;
- mevrouw [B] , jurist van [naam stichting] .

2.De feiten

2.1.
Betrokkene verblijft sinds 2009 op grond van een maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (verder: TBS-maatregel) in daarvoor aangewezen instellingen. Sinds december 2018 verblijft betrokkene (opnieuw) in een accommodatie van [naam stichting] , en wel in de [naam instelling] , locatie [naam locatie] te [plaatsnaam] .
2.2.
Op 12 mei 2020 heeft de zorgverantwoordelijke, onder verwijzing naar artikel 9:6 lid 2 Wvggz, beslist dat aan betrokkene dwangbehandeling zal worden gegeven.
2.3.
Betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, heeft hiertegen bij brief van 14 mei 2020, ontvangen bij het secretariaat van de klachtencommissie op 15 mei 2020, een klacht ingediend bij de klachtencommissie. Ook heeft betrokkene een verzoek gedaan om de beslissing te schorsen.
2.4.
Op 20 mei 2020 heeft de voorzitter van de klachtencommissie, namens die commissie, het schorsingsverzoek afgewezen. Op 18 juni 2020 is de klacht behandeld op een zitting van de klachtencommissie. Bij beslissing van 2 juli 2020 heeft de klachtencommissie de klacht ongegrond verklaard.

3.Onderwerp van geschil

Waar richt de klacht zich tegen?

3.1.
De beslissing waartegen de klacht zich richt, houdt in dat aan betrokkene behandeling zal worden gegeven, bestaande uit dwangbehandeling met clozapine, zolang als nodig is om de psychotische klachten adequaat te behandelen, wat betekent dat zijn paranoïde angsten afnemen, met een maximum van drie maanden.
Daarbij is als motivering gegeven dat betrokkene al geruime tijd medicamenteus onderbehandeld wordt en niet openstaat voor ophoging van zijn antipsychotische medicatie. Er zijn aanhoudende psychotische symptomen, in de vorm van paranoïde angsten. Daardoor durft hij de instelling niet te verlaten omdat hij er van overtuigd is dat mensen binnen politie en justitie het op hem hebben gemunt. De dwangbehandeling heeft als doel de paranoïde angst te verminderen, waardoor resocialisatie vervolgd kan worden.
3.2.
Betrokkene vindt niet dat hij psychotisch is. Hij heeft geen dwangmedicatie nodig. Hij staat open voor medicatie, maar niet voor zware medicatie die forse bijwerkingen heeft. Betrokkene wil dan ook geen (ophoging) van clozapine, maar hij wil weer terug naar olanzapine. Er wordt niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat zijn behandeling na het ophogen van de medicatie stil ligt. Daarnaast vindt betrokkene dat het afbouwen van olanzapine, namelijk binnen dertien dagen, te snel is gebeurd. Betrokkene heeft door deze snelle afbouw klachten gekregen.
3.3.
De psychiater vindt depotmedicatie wel nodig omdat betrokkene niet instemt met zijn behandeling en medicatie. De psychiater is sinds begin 2020 bij de behandeling betrokken en heeft betrokkene ook zelf onderzocht; hij onderschrijft de voor betrokkene gestelde diagnose. Er is een medische richtlijn voor de behandeling van een psychose, namelijk met medicatie, maar de behandeling van betrokkene is nog niet volgens deze richtlijn afgemaakt. Om in de behandeling van betrokkene stappen te zetten, heeft de psychiater ervoor gekozen over te stappen naar clozapine. Het gebruik van olanzapine wordt langzaam afgebouwd om een psychose en het gevaar op recidive te voorkomen. Ondanks dat blijft betrokkene toch nog psychotisch.
3.4.
De advocaat heeft namens betrokkene benadrukt dat hij vrijwillig clozapine gebruikt en er geen onderbouwing is gegeven waarom hij onderbehandeld zou zijn. Daarmee is ook niet vast komen te staan dat dwangbehandeling noodzakelijk is. Er zijn geen andere of lichtere alternatieven voor dwangbehandeling voorgesteld. Het is dan ook vooral de vraag of er geen lichter of alternatief middel is; de inzet van dwangbehandeling moet immers altijd een ultimum remedium zijn. Ook is niet duidelijk of een onafhankelijk psychiater naar de medische status van betrokkene heeft gekeken. De stukken die in de beklagprocedure zijn overgelegd, zijn onvoldoende om tot een afgewogen oordeel te komen. Er wordt dan ook niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

