Op 20 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 20 mei 2020. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het griffierecht niet op tijd had betaald. De opposant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens van 10 september 2019. Na de niet-ontvankelijkverklaring heeft de opposant een verzetschrift ingediend, maar verzocht om geen zitting te houden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de opposant te horen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de uitspraak van 20 mei 2020 zonder zitting is gedaan, wat mogelijk is volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beoordeling in de verzetprocedure was beperkt tot de vraag of de eerdere uitspraak in stand kon blijven. De opposant betoogde dat de bestuursrechter zich onbevoegd had verklaard en dat hij de griffierechten in de bestuursrechtzaak bij de kantonrechter kon neerleggen. De rechtbank verwierp dit argument en benadrukte dat de verplichting om het griffierecht op tijd te betalen niet vervalt door het indienen van een civiele procedure.
De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.