ECLI:NL:RBMNE:2020:539

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
16/158194-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van handel in harddrugs; bewezenverklaring van handel in softdrugs en medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hard- en softdrugs

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van handel in hard- en softdrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 december 2018 tot en met 1 juli 2019 samen met een ander opzettelijk heeft gehandeld in softdrugs en op 1 juli 2019 opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid MDMA, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de handel in harddrugs. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van de handel in harddrugs, aangezien de verdachte dit ontkende en er geen getuigenverklaringen waren die dit konden ondersteunen. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte een nauwe samenwerking hadden in de handel in softdrugs, maar dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van deze handel.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig dagen, waarvan 39 dagen voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 100 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De verdachte had een blanco strafblad en de rechtbank vond het belangrijk om hem een kans te geven om zijn leven weer op de rit te krijgen. De rechtbank heeft ook de vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf van twaalf maanden op te leggen afgewezen, omdat de verdachte jong is en zijn leven weer op de rails heeft gekregen. De uitspraak is gedaan in het belang van de volksgezondheid en de samenleving, gezien de risico's die verbonden zijn aan de handel in verdovende middelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/158194-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
in de periode van 1 december 2018 tot en met 1 juli 2019 te Hilversum en/of Loosdrecht en/of Eemnes en/of Laren, samen met een ander, opzettelijk heeft gehandeld in harddrugs;
2.
op 1 juli 2019 te Hilversum, samen met een ander, een hoeveelheid MDMA, namelijk vier XTC-pillen en/of meerdere zakjes met kristallen en/of in poedervorm, opzettelijk aanwezig heeft gehad;
3.
in de periode van 1 december 2018 tot en met 1 juli 2019 te Hilversum en/of Loosdrecht en/of Eemnes en/of Laren, samen met een ander, opzettelijk heeft gehandeld in softdrugs;
4.
op 1 juli 2019 te Hilversum, samen met een ander, meerdere zakjes hennep en/of hasjiesj en/of een blok hasj, opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat de periode waarin door verdachte is gehandeld in hard- en softdrugs moet worden vastgesteld op de periode van 30 januari 2019 tot en met 1 juli 2019.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde handelen in harddrugs. De onder 3 ten laste gelegde handel in softdrugs kan wel worden bewezen, maar niet waar het gaat om het medeplegen en ook niet voor de gehele periode. Over het onder 2 en 4 ten laste gelegde aanwezig hebben van hard- en softdrugs heeft de raadsman zich niet uitgelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen dan wel onvoldoende bewijsmiddelen bevat voor de onder 1 ten laste gelegde handel in harddrugs. Verdachte ontkent dit zelf, getuigen/afnemers hebben hier niet over verklaard en ook uit de onderzoeken aan de telefoon van verdachte is dit niet gebleken. Verdachte zal daarom van het hem onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak voor feit 3
Het medeplegen
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] dezelfde leverancier voor softdrugs hadden, dat zij voor elkaar de drugs bij deze leverancier ophaalden, klanten naar elkaar doorverwezen, verdachte zijn auto – een witte VW Polo – aan de medeverdachte uitleende terwijl laatstgenoemde die gebruikte voor de handel in drugs, beide verdachten samen in de Polo zaten toen zij werden aangehouden en er uit de bevindingen betreffende het telefoonverkeer tussen beiden is gebleken dat over en weer over (de handel in) drugs werd gecommuniceerd. Daar staat tegenover dat niet is gebleken dat verdachten deelden in een gezamenlijke opbrengst, dat ieder van hen zijn eigen telefoon had waarop afspraken met afnemers werden gemaakt en ook de politie, op grond van het relatief geringe aantal telefonische contacten tussen beide verdachten, heeft geconcludeerd dat het vermoeden bestaat dat zij onafhankelijk van elkaar werkten. De rechtbank oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat tussen verdachten een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking bestond waar het de handel in softdrugs betreft, dat sprake is geweest van medeplegen, zodat verdachte van dat onderdeel van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De periode
Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 445 blijkt dat op 29 mei 2019 tussen verdachte en [medeverdachte] via WhatsApp een chatgesprek is begonnen over de inkoop van wiet, klanten die lastig zijn, het samen gaan rijden en drugs splitten. Uit het dossier blijkt niet dat er al voor 29 mei 2019 sprake is geweest van het handelen in softdrugs door verdachte. Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 678 waaruit volgt dat er vanaf 30 januari 2019 tussen beide verdachten 528 keer telefonisch contact is geweest, kan dit niet worden afgeleid, nu de inhoud van deze telefonische contacten onbekend is. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het handelen in softdrugs voor de periode van 1 december 2018 tot en met 28 mei 2019.
Bewijsmiddelen voor de feiten 2, 3 en 4
