ECLI:NL:RBMNE:2020:5360

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
20/2582
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door bestuursorgaan

Op 9 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar, ingediend op 2 oktober 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 11 december 2019 had moeten beslissen, maar dit niet heeft gedaan. Eiser heeft verweerder op 11 februari 2020 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, die verweerder moet betalen omdat hij niet tijdig een besluit heeft genomen. Daarnaast is bepaald dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 262,50, en het griffierecht moet door verweerder aan eiser worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.
22 augsustus 2019 bip

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 2 oktober 2019. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken, eventueel vermeerderd met de tijd die eiser nodig heeft om zijn bezwaar compleet te maken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
4. De rechtbank heeft bij brieven van 22 juli 2020 en 16 oktober 2020 verweerder verzocht om binnen twee weken de stukken in te dienen en een reactie te geven op het beroep van eiser. Verweerder heeft binnen deze termijn niet gereageerd. De rechtbank heeft als gevolg daarvan niet kunnen vaststellen op welke datum verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen. Nu eiser heeft gesteld dat hij op 2 oktober 2019 het bezwaar heeft ingediend en op 19 november 2019 zijn bezwaar compleet heeft gemaakt door het indienen van de gronden, houdt de rechtbank het er voor dat het bezwaar op 2 oktober 2019 en de gronden van bezwaar op 19 november 2019 door verweerder is ontvangen.
5. Verweerder had uiterlijk op 11 december 2019 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 11 februari 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
8. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De dwangsom die in dit geval verschuldigd is bedraagt € 1.442,-.
9. Omdat verweerder nog geen beslissing op bezwaar heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank bepaalt op basis van artikel 8:55d van de Awb dat verweerder binnen 4 weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog de uitspraak op bezwaar doet. De termijn is met toepassing van het derde lid van artikel 8:55d van de Awb op een langere termijn dan twee weken gesteld in verband met de Corona-perikelen.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
11. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 262,50.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 november 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.