ECLI:NL:RBMNE:2020:5361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2378
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake AOW verzekering en duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de Algemene Ouderdomswet (AOW) verzekering van eiser. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de SVB, waarin werd vastgesteld dat hij tussen 1 januari 2015 en 6 februari 2020 niet verzekerd was voor de AOW. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet kon aantonen dat hij in de genoemde periode een duurzame persoonlijke band met Nederland had. De rechtbank overwoog dat de SVB beleidsregels had opgesteld die bepalen dat iemand AOW opbouwt als hij Nederlands ingezetene is of, als hij dat niet is, loonbelasting in Nederland heeft betaald. Eiser had in de betreffende periode in verschillende landen buiten Nederland gewoond en gewerkt, wat volgens de rechtbank niet voldeed aan de criteria voor ingezetenschap. Eiser voerde aan dat hij naar het buitenland was gegaan vanwege persoonlijke omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat hij in Nederland wilde wonen. De rechtbank bevestigde dat de SVB niet hoefde af te wijken van de beleidsregels, omdat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die dat rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier A.E. van Gestel, en werd op dezelfde dag bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2378

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Pinar).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de periode 18 december 1999 tot en met
6 februari 2020 vastgesteld. Verweerder heeft vermeld dat eiser in de periode 1 januari 2015 tot en met 6 februari 2020 niet verzekerd was.
Bij besluit van 11 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2020 via Skype for Business. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft na de behandeling ter zitting meteen mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De vraag die voorligt, is of eiser tussen 1 januari 2015 en 6 februari 2020 AOW heeft opgebouwd. Iemand bouwt AOW op als hij Nederlands ingezetene is of (als hij geen ingezetene is) als hij in Nederland loonbelasting heeft betaald. Het tweede punt is in deze zaak niet van toepassing; de discussie richt zich op het eerste punt. De vraag is dus of eiser tussen 1 januari 2015 en 6 februari 2020 een ingezetene was van Nederland. Daarvoor moet worden bekeken of eiser in die periode in Nederland woonde. Voor die beoordeling wordt gekeken of er sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiser en Nederland.
3. Verweerder heeft hier beleidsregels voor opgesteld. Hieruit blijkt dat verweerder onder andere mag kijken naar waar iemand feitelijk woont en waar iemand werkt. Eiser heeft in de genoemde periode in verschillende landen buiten Nederland gewoond en in een aantal landen ook gewerkt.
4. Verweerder mag verder kijken of iemand in Nederland wil wonen, of juist niet. Wat iemand wil, moet worden vastgesteld op basis van objectieve feiten en omstandigheden. Eiser heeft ruim vijf jaar in het buitenland gewoond en gewerkt en dat is een objectief gegeven. Eiser voert aan dat hij alleen maar naar het buitenland is gegaan om te overleven. Hij kampte met een verslaving, zat in het verkeerde milieu en werd in Nederland bedreigd. De rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende is om op basis van objectieve gegevens vast te stellen dat eiser in het buitenland woonde, maar dat hij eigenlijk in Nederland wilde wonen.
5. Verweerder mocht daarom beslissen dat er geen duurzame band van persoonlijke aard was tussen eiser en Nederland. Eiser heeft in de genoemde periode niet in Nederland gewoond en hij was geen Nederlands ingezetene. Hij heeft dus geen AOW opgebouwd.
6. Eiser heeft aangevoerd dat zijn situatie zo bijzonder is dat verweerder moet afwijken van de standaardregels. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Verweerder mag beleidsregels maken en dit heeft verweerder ook gedaan. Deze beleidsregels zijn het uitgangspunt. Verweerder hoeft hier alleen van af te wijken als er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat het besluit onevenredige gevolgen heeft voor eiser. Dit is in het geval van eiser niet aan de orde. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke situatie waarin eiser zat, maar dit is niet dusdanig bijzonder dat verweerder hoeft af te wijken van het beleid. Hierbij speelt ook een rol dat eiser in het buitenland verzekerd is geweest voor zijn oudedagsvoorziening door zijn werk daar.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier. De beslissing is bekendgemaakt en uitgesproken op
3 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.