4.Juridisch kader

4.1.
Een persoon die in een accommodatie verblijft en aan wie tevens een TBS-maatregel is opgelegd, wordt op grond van artikel 9:1 Wvggz vanaf het moment van opname in de accommodatie aangemerkt als betrokkene aan wie op grond van een zorgmachtiging verplichte zorg strekkende tot opname in een accommodatie wordt verleend.
Ingevolge artikel 9:3 en 9:4 Wvggz wijst de geneesheer directeur een zorgverantwoordelijke voor betrokkene aan, die er zorg voor draagt dat zo snel mogelijk een zorgplan voor betrokkene wordt opgesteld.
Artikel 9:5 bepaalt dat behandeling van betrokkene slechts plaatsvindt
a. voor zover deze is voorzien in het zorgplan,
b. indien het overleg over het zorgplan tot overeenstemming heeft geleid, en
c. indien betrokkene of de vertegenwoordiger zich niet tegen behandeling verzet.
Als niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 9:5 onder b of c, kan op grond van artikel 9:6 lid 1 Wvggz toch behandeling plaatsvinden:
a. voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het ernstig nadeel dat de psychische stoornis van betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
b. voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het ernstig nadeel dat de psychische stoornis van betrokkene binnen de accommodatie doet veroorzaken, af te wenden.

