In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 december 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de Algemene Ouderdomswet (AOW) verzekering van eiser. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de SVB, waarin werd vastgesteld dat hij tussen 1 januari 2015 en 6 februari 2020 niet verzekerd was voor de AOW. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet kon aantonen dat hij in de genoemde periode een duurzame persoonlijke band met Nederland had. De rechtbank overwoog dat de SVB beleidsregels had opgesteld die bepalen dat iemand AOW opbouwt als hij Nederlands ingezetene is of, als hij dat niet is, loonbelasting in Nederland heeft betaald. Eiser had in de betreffende periode in verschillende landen buiten Nederland gewoond en gewerkt, wat volgens de rechtbank niet voldeed aan de criteria voor ingezetenschap. Eiser voerde aan dat hij naar het buitenland was gegaan vanwege persoonlijke omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat hij in Nederland wilde wonen. De rechtbank bevestigde dat de SVB niet hoefde af te wijken van de beleidsregels, omdat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die dat rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier A.E. van Gestel, en werd op dezelfde dag bekendgemaakt.