ECLI:NL:RBMNE:2020:5372

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
513023 / HA RK 20-290
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in civiele zaak

Op 8 december 2020 heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. J.P. Killian, de behandelend rechter in een civiele zaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend omdat de verzoeker meende dat de rechter vooringenomen was en hem niet had willen aanhoren tijdens de mondelinge behandeling van de zaak met zaaknummer C/16/511820 / KG ZA 20-575. De wrakingskamer heeft het verzoek op 1 december 2020 in het openbaar behandeld, waarbij de verzoeker en de gewraakte rechter niet aanwezig waren, maar de heer [A] en zijn echtgenote wel. De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de relevante Europese normen.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker de rechter heeft gewraakt na het geven van een voorlopig oordeel over een deel van de vordering. De wrakingskamer concludeert dat uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter niet vooringenomen was en dat de verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingskamer heeft ook overwogen dat het geven van een voorlopig oordeel door de rechter, dat mogelijk onwelgevallig was voor de verzoeker, op zichzelf geen grond voor wraking vormt. Gezien deze overwegingen heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.

De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier is opgedragen om deze beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen. De procedure van de verzoeker met het eerder genoemde zaaknummer dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 513023 / HA RK 20-290
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
8 december 2020
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 20 november 2020 met daaraan gehecht de zittingsaantekeningen
- de schriftelijke reactie van de gewraakte rechter.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 1 december 2020 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn de heer [A] en zijn echtgenote verschenen. Verzoeker en de gewraakte rechter zijn niet verschenen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.P. Killian als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/511820 / KG ZA 20-575.
2.2.
Verzoeker heeft de rechter aan het einde van de mondelinge behandeling in die zaak gewraakt, omdat de rechter vooringenomen zou zijn en verzoeker niet zou hebben willen aanhoren.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. Volgens de rechter hebben beide partijen tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten naar voren kunnen brengen. Daarbij was de rechter niet vooringenomen. Nadat alle inhoudelijke punten waren besproken heeft de rechter in een laatste poging om partijen tot het treffen van een schikking te bewegen een voorlopig oordeel gegeven over een deel van de vordering.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van
de rechter schade lijdt. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, dan wel dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier
van belang maar speelt geen doorslaggevende rol.
3.4.
Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat verzoeker de rechter heeft gewraakt nadat de rechter zijn voorlopige oordeel had gegeven over een deel van de vordering. Verzoeker heeft vervolgens als wrakingsgrond aangevoerd dat de rechter tijdens de zitting niet naar hem heeft geluisterd. De wrakingskamer overweegt dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat deze visie van verzoeker juist is. Uit dit proces-verbaal blijkt immers dat de rechter veel vragen aan verzoeker heeft gesteld en dat verzoeker ook veel aan het woord is geweest, in verhouding met de wederpartij lijkt hij zelfs het meest aan het woord te zijn geweest. Enige grond van vooringenomenheid van de rechter kan de wrakingskamer hier niet uit opmaken.
3.5.
Ook verwijt verzoeker de rechter dat hij aan de kant van de wederpartij zou staan. Ook deze grond slaagt niet. De wrakingskamer overweegt dat de praktijk van compareren in civiele zaken meebrengt dat tijdens de comparitie zo nodig een voorlopig oordeel kan worden gegeven met als doel partijen beter hun kansen in te laten schatten en hen in de gelegenheid te stellen een schikking te bereiken ter beslechting van hun juridisch geschil. Het geven van een voorlopig oordeel tast de onpartijdigheid van een rechter daarom niet aan en is in beginsel geen grond voor wraking. Dat het voorlopige oordeel in dit geval onwelgevallig was voor verzoeker maakt het voorgaande niet anders.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team Civielrecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/511820 / KG ZA 20-575 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, en mr. R.J. Praamstra en mr. G.A. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. C.E.M. Roeleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.
de griffier de voorzitter
is buiten staat de beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.