Op 10 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 15 januari 2020. In deze eerdere uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van de opposant ongegrond, omdat het bezwaar niet gericht was tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, die op 3 april 2019 was genomen. De opposant en zijn gemachtigde waren niet verschenen op de zitting van 3 november 2020, en ook de verweerder was niet aanwezig.
De rechtbank overwoog dat in deze verzetprocedure de beoordeling beperkt is tot de vraag of de eerdere uitspraak in stand kan blijven. De opposant stelde in zijn verzetschrift dat een email van 21 maart 2019 wel degelijk een besluit was waartegen bezwaar gemaakt kon worden. De rechtbank oordeelde echter dat de argumenten van de opposant in grote lijnen gelijk waren aan de gronden van het eerdere beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en bleef de eerdere uitspraak van 15 januari 2020 in stand. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.