ECLI:NL:RBMNE:2020:5374

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
C/16/512276 / FA RK 20-6441
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in het kader van de Wet zorg en dwang

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende de verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1990, in een WZD-geregistreerde accommodatie. Het verzoek tot machtiging werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 9 november 2020. De betrokkene verzet zich tegen het innemen van medicatie, wat leidt tot een onvrijwillig verblijf volgens artikel 24 lid 4 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Tijdens de mondelinge behandeling, die via Skype plaatsvond vanwege coronamaatregelen, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, haar advocaat mr. W.B. Janssens, en een gedragsdeskundige. De rechtbank concludeert dat de betrokkene, die lijdt aan een lichte verstandelijke handicap en schizofrenie, een sterke vrijheidsdrang heeft en niet in staat is om de noodzaak van medicatie in te zien. De rechtbank oordeelt dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen en dat de betrokkene zich verzet tegen onderdelen van de zorgverlening, waardoor het leveren van cliëntgerichte zorg feitelijk niet mogelijk is. De rechtbank verleent daarom de gevraagde machtiging voor de duur van één jaar, tot en met 26 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/512276 / FA RK 20-6441
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 26 november 2020naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
verblijvende in de [naam instelling] in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. W.B. Janssens.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 9 november
2020.
Bij het verzoekschrift zijn onder meer de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit van 22 juni 2015;
- de aanvraag van 15 oktober 2020;
- de medische verklaring van 15 oktober 2020, opgesteld en ondertekend door [A] , psychiater;
- een verklaring van de zorgaanbieder van 7 oktober 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Vanwege de Coronamaatregelen heeft de mondelinge behandeling via Skype plaatsgevonden, conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak. Daarbij zijn gehoord:
- de betrokkene,
- mr. W.B. Janssens, advocaat van de betrokkene,
- mevrouw [B] , gedragsdeskundige,
- mevrouw [C] , begeleidster,
- de vader van de betrokkene.
Daarbij had de vader van de betrokkene alleen een geluidsverbinding, omdat het niet lukte om ook een beeldverbinding tot stand te brengen.
De betrokkene en mevrouw [C] waren in dezelfde ruimte. De overige personen bevonden zich in afzonderlijke ruimtes. De rechter en de griffier bevonden zich in het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden-Nederland in Utrecht.
1.3.
De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling direct uitspraak gedaan. De kennisgeving mondelinge uitspraak is per mail aan het CIZ, de advocaat van de betrokkene en aan de zorgaanbieder toegestuurd.

2.Beoordeling

2.1.
De gedragsdeskundige verklaart dat de betrokkene in een WZD-geregistreerde accommodatie verblijft. De betrokkene toont een indirect verzet tegen medicatie-inname. Zij neemt de medicatie onder dwang in omdat dit moet op basis van de rechterlijke machtiging. De gedragsdeskundige is er zeker van dat de betrokkene zonder rechterlijke machtiging zal stoppen met medicatie-inname. Daardoor kan zij psychotisch ontregelen en kan ze niet meer in de [naam instelling] blijven. Daar komt bij dat de betrokkene de consequenties van haar handelen niet overziet.
2.2.
De advocaat licht toe dat het de betrokkene niet uitmaakt of ze met of zonder een rechterlijke machtiging in de [naam instelling] verblijft. Hieruit leidt de advocaat af dat de betrokkene daar op vrijwillige basis wil verblijven. Nu de gedragsdeskundige aangeeft dat een rechterlijke machtiging het minst bezwaarlijk is voor de betrokkene, refereert de advocaat van de betrokkene zich aan het oordeel van de rechtbank.
2.3.
De vader verklaart dat haar dochter een stok achter de deur nodig heeft en dat een rechterlijke machtiging die stok is. Een rechterlijke machtiging is voor de betrokkene het beste. Het gaat goed met haar in de [naam instelling] en als ze tijdens verlof thuis is gaat het ook goed.
2.4.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de betrokkene lijdt aan een lichte verstandelijke handicap, gepaard met een psychische stoornis, te weten schizofrenie.
2.5.
Dit leidt tot ernstig nadeel bestaande uit:
- ernstig lichamelijk letsel,
- ernstige psychische schade,
- ernstige verwaarlozing,
- maatschappelijke teloorgang,
- bedreiging van de veiligheid van de betrokkene al dan niet doordat zij onder invloed van een ander raakt,
- de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van een ander oproept.
2.6.
Ter toelichting op het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. De betrokkene heeft weinig ziektebesef en zelfinzicht. Zij overziet niet wat nodig is voor haar welbevinden. De betrokkene is kwetsbaar met een sterke vrijheidsdrang. Zij heeft een psychotische kwetsbaarheid en is in haar leven meerdere keren psychotisch ontregeld, vaker door een combinatie van middelengebruik en/of het niet trouw innemen van haar medicatie. De betrokkene heeft toezicht nodig op haar middelengebruik en op het innemen van haar medicatie, omdat zij zelfstandig de noodzaak hiervan niet inziet.
2.7.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.8.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.9.
Door de advocaat is naar voren gebracht dat de betrokkene vrijwillig in de instelling verblijft. Op grond van het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van de Wzd is een onvrijwillige opname en verblijf of voortzetting van het verblijf van een cliënt alleen mogelijk met een rechterlijke machtiging in een geregistreerde accommodatie.
Op grond van het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van de Wzd wordt, indien een cliënt vrijwillig of op grond van een besluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, in een accommodatie is opgenomen en verblijft, maar zich vervolgens op zodanige wijze verzet tegen verschillende onderdelen van de zorgverlening dat het leveren van cliëntgerichte zorg feitelijk niet mogelijk is, de voortzetting van het verblijf geacht onvrijwillig te zijn en is het eerste lid van toepassing. Uit de stukken en hetgeen is besproken te zitting blijkt dat de betrokkene geen bezwaar heeft tegen het verblijf in de [naam instelling] . Zij heeft echter wel bezwaar tegen het innemen van medicatie en volgens de gedragskundige zal zij daarmee stoppen als er geen rechterlijke machtiging is. Er is dan een reële kans op een psychotische ontregeling, die ertoe leidt dat ze niet meer in deze instelling kan blijven. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier dan ook de situatie voor waarin de betrokkene zich zodanig verzet tegen verschillende onderdelen van de zorgverlening dat het leveren van cliëntgerichte zorg feitelijk niet mogelijk is, als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de Wzd. Dit betekent dat het verblijf van de betrokkene in de [naam instelling] moet worden geacht onvrijwillig te zijn. Voor (voortzetting van) het verblijf is dan ook een rechterlijke machtiging nodig.
2.10.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. Met betrekking tot de duur van de te verlenen machtiging verwijst de rechter naar artikel 39, vijfde lid, Wzd. Daarin is bepaald dat als een betrokkene met een verstandelijke handicap al op grond van een machtiging in een accommodatie verblijft, de rechter een eerstvolgende machtiging kan verlenen met een geldigheidsduur van ten hoogste twee jaren. Het CIZ heeft verzocht om verlening van een rechterlijke machtiging voor de duur van één jaar. De rechtbank volgt het verzoek van het CIZ en zal de machtiging verlenen voor de duur van twaalf maanden, aldus tot en met 26 november 2021.

3.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 26 november 2021.
Deze beschikking is op 26 november 2020 mondeling gegeven door mr. P.J.G. van Osta, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van D.B.T. Koster als griffier, en is schriftelijk uitgewerkt op 8 december 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.