5.Beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1.
Betrokkene heeft zijn verzoekschrift ingediend op 7 augustus 2020; dat is binnen de termijn van zes weken uit artikel 10:7 lid 2 Wvggz na de datum van de beslissing van de klachtencommissie van 2 juli 2020 (en de datum waarop de beslissing aan betrokkene zal zijn medegedeeld). De klacht was gericht tegen een beslissing van de zorgverantwoordelijke op grond van artikel 9:6 Wvggz. Het verzoek is dan ook ontvankelijk.
Stukken
5.2.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat betrokkene bij brief van 26 april 2020 in algemene zin is geïnformeerd over de Wvggz die met ingang van 1 mei 2020 binnen de kliniek op hem van toepassing is. Daarbij is vermeld wie de zorgverantwoordelijke is en is informatie gegeven over de patiëntvertrouwenspersoon en het klachtrecht. Verder bevinden zich onder de overgelegde stukken een ten behoeve van betrokkene opgesteld zorgplan en een zorgkaart. De beslissing van 12 mei 2020 is schriftelijk aan betrokkene bekend gemaakt en van een motivering voorzien. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat essentiële stukken ontbreken.
Diagnose
5.3.
Het geschil richt zich allereerst op het verschil van inzicht over de diagnose. Betrokkene vindt dat hij niet psychotisch is, de psychiater vindt van wel. De advocaat heeft in dit verband opgemerkt dat een verklaring van een onafhankelijk psychiater ontbreekt.
5.4.
Voor zover de advocaat hiermee stelt dat een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater aanwezig had moeten zijn voordat tot dwangbehandeling besloten kon worden, dan volgt de rechtbank dat niet. Een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater is vereist voordat de rechter een zorgmachtiging kan afgeven op grond van artikel 6:1 ev Wvggz. Bij betrokkene is echter geen sprake van zo’n een zorgmachtiging; hij valt op grond van artikel 9:1 Wvggz en de aan hem opgelegde TBS-maatregel en de plaatsing in deze accommodatie, onder de bepalingen van hoofdstuk 9 Wvggz. Het verkrijgen van een zorgmachtiging volgens de procedure van de Wvggz en via de rechter is dan niet nodig. De rechtbank verwijst in dit verband naar de wetsgeschiedenis bij artikel 9:1 Wvggz, en wel de Nota van Wijziging2, pagina 191 - 194. Hier heeft de psychiater bovendien verklaard dat hij, toen hij als nieuwe behandelaar bij betrokkene betrokken werd, de diagnose die voor betrokkene is gesteld ook zelf, nogmaals heeft beschouwd.
Voor de beslissing om tot dwangbehandeling met medicatie over te gaan, waar het in deze zaak over gaat, is evenmin vereist dat er een medische verklaring van een onafhankelijk psychiater is.
Toets van de rechtbank
5.5.
In de genoemde wetsgeschiedenis is verder vermeld dat de mogelijkheid van behandeling op grond van artikel 9:5 en 9:6 Wvggz, is ontleend aan de regeling voor dwangbehandeling uit de artikelen 38b, 38c en 38d van de voormalige Wet Bopz. De rechtbank zal daarom, net als onder die wetgeving, beoordelen of het aannemelijk is dat zonder die dwangbehandeling het ernstig nadeel van de psychische stoornis, niet binnen redelijke termijn kan worden weggenomen. De dwangbehandeling is verder onderworpen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Dat wil zeggen dat volstaan moet worden met de minst ingrijpende vorm van dwangbehandeling, die niet langer dan nodig wordt toegepast en die effectief moet zijn in de gegeven omstandigheden. De rechter dient in de volle omvang te toetsen of aan deze vereisen is voldaan.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat de dwangbehandeling die toets kan doorstaan. De psychiater heeft verklaard dat bij betrokkene sprake is van een hoge mate van waanstress, dat is stress die voortkomt uit waanvoorstellingen. Bij betrokkene komt die stress komt voort uit achterdocht en het waanidee dat hij wordt tegengewerkt door politie en justitie. Dit zijn psychotische klachten. Sinds de TBS-maatregel is opgelegd in 2009 is er van alles aan behandeling geprobeerd, maar er is geen vooruitgang geboekt in het verminderen van deze stress bij betrokkene. De psychiater is, nadat hij begin 2020 de behandeling van betrokkene van de voorgaande psychiater heeft overgenomen, tot de conclusie gekomen dat de psychotische klachten van betrokkene - gezien de richtlijn die voor de behandeling daarvan de medische standaard is - onvoldoende medicamenteus behandeld zijn. De bloedwaarden die bij betrokkene gemeten zijn, vielen niet binnen de bandbreedte waarin deze medicatie volgnens de medische wetenschap werkzaam is. De behandeling binnen de TBS komt niet verder omdat betrokkene niet naar buiten wil en dus ook niet kan experimenteren met (begeleid) verlof. Om die impasse te doorbreken is de dwangbehandeling met clozapine vereist, aldus de psychiater. Clozapine is wetenschappelijk bewezen het best werkende depotmedicijn tegen psychoses, maar dit medicijn kent forse bijwerkingen. Er zijn alternatieve medicijnen met minder zware bijwerking, maar het is niet bewezen dat die medicatie werkt. Na de uitspraak van de klachtcommissie is de depotmedicatie opgehoogd. De bloedwaardes van betrokkene en de bijwerkingen worden in de gaten gehouden en in september 2020 vindt er een evaluatie plaats van de medicatie. Uit de evaluatie kan blijken dat clozapine voor betrokkene geen geschikte medicatie, maar tot die tijd wordt de richtlijn gevolgd.
5.7.
Op grond van deze toelichting van de psychiater ter zitting is voor de rechtbank voldoende duidelijk geworden dat sprake is van een behandeling die past binnen de wetenschappelijk daarvoor gestelde richtlijnen en als zodanig voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Hierbij neemt de rechtbank mee dat er geen zicht op is dat andere manieren van behandelen binnen een redelijke termijn tot een oplossing zullen leiden: er is immers in de langjarige behandeling binnen de TBS-kliniek geen vooruitgang geboekt met het terugdringen van de angsten van betrokkene.
Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 9:6 lid 1 onder a Wvggz en mag de dwangbehandeling worden toegepast ook al verzet betrokkene zich daartegen.
5.8.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de klacht van betrokkene ongegrond verklaard moet worden.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de klacht ongegrond.
Deze beschikking is op 11 december 2020 mondeling gegeven door mr. V.M.M. van Amstel, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van D. Hendriks als griffier.
..
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.