De rechtbank acht de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten met inachtneming van vorenstaande wettig en overtuigend te bewijzen. Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 1 juli 2019 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een stof bevattende MDMA (vier XTC-pillen en meerdere zakjes met kristallen en in poedervorm), telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
in de periode van 29 mei 2019 tot en met 1 juli 2019 te Hilversum en Loosdrecht en Eemnes en Laren, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en vervoerd, een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en hennep, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
op 1 juli 2019 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad meerdere zakjes hennep en hasjiesj en een blok hasj (ongeveer 10 bij 5 bij 2 cm), zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte jong is, de ernst van de feiten inziet, een blanco strafblad heeft en zijn leven sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis weer op de rit heeft, zodat het niet wenselijk is om hem een gevangenisstraf op te leggen. Verdachte heeft gedurende de schorsing elektronische controle gehad wat ingrijpend voor hem is geweest en in de op te leggen straf verdisconteerd zou moeten worden. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een maand schuldig gemaakt aan de handel in softdrugs. Daarnaast had hij samen met een ander bij zijn aanhouding een hoeveelheid soft- en harddrugs bij zich. Het is een feit van algemene bekendheid dat hard- en softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die het gebruik van verdovende middelen veelal met zich brengt en het overlast gevende gedag waaraan verslaafden zich vaak schuldig maken. Verdachte heeft dit, met de handel in verdovende middelen, mede in stand gehouden, en dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 2 januari 2020 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 21 januari 2020. De reclassering rapporteert dat zij risico’s ziet op het gebied van het sociale netwerk en psychosociaal functioneren van verdachte, omdat er sprake is van beperkt zelfinzicht en probleembesef en hij weinig lijdensdruk lijkt te ervaren. Ook de bagatelliserende en nonchalante houding van verdachte is opvallend. Verdachte heeft een bewuste en rationele keuze gemaakt om in softdrugs te gaan handelen; hij zou hiermee begonnen zijn omdat hij zich in de avonduren verveelde. Het risico op recidive wordt op korte termijn ingeschat als laag/gemiddeld gelet op zijn aanhouding en de last die hij ondervindt van de strafrechtelijke consequenties. Maar de reclassering vraagt zich af in of dit op de langere termijn voldoende afschrikwekkende werking heeft. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte zich aan de bijzondere voorwaarden gehouden, hoewel het hem aan intrinsieke motivatie ontbrak. De reclassering adviseert aan verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden omdat zij, gezien de beperkte responsiviteit, de aard van de verdenking en het feit dat verdachte first offender is, geen mogelijkheden ziet voor verdere interventies of toezicht.
De straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zestig dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Een deel daarvan, namelijk 39 dagen, zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. Het onvoorwaardelijk gedeelte van de straf is gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zodat hij niet opnieuw komt vast te zitten. Met de voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast vindt de rechtbank de oplegging van een taakstraf van honderd uren passend. De rechtbank ziet geen reden om de elektronische controle die er gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis was te verdisconteren in de op te leggen straf.

9.BESLAG

De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 4 februari 2020 gevorderd de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde drugs en weegschaal te onttrekken aan het verkeer.
Op pagina 912 van het dossier bevindt zich echter een afstandsverklaring van verdachte met betrekking tot deze drugs en weegschaal, zodat de rechtbank geen beslissing zal nemen over de inbeslaggenomen goederen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
39 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 50 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 februari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 1 juli 2019 te Hilversum en/of Loosdrecht en/of Eemnes en/of Laren, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een stof telkens bevattende MDMA (in de vorm van XTC-pillen en/of in poedervorm) en/of een hoeveelheid van een stof telkens bevattende amfetamine (PEP/Speed) en/of een hoeveelheid van een stof telkens bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een stof telkens bevattende methylfenidaat (Sandoz/Ritalin), (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 1 juli 2019 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een stof bevattende MDMA (vier XTC-pillen en/of meerdere zakjes met kristallen en/of in poedervorm), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2018 tot en met 1 juli 2019 te Hilversum en/of Loosdrecht en/of Eemnes en/of Laren, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige
elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep(toppen), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep,(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 1 juli 2019 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad meerdere zakjes hennep en/of hassjies en/of een blok hasj (ongeveer 10 bij 5 bij 2 cm